ECLI:NL:GHSHE:2022:72

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
200.296.928_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarigen na beëindiging van gezamenlijk gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzocht om het gezag over zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te herstellen en een zorg- en omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder het gezag van de vader beëindigd en de zorgregeling gewijzigd, waarbij de GI de regie over de contacten tussen de vader en de kinderen had gekregen. De vader was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank onbevoegd was en dat zijn gezag ten onrechte was beëindigd. De moeder verweerde zich en stelde dat de veiligheid van de kinderen voorop staat en dat de vader niet voldoende meewerkt aan de hulpverlening. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar het ouderlijk gezag en heeft besloten een raadsonderzoek te gelasten. Het hof verzoekt de raad om te onderzoeken of het gezamenlijk gezag moet worden gehandhaafd of aan de moeder moet worden toegekend, en houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 januari 2022
Zaaknummer: 200.296.928/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/334128 / FA RK 18-2376
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A.M. Verkuijlen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.J.A. Hendriks.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
    hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat de vader voortaan weer gezamenlijk met de moeder wordt belast met het gezag over de kinderen;
  • een zorg- en omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen, onder wijziging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2019, waarbij de kinderen om het andere weekeinde bij de vader verblijven van vrijdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend op het tijdstip dat de school van de kinderen begint, alsmede een regeling voor de vakanties en feestdagen, zoals opgenomen in bijlage 5, productie 5 bij verzoekschrift en zoals gehecht aan het eerder door partijen overeengekomen ouderschapsplan,
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2021, heeft de moeder verzocht om de grieven van de vader te verwerpen en de bestreden beschikking te bevestigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Verkuijlen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • namens de GI:
 [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] via een videoverbinding,
 het Landelijk Expertise Team (LET-team), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger LET-team 1] en [vertegenwoordiger LET-team 2] ;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 juli 2021;
  • de brief van de GI d.d. 1 september 2021;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 2 september 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 24 november 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 3 december 2021;
  • de door mr. Verkuijlen tijdens de mondelinge behandeling overgelegde processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 augustus 2018, 28 maart 2019 en 4 juni 2019.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Partijen oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 8 februari 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 8 februari 2022.
3.3.
Bij tussenbeschikking van 20 september 2018 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, met wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals vastgesteld bij beschikking van 28 december 2016. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.4.
Bij tussenbeschikking van 16 april 2019 heeft de rechtbank voornoemde beschikking van 20 september 2018 gewijzigd, voor zover deze ziet op de daarin vastgestelde voorlopige zorgregeling en een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader gerechtigd is tot contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , eenmaal per veertien dagen van donderdagmiddag na school tot dinsdagochtend naar school, waarbij de GI de bevoegdheid heeft om deze voorlopige zorgregeling tijdelijk aan te passen als dit gelet op acute veranderingen in de situatie bij de vader dringend noodzakelijk is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.5.
Bij tussenbeschikking van 15 juli 2019 heeft de rechtbank onder wijziging van de beschikking van 28 december 2016 en het ouderschapsplan dat daarvan deel uitmaakt voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] voortaan bij de moeder is. Verder heeft de rechtbank aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in te schrijven op een door haar aan te wijzen school in [plaats] . Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de moeder toekomt. Daarnaast heeft de rechtbank de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals vermeld in voornoemde beschikking van 16 april 2019, gewijzigd en een omgangregeling vastgesteld waarbij de GI de regie heeft over de contacten tussen de vader en de kinderen, in die zin dat de invulling van de omgangsregeling, alsmede de frequentie en de duur daarvan in handen van de GI ligt.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Hij acht de rechtbank Oost-Brabant relatief onbevoegd met betrekking tot het verzoek om het gezag te wijzigen. De verwevenheid tussen de verzoeken is er niet en mocht die er wel zijn, dan biedt de wet geen ruimte om beide verzoeken gezamenlijk te behandelen.
Daargelaten de bevoegdheidskwestie heeft de rechtbank het gezag van de vader ten onrechte beëindigd en deze beslissing onvoldoende gemotiveerd. De vader bestrijdt dat hij dwarsligt voor noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen.
De vader voert verder aan dat de rechtbank de zorgregeling ten onrechte heeft gewijzigd in die zin dat de regie over de contacten tussen de vader en de kinderen bij de GI komt te liggen. Er is geen concrete regeling vastgesteld. In de praktijk is er sinds 27 september 2019 geen fysiek contact. De vader heeft hierdoor een groot deel van de ontwikkeling van de kinderen niet meegemaakt, hetgeen het lastig voor hem maakt om kaartjes te sturen. Hij heeft hierbij hulp nodig.
Er is niet enkel sprake van een conflictsituatie tussen de vader en de moeder, maar ook tussen de vader en de GI. Hierdoor is de GI niet meer onafhankelijk. De GI heeft het LET ingezet en daarmee de vader op afstand geplaatst.
De vader is vanwege psychische problemen bij de crisisdienst van de GGZ terecht gekomen.
