ECLI:NL:GHSHE:2022:670

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
200.299.327_01 en 200.299.255_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader en de moeder met betrekking tot het ouderlijk gezag en de omgangsregeling van hun minderjarige kind, geboren in 2015. De vader heeft in hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag over het kind, terwijl de moeder zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder de vader's verzoek afgewezen en een omgangsregeling vastgesteld waarbij de gezinsvoogd de regie voert. De vader stelt dat hij geen informatie ontvangt over de hulpverlening en dat hij geen contact heeft met zijn kind, wat leidt tot frustratie en oudervervreemding. De moeder voert aan dat er geen vertrouwen is tussen de ouders en dat de situatie gecompliceerd is door eerdere geweldsincidenten en de problematiek van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling is de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die adviseert om geen gezamenlijk gezag toe te kennen, gezien de gebrekkige communicatie tussen de ouders. Het hof oordeelt dat gezamenlijk gezag in deze situatie niet in het belang van het kind is en bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank. Wel wordt de dwangsom die aan de moeder was opgelegd, vernietigd, omdat de GI de regie heeft over de omgangsregeling. Het hof legt een informatieregeling op, waarbij de moeder de vader op de hoogte moet houden van belangrijke zaken omtrent het kind. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 maart 2022
Zaaknummers: 200.299.327/01 en 200.299.255/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/341398 / FA RK 18-6045
in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.299.327/01 van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. F. Boor.
en
in de zaak met zaaknummer 200.299.255/01 van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. F. Boor.
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel
Deze zaken gaan over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 24 april 2019, 28 januari 2020 en 3 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer: 200.299.327/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 september 2021, heeft de vader verzocht de beschikking van 3 juni 2021 te vernietigen op het punt van het ouderlijk gezag en alsnog het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag over [minderjarige] toe te wijzen, subsidiair indien de vader niet de mede gezag dragende ouder wordt, een informatieregeling vast te stellen zoals onder 26 van het beroepschrift omschreven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2021, heeft de moeder verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de vader af te wijzen als ook zijn informatieverzoek.
In de zaak met zaaknummer 200.299.255/01:
2.3.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 2 september 2021, heeft de moeder verzocht de beschikking van 3 juni 2021 te vernietigen en te bepalen dat de moeder geen dwangsommen aan de vader verschuldigd is in het kader van haar medewerking aan de door de GI vorm te geven omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , een en ander uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat.
2.4.
Bj verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 november 2021, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren met veroordeling van de moeder in de proceskosten.
In de zaken met zaaknummers: 200.299.255/01 en 200.299.327/01:
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de vader, bijgestaan door mr. Van Bemmel;
- de moeder, bijgestaan door mr. Boor;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 25 november 2021, inkomen d.d. 26 november 20201, met daarbij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 maart 2021;
- het faxbericht van de advocaat van de vader d.d. 12 januari 2022 met producties 19 tot en met 27.

3.De beoordeling

In de zaken met zaaknummers 200.299.327/01 en 200.299.255/01:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder. [minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank OostBrabant van 8 april 2021 onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 8 april 2021 voor de duur van één jaar, te weten tot 8 april 2022.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang,
- het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag afgewezen;
- een omgangsregeling bepaald tussen de vader en [minderjarige] , waarbij de regie over de omgangsregeling bij de GI ligt en waarbij de gezinsvoogd op basis van de ontwikkelingen in overleg met het sociaal wijkteam [plaats] en [instantie 1] (of een andere aangewezen instantie) zal bepalen hoe de begeleide omgang vorm gegeven moet worden, hoe lang de omgang nog begeleid moet worden en welke frequentie in het belang van [minderjarige] wenselijk en haalbaar is;
- de moeder veroordeeld om mee te werken aan de door de GI vorm te geven omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] ;
- de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij, na betekening van de beschikking, niet voldoet aan de hiervoor genoemde veroordeling, met dien verstande dat geen dwangsommen meer worden verbeurd boven een bedrag van € 15.000,--.
