ECLI:NL:GHSHE:2022:688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
20-001262-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid, onbruikbaar maken van een goed en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 10 mei 2021. De verdachte was veroordeeld voor wederspannigheid met lichamelijk letsel, het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een goed, en belediging van een ambtenaar. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een nieuwe veroordeling. De verdachte ontkende de feiten, maar het hof heeft op basis van het dossier en de verklaringen van de verbalisanten geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 25 februari 2021 heeft verzet tegen de aanhouding door een politieambtenaar, daarbij een verwonding heeft veroorzaakt, en een politievoertuig onbruikbaar heeft gemaakt door erin te spugen. Ook heeft hij de ambtenaar beledigd.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en zijn eerdere veroordelingen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001262-21
Uitspraak : 16 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 10 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-054155-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] [geboortejaar],
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 10 mei 2021 ter zake van kort gezegd, wederspannigheid met lichamelijk letsel ten gevolge (feit 1), het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een goed (feit 2) en belediging van een ambtenaar, meermalen gepleegd (feit 3), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft met betrekking tot feit 1 ontkend te hebben gebeten en met betrekking tot feit 2 ontkend te hebben gespuugd. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd met betrekking tot de bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Eersel, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [brigadier] , brigadier van politie eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door een of meermalen zich door de knieën te laten zakken, zijn armen terug te trekken en/of die [brigadier] in de vinger te bijten, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een wond(je) in de vinger bij die [brigadier] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Eersel opzettelijk en wederrechtelijk een dienstbus, althans politievoertuig, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Nationale Politie toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar heeft gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Eersel opzettelijk een ambtenaar, te weten [brigadier] , brigadier van politie eenheid Oost-Brabant en/of [verbalisant 1] , hoofdagent van politie eenheid Oost-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de/het woord(en) toe te voegen: 'kankerlijer', 'kankerlijers', 'kankerhonden' en/of 'kakkerlakken', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 februari 2021 te Eersel, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaar [brigadier] , brigadier van politie eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zich door de knieën te laten zakken, zijn armen terug te trekken en die [brigadier] in de vinger te bijten, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een wond(je) in de vinger bij die [brigadier] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 25 februari 2021 te Eersel opzettelijk en wederrechtelijk een dienstbus, die aan de Nationale Politie toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;
3.
hij op 25 februari 2021 te Eersel opzettelijk een ambtenaar, te weten [brigadier] , brigadier van politie eenheid Oost-Brabant gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem het woord toe te voegen: ‘kankerlijer’.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep (deels) ontkend het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde te hebben gepleegd. De verdachte heeft verklaard dat hij bij de aanhouding door de verbalisanten heeft tegengestribbeld, maar dat hij zich niet met geweld heeft verzet. De verdachte hoorde de bel van zijn huis terwijl hij onder de douche stond, en heeft meteen toen hij zag dat de politie bij zijn huis was de deur open gedaan. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij niet heeft gespuugd in de bus, noch verbalisant [brigadier] heeft gebeten in zijn vinger.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 25 februari 2021 omstreeks 12.00 uur zijn verbalisant [brigadier] en de buitengewone opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] naar de woning van de verdachte gegaan om hem aan te houden ter zake van een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf (pg. 7 e.v. procesdossier). Verbalisant [brigadier] was in politie-uniform gekleed. [brigadier] zag door de voordeur de verdachte lopen in de woning. Hij herkende de verdachte in de woning aan de hand van een foto uit het politiesysteem. De verbalisant zag dat de verdachte in zijn richting keek en vervolgens wegliep. [brigadier] heeft hierop meerdere keren geroepen naar de verdachte dat hij de voordeur open moest doen. [brigadier] heeft daarop collega’s ter plaatse gevraagd om te ondersteunen bij de aanhouding. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] keken door de voordeur en zagen de verdachte lopen in de woonkamer en de keuken. Nadat de verbalisanten een half uur hebben gewacht op de verdachte, zijn zij door middel van het forceren van de deur de woning binnengetreden. Op 25 februari 2021 omstreeks 12.35 uur heeft verbalisant [brigadier] samen met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte aangehouden ter zake van de openstaande vrijheidsstraf. De verdachte weigerde zijn woning te verlaten en is met dwang naar beneden geholpen, vanuit het appartementencomplex de trap af naar beneden, terwijl de verdachte tegen verbalisant [brigadier] riep: ‘kankerlijer’ (pg. 8 procesdossier). Verbalisant [brigadier] voelde zich hierdoor beledigd als politieambtenaar en in zijn goede naam en eer aangetast. Door het schreeuwen van de verdachte stonden er inmiddels al wat buurtbewoners buiten die dit ook gehoord moeten hebben, aldus de verbalisant. Tijdens het vervolgens plaatsen van de verdachte in de dienstbus heeft de verdachte zich door zijn knieën laten zakken en trok hij zijn armen terug.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof van 2 februari 2022 verklaard dat het wel kan kloppen dat hij zich bij de dienstbus door de knieën heeft laten zakken en zijn armen heeft teruggetrokken. Terwijl de verdachte op de grond lag wilde verbalisant [brigadier] het hoofd van de verdachte draaien, omdat hij bang was dat de verdachte op hem zou spugen. Terwijl [brigadier] dit deed beet de verdachte in de ringvinger van de linkerhand van verbalisant [brigadier] . [brigadier] voelde pijn en merkte direct dat dit was veroorzaakt door het bijten van verdachte. Verbalisant [brigadier] droeg handschoenen, maar voelde desondanks de pijn van de kaakklem van verdachte. Nadat de verdachte in de dienstbus was geplaatst, keken de verbalisanten door de ruit en zagen zij dat de verdachte spuugde tegen de ruit en de hendel van de deur van de dienstbus. In het politiebureau zagen verbalisanten dat de vinger waarin [brigadier] was gebeten rood was en dat er een rode plek zichtbaar was. De bus was door het speeksel van de verdachte niet meer bruikbaar en moest gereinigd worden (pg. 20 procesdossier).
Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten te twijfelen. De daarin gerelateerde bevindingen zijn naar het oordeel van het hof voldoende concreet en specifiek en vinden voor een deel ook steun in de verklaring van de verdachte, alsmede in de foto’s die zich in het dossier bevinden van het speeksel in de bus en van het wondje op de vinger van verbalisant [brigadier] (pg. 12 t/m 14 procesdossier). Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Daarnaast merkt het hof met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde op, dat weliswaar uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2021, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [brigadier] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , volgt dat de verdachte ook andere woorden dan enkel ‘kankerlijer’ heeft geuit, maar dat naar het oordeel van het hof op grond van het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat deze uitingen hebben plaatsgevonden in Eersel, zoals is ten laste gelegd.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door de verdediging is verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met een taakstraf, al dan niet in combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf indien het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte zijn leven ten goede wil keren. Hij heeft zijn rijbewijs terug en is op zoek naar een nieuwe baan. Voorts heeft de verdachte een huurwoning en twee kinderen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid met enig lichamelijk letsel ten gevolge (feit 1), het onbruikbaar maken van een politiebus door er in te spugen (feit 2) en het beledigen van een verbalisant door te roepen: ‘kankerlijer’ (feit 3). Door aldus te handelen heeft de verdachte de verbalisant niet alleen in zijn eer en goede naam aangetast, maar er tevens blijk van gegeven zich niets aan te trekken van het openbaar gezag. Voorts is het onbruikbaar maken van de politiebus een ergerlijk feit, dat overlast veroorzaakt voor de dienstdoende agenten en de politie in het algemeen en schoonmaakkosten voor de organisatie.
Het hof heeft bij de straftoemeting voorts ten nadele van de verdachte meegewogen dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 december 2021, voorafgaand aan het bewezenverklaarde tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van belediging, waarbij aan hem een geldboete en een taakstraf is opgelegd. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij in hoger beroep is gegaan, zijn chauffeursdiploma heeft teruggekregen. Hij is thans aan het solliciteren voor een nieuwe baan als chauffeur.
Het hof stelt vast dat ingevolge artikel 22b lid 1 sub b Sr een taakstraf niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling voor artikel 181 Sr, en dat derhalve het taakstrafverbod in onderhavig geval van toepassing is. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, alsmede gelet op voornoemde documentatie van de verdachte en het taakstrafverbod, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, en hoewel het hof tot een geringere bewezenverklaring ter zake feit 3 komt dan de politierechter en de advocaat-generaal, acht het hof, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 181, 266, 267 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 16 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.