De psychiatrische instabiliteit is thans niet meer aanwezig, althans niet in die mate dat dit de omgang tussen de vader en de kinderen in de weg staat. Dit is door de [betrokkene] , bij welke instantie de vader onder behandeling staat, aangegeven. Bovendien blijkt uit het schrijven van de [betrokkene] dat er bij de vader geen sprake is van gedrag dat schade bij de kinderen kan veroorzaken en dat er bij hem sprake is van gewijzigde omstandigheden.
De vader voelt zich gedemoniseerd. De huidige situatie, waarbij de GI aangeeft eerst een toetsbare verandering bij de vader te willen zien, werkt contraproductief en biedt geen hoopvol perspectief. De vader komt zijn afspraken na, toont probleembesef en begrijpt dat hij moet werken aan betere zelfregulatie.
Mocht het hof daarvan niet overtuigd zijn, dan wordt verzocht een deskundige te benoemen dan wel een raadsonderzoek te gelasten.
3.9.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De grief van de vader ten aanzien van de ontvankelijkheid treft geen doel, althans dient niet tot verwijzing naar een andere instantie te leiden.
Ten aanzien van de zorgregeling voert de moeder aan dat de behandeling van de vader nog in een vroeg stadium verkeert. Het is nu nog onvoldoende inzichtelijk in hoeverre de therapie bij de vader tot psychische stabiliteit heeft geleid. De veiligheid van de kinderen moet gewaarborgd zijn. Hetgeen in het verleden is gebeurd kan niet zomaar worden weggepoetst. Bovendien komt de vader bepaalde afspraken nog steeds niet na.
De moeder vindt het verder jammer voor de kinderen dat de vader nalaat om een vervolg te geven aan het sturen van een kaartje. Hierdoor stelt de vader het belang van de kinderen niet op de eerste plaats.
Ten aanzien van het gezag voert de moeder aan dat het partijen al jaren niet lukt om tot een constructief overleg met elkaar te komen. Bij de vader is bovendien sprake van een ambivalente houding ten aanzien van hulpverlening en een dreigende houding jegens de jeugdzorgwerkers. Een verbetering binnen afzienbare tijd valt niet te verwachten. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen in de strijd tussen de ouders klem of verloren zullen raken.
Het is nu aan de vader om zijn medewerking te verlenen aan de hulpverlening. Een juridische procedure of een nader onderzoek draagt niet bij aan een verbetering van de situatie.
3.10.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De kinderen hebben bij de moeder een stabiele opvoedsituatie. De GI ziet verder dat de moeder het contactherstel tussen de kinderen en de vader ondersteunt en stimuleert.
Beide kinderen hebben speltherapie gehad en positief afgerond. Sinds november 2020 heeft [minderjarige 2] hulpverlening vanuit PSW. [minderjarige 1] zal vanaf september 2021 hulpverlening krijgen van [instantie] . De hulpverlening is nodig om ervoor te zorgen dat de kinderen zich verder kunnen ontwikkelen en leren omgaan met het verleden en met de huidige situatie.
De GI spreekt regelmatig met de kinderen over contactherstel met de vader. Aan de hand daarvan is met alle betrokkenen een stappenplan gemaakt. De kinderen hebben ieder een ander tempo en het tempo van de kinderen is bepalend. De GI bekijkt continue wat hierin mogelijk is. Er is begonnen met het sturen van een kaartje. Vervolgens was het idee om de vader een spraakbericht te laten sturen, maar op verzoek van de vader is dit veranderd in een brief. De afgelopen drie maanden heeft de vader echter nagelaten om een kaartje te sturen, terwijl de kinderen hebben aangegeven het leuk te vinden om een kaartje te ontvangen. [minderjarige 1] heeft inmiddels aangegeven dat zij met de vader wil beeldbellen, mits er begeleiding aanwezig is. In januari zal dit nader vorm krijgen. Het is voor de GI nog niet duidelijk of met name [minderjarige 1] het contact met de vader wenst vanuit haar eigen behoefte of vanuit de behoefte dat het goed met de vader gaat.
De agressieregulatietherapie van de vader is afgerond en de emotieregulatietherapie loopt nog. Het is jammer dat de vader de [betrokkene] geen toestemming geeft om informatie over zijn behandeling met de GI te delen. De vader verleent deze toestemming slechts indien hij bij een dergelijk gesprek aanwezig mag zijn.
Het LET merkt dat de gesprekken met de vader beter verlopen en dat er op dit moment geen sprake meer is van bedreigende uitspraken. Er worden stappen gezet om de communicatie weer rechtstreeks tussen de GI en de vader te laten lopen. De reactie van de vader hangt samen met de woordkeuzes die worden gemaakt. De vader heeft recent nog wel een klacht over het LET ingediend. Dit maakt de samenwerking complex.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
In het kader van het gezag voert de raad aan dat er sprake is van een complexe scheiding, waarbij veel is misgegaan. De vader heeft hierdoor veel verlieservaringen opgedaan. Beide ouders hebben een aandeel in de situatie die is ontstaan. Er is veel hulpverlening betrokken geweest, maar het is de ouders niet gelukt om tot een goede communicatie te komen, terwijl de kinderen dit wel nodig hebben. De vader heeft geen gezagsbeslissingen tegengewerkt, maar vanwege het ontbreken van een constructieve communicatie tussen de ouders zijn er wel vertragingen in het nemen van enkele gezagsbeslissingen geweest.