3.3.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De GI heeft geen vorm gegeven aan de omgangsregeling. De situatie is gecompliceerd omdat partijen in verschillende arrondissementen wonen, alleen begeleide omgang geadviseerd is, in het verleden tussen de ouders geweld heeft plaatsgevonden, [minderjarige] ’s gedrag problematisch lijkt te worden, vaders gedrag wisselvallig is, de moeder PTSS therapie volgt en de gezamenlijke hulpverlening in Brabant inmiddels doorlopen is door beide ouders. Er zijn verschillende incidenten geweest. Het is onjuist dat de moeder zich heeft onttrokken aan de diverse hulpverleningstrajecten; de moeder heeft deze zelf vaak ingezet. De hulpverlening adviseert psychodiagnostisch en systeemonderzoek en de moeder heeft [minderjarige] aangemeld bij [instantie 2] . De onderzoeken zijn nog niet afgerond. De moeder is niet kapitaalkrachtig en heeft geen hoog inkomen. Zij werkt mee aan de door de GI vorm te geven omgangsregeling. Een dwangsom is in deze omstandigheden niet op zijn plaats.
De ouders zijn niet in staat om samen beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . Zij hebben ook geen contact. Er is sprake van kind-eigen problematiek bij [minderjarige] waarvoor onderzoek is aangevraagd. Er zijn momenteel tal van beslismomenten waarbij de gezaghebbende ouder actie onderneemt om [minderjarige] de hulp te geven die hij nodig heeft. Als partijen gezamenlijk gezag hebben en er tussen partijen discussie ontstaat en daardoor toestemming wordt geweigerd, krijgt [minderjarige] niet wat hij nodig heeft. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de communicatie tussen partijen op korte termijn verbetert; er bestaat een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders. De vader heeft contact met de jeugdzorgwerker en deelt de inhoud van de gesprekken met de jeugdzorgwerker dezelfde dag op social media.
De verzochte informatieregeling moet worden afgewezen. De moeder is bang dat de vader het met veel niet eens zal zijn en de door haar verstrekte informatie op social media deelt. Daarop komt weer allemaal commentaar van andere internetgebruikers wat de verhouding tussen de ouders niet verbetert. Daarbij komt dat [minderjarige] ’s privé situatie privé dient te blijven.
3.5.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. Er is inmiddels bijna een jaar geen contact tussen de vader en [minderjarige] . Er is begeleide omgang geadviseerd en de uitvoering hiervan verloopt dramatisch; moeder heeft het contact stopgezet en de hulpverleningsinstanties wijzen naar elkaar.
Als de vader geen ouderlijk gezag krijgt, blijft hij voortdurend op afstand staan. Van inhoudelijke betrokkenheid bij de ondertoezichtstelling is geen sprake. De vader krijgt geen informatie over de hulpverlening en heeft niet de mogelijkheid om rechtstreeks met school te overleggen. Hij staat buiten spel. Het gedrag van de moeder mag niet worden beloond. Dat de moeder niet wil, is geen reden om de vader het gezag te onthouden. Niet gebleken is dat de vader niet op een constructieve manier wil samenwerken om in gezamenlijk overleg beslissingen over [minderjarige] te nemen. De spanningen worden veroorzaakt door het feit dat de vader uit het leven van [minderjarige] wordt gehouden. De moeder informeert de vader ook niet over [minderjarige] . De vader heeft nooit enige vorm van hulpverlening afgewezen. Hij stond ook open voor de ondertoezichtstelling en stemde in met de school waar [minderjarige] op zit. Het is niet aannemelijk geworden dat de ouders het niet eens zouden kunnen worden over belangrijke beslissingen als schoolkeuzes en medische zaken.
Dat er een onaanvaardbaar risico zou bestaan dat [minderjarige] klem of verloren zou raken is niet gebleken. De belangen van [minderjarige] worden door de ondertoezichtstelling ook gewaarborgd.
De vader meent dan ook dat zijn verzoek om hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten alsnog moet worden toegewezen. Daarnaast verzoekt de vader subsidiair om een informatieverplichting op te leggen, inhoudende dat de vader minimaal één keer per jaar een foto van [minderjarige] ontvangt, alsmede één keer per twee maanden informatie over [minderjarige] krijgt over schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandeling en medicatie, hobby’s en andere activiteiten, waarbij kopieën van schoolrapporten worden overgelegd.
