ECLI:NL:GHSHE:2022:720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20-000454-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens gebrek aan grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. De politierechter had op 18 februari 2021 een verdachte veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand en er was een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verdachte geen grieven had ingediend tegen het vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het hoger beroep, omdat er geen bezwaren waren geuit tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd en geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, aangezien de verdachte geen schriftelijke of mondelinge grieven had ingediend.

Het hof heeft op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering besloten om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De beslissing is op 7 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren, met de griffiers aanwezig. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van grieven in hoger beroep, en dat het ontbreken daarvan kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000454-21
Uitspraak : 7 februari 2022
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 18 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-264525-20 en 03-308483-20, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf onder parketnummer 03-085693-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het in de zaak met parketnummer 03-264525-20 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ en het in de gevoegde zaak met parketnummer 03-308483-20 onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘diefstal’ (feit 1) en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ (feit 2) (het hof begrijpt dat bedoeld zal zijn: feit 2 in de zaak met parketnummer 03-264525-20), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem ter zake van alle bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot het bedrag van € 21,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf onder parketnummer 03-085693-19 voor de duur van 1 maand.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep omdat door of namens verdachte geen grieven kenbaar zijn gemaakt tegen het vonnis van de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling (of via een gemachtigd advocaat) bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Daarom zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. B.F.M. Klappe en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen en mr. M. Peperkamp, griffiers,
en op 7 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klappe, mr. Van Abeelen en mr. Peperkamp voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.