De vader heeft geen vertrouwen in de visie van GI. Er hebben echter ook diverse instanties gerapporteerd, onafhankelijk van de GI. De vader heeft al lange tijd geen contact met de kinderen zodat hij op zekere afstand van hen staat en het steeds moeilijker wordt om gezagsbeslissingen te nemen.
De raad acht het van belang dat het contact tussen de vader en de kinderen wordt uitgebreid. De moeder en de kinderen hebben een lange periode van begeleiding en behandeling achter de rug en de nodige rust kunnen ervaren. Dat er nu sprake is van eventuele contra-indicaties voor fysiek contact ligt mogelijk bij de kinderen of bij de moeder. De GI krijgt eenzijdig informatie vanuit de moeder. De raad begrijpt dat dit voor de vader contraproductief kan werken en dat hij hierdoor veel onmacht ervaart. Voorkomen dient juist te worden dat de vader triggers krijgt. Het gezamenlijk gezag kan een trigger vormen, waardoor verdere ruis kan ontstaan. Dit is in het kader van het contactherstel en de beeldvorming bij de kinderen niet in hun belang.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 270 lid 3 Rv staat tegen een beslissing waarbij een betwisting van de relatieve bevoegdheid wordt verworpen geen hogere voorziening open.
De vader heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de rechtbank Oost-Brabant relatief niet bevoegd is om van het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader kennis te nemen. De rechtbank heeft de vader in zijn betoog niet gevolgd. Van deze beslissing is rechtens geen hoger beroep mogelijk hetgeen ertoe leidt dat de grief van de vader niet slaagt. Het hof zal de vader in zoverre in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Voor zover de vader heeft willen betogen dat het verzoek van de moeder van 19 oktober 2020 om het gezag van de vader te beëindigen een volledig nieuw zelfstandig verzoek is en geen aanvullend verzoek en dat reeds op grond daarvan een dergelijk verzoek niet in de lopende procedure bij de rechtbank Oost-Brabant gedaan zou kunnen worden, oordeelt het hof als volgt. Wat er ook zij van de vraag of het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader een volledig nieuw verzoek of een aanvullende verzoek is, het hof is van oordeel dat dit verzoek van de moeder niet in strijd is met de goede procesorde. Mede gelet op de reeds in deze procedure voor de indiening van het verzoek op 19 oktober 2020 aangevoerde feiten over en weer, is de vader niet onredelijk bemoeilijkt in zijn mogelijkheid om verweer te voeren en is er geen sprake van onredelijke vertraging van het geding.
3.12.2.
Voor zover de vader verder heeft aangevoerd dat de rechtbank in strijd met de tekst van de wet en de bedoeling van de wetgever de volledige bevoegdheid om de omgangsregeling te bepalen in de handen van de GI heeft gelegd berust dit op een verkeerde lezing van het dictum van de rechtbank. De rechtbank heeft immers bepaald dat er een omgangsregeling geldt, maar dat de invulling daarvan in handen ligt van de GI.
Het hof voegt daar aan toe dat dit geldt voor de periode van de ondertoezichtstelling
(vgl. HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:61664).
3.12.3.
Het hof stelt verder vast dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar het ouderlijk gezag, terwijl een gezagsbeëindiging voor een ouder en/of kind een ingrijpende maatregel is.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Gelet ook op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is besproken, waarbij de vader heeft toegezegd dat hij de raad de ruimte zal geven om informatie over zijn behandeling in te winnen bij de [betrokkene] , ziet het hof aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten.
3.12.4.
Het hof verzoekt de raad om een onderzoek in te stellen en te rapporteren/adviseren omtrent de vraag of het gezamenlijk gezag moet worden gehandhaafd dan wel of het gezag in het belang van de kinderen aan de moeder dient te worden toegekend.
Hierbij dient de raad de volgende vragen te betrekken:
Welke mogelijkheden of belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag?
Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor gezamenlijk ouderlijk gezag weg te nemen?
Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen zijn van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.12.5.
Het hof ziet op dit moment geen aanleiding om het onderzoek van de raad uit te breiden tot de omgangsregeling. Mocht de raad het van belang vinden om ook over de omgangsregeling in de rapportage en het advies melding te maken dan staat dat de raad, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.12.3. onder 3. is vermeld, vrij.
3.12.6.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak (zowel ten aanzien van het gezag als ten aanzien van de omgangsregeling) vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.12.7.
In de tussenliggende periode acht het hof het van belang dat de GI het stappenplan voortvarend oppakt teneinde het contact tussen de vader en de kinderen verder te herstellen.
3.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.12.4 en 3.12.5 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 12 mei 2022 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is op 13 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.