De dwangsommen zijn terecht opgelegd en een prikkel voor de moeder om mee te werken. Dat de moeder niet kapitaalkrachtig is, is geen reden om de dwangsom te matigen.
De GI heeft inmiddels diverse openingen gezocht om tot hervatting van de omgangsregeling te komen. De uitvoering van de begeleide omgang verloopt dramatisch. De GI heeft de mogelijkheid aangereikt om via [instantie 3] het traject te starten. De moeder heeft echter aangegeven het een gepasseerd station te vinden om eraan mee te werken. Dit levert bij de vader grote frustraties op. Er is geen sprake van een dreiging om [minderjarige] mee te nemen. Er is geen aanleiding om de omgangsregeling te stoppen. Het langdurig weghouden van [minderjarige] bij zijn vader is een zeer ernstige zaak en leidt tot oudervervreemding. [minderjarige] lijdt er onherstelbare schade door.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de moeder zelf jeugdzorg extra heeft ingeschakeld en dat de GI nu in het kader van de ondertoezichtstelling de regie over deze zorgverlening heeft. Er moet gekeken worden naar wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft kind-eigen problematiek die om een andere benadering vraagt. Er is tussen partijen geen basis om met elkaar te communiceren; er is over en weer geen vertrouwen. De GI vraagt zich af wat in deze situatie gezamenlijk gezag voor [minderjarige] betekent als er belangrijke beslissingen genomen moeten worden. Gestart moet worden met het opbouwen van vertrouwen. Daarbij zullen afspraken moeten worden gemaakt. Als de ouders zich niet aan deze afspraken houden, zullen zij daar door de GI op worden aangesproken. Ook zal de GI een objectief beeld in kaart brengen van de situatie bij de vader. Het is aan de ouders om te laten zien dat ze betrouwbaar zijn. Omdat er nu geen vertrouwen is, is het lastig om iets op te bouwen. De moeder staat open voor een gesprek wat wel mogelijk is in de omgang tussen de vader en [minderjarige] . De opbouw daarvan moet zo snel mogelijk, maar zorgvuldig worden gedaan. [minderjarige] moet zijn vader weer op een bepaalde manier leren kennen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het niet moet gaan over wel of geen vertrouwen tussen de ouders. Er moet contact komen tussen de vader en [minderjarige] . De GI dient meer zicht te krijgen op de situatie bij de vader. Het is niet aan de moeder om voorwaarden te stellen; het is aan de GI om regie te voeren en beleid te maken over hoe nu verder. De moeder kan op zijn minst met de organisatie in [plaats] in gesprek gaan over wat nog wel kan. De achterstand die is ontstaan moet zo veel mogelijk worden ingehaald.
Gezamenlijk gezag is op dit moment nog niet aan de orde. De nadruk dient te liggen op de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Het is aan de GI om daarbij te bekijken wat [minderjarige] aankan. Er wordt nu vooral gesproken over wat de moeder aankan. De raad begrijpt dat de moeder het moeilijk vindt; de moeder heeft ook stappen gezet. Het is nu tijd om zo snel mogelijk tot contact te komen tussen de vader en [minderjarige] , ook als er nog geen vertrouwen tussen de ouders is. [minderjarige] zal voor de omgang geruime tijd in de auto moeten zitten omdat de ouders nu eenmaal ver uit elkaar wonen. De moeder is verhuisd.
Het opleggen van een dwangsom is in deze situatie lastig. De regie voor de omgang is aan de GI gegeven. De regeling is niet zo concreet dat kan worden gezegd dat de moeder niet mee wil werken. De kaders zijn niet helder. De raad ziet onvoldoende grond voor dwangsommen. De GI dient duidelijker stelling te nemen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken. Het uitgangspunt van de wet is dat ouders, ook na beëindiging van hun relatie, het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind dragen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
3.8.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad geadviseerd om partijen niet gezamenlijk te belasten met gezag. De nadruk dient volgens de raad te liggen op de omgang die vormgegeven moet worden.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat tussen partijen enige vorm van een respectvolle, of tenminste een werkbare communicatie bestaat, ook niet na tussenkomst van hulpverlening. Over en weer ontbreekt het vertrouwen. De verwachting is dat in deze situatie op korte termijn geen verandering komt.
In een situatie waarin sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, vereist het belang van [minderjarige] – die kind-eigen problematiek heeft - dat zonder onnodige vertraging gezagsbeslissingen kunnen worden genomen. Gezien de wijze waarop partijen nu tegenover elkaar staan wordt het zeer moeilijk om houdbare afspraken te maken omtrent [minderjarige] . Deze onmacht van de ouders kan voor [minderjarige] ingrijpende gevolgen hebben. [minderjarige] dreigt hierdoor klem of verloren te raken tussen de ouders. Dit betekent dat de bestreden beschikking op dit punt zal worden bekrachtigd.
Gebleken is dat het contact tussen de vader en [minderjarige] sedert 30 september 2020 nog steeds niet is hersteld, wat niet in het belang van [minderjarige] is. Beide ouders dienen zich, met hulp van de instantie die de omgang gaat begeleiden, tot het uiterste in te spannen om ervoor te zorgen dat de vader en [minderjarige] weer contact met elkaar krijgen. Het is aan de GI om op korte termijn echt stappen te zetten om te komen tot een omgangsregeling.
Informatieregeling
3.8.4.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft.
3.8.5.
In het belang van [minderjarige] rekent het hof het tot de taak van de moeder om er voor te zorgen dat de vader minimaal één keer per twee maanden informatie over [minderjarige] krijgt en twee maal per jaar een goed gelijkende en recente foto van [minderjarige] . Het dient te gaan om informatie over schoolprestaties, de gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en overige activiteiten van [minderjarige] , waarbij kopieën van de schoolrapporten worden overgelegd. Op deze manier blijft de vader enigszins op de hoogte van de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige] en kan hij zich een beeld vormen van zijn opgroeien. Het hof zal een dienovereenkomstige informatieregeling vaststellen.
3.8.6.
De moeder heeft haar stelling dat de vader misbruik zal maken van de ontvangen informatie onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. De informatie kan al dan niet via de gezinsvoogd worden verstrekt. Het hof verwacht van de moeder dat zij deze informatieplicht volledig en nauwgezet zal nakomen.
Dwangsommen
3.8.7.
Het hof zal de beslissing over de dwangsommen ten aanzien van de nakoming van de omgangsregeling vernietigen. Bij de bestreden beschikking is de moeder veroordeeld om mee te werken aan de door de GI vorm te geven omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . De moeder moet volgens deze beschikking de vader een dwangsom betalen als zij niet voldoet aan deze veroordeling. Sedert de aanvang van de ondertoezichtstelling op8 april 2021 heeft de GI de regie over de in te zetten hulpverlening en moet de GI de omgangsregeling vorm geven. Daarin heeft de GI naar eigen zeggen onvoldoende stappen gezet. In het licht hiervan is het opleggen van dwangsommen daarom nu niet aan de orde. In het kader van de ondertoezichtstelling kan de GI aan de moeder een schriftelijke aanwijzing geven die door de rechter kan worden bekrachtigd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de GI reeds een dergelijke schriftelijke aanwijzing aan de moeder heeft gegeven. Het hof ziet ook om die reden geen aanleiding om daarnaast dwangsommen op te leggen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen maar uitsluitend voor wat betreft de dwangsommen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het hoger beroep in de zaken met zaaknummers 200.299.327/01 en 200.299.255/01:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juni 2021 voor zover de rechtbank de moeder heeft veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen indien zij niet voldoet aan de veroordeling om mee te werken aan de door de GI vorm te geven omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat de moeder de vader eenmaal per twee maanden schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige] , waarbij informatie wordt verstrekt over zijn schoolprestaties, zijn gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en overige activiteiten, onder overlegging van kopieën van schoolrapporten, alsmede tweemaal per jaar een goedgelijkende en recente foto van [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2022 door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.