ECLI:NL:GHSHE:2022:667

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
200.296.875_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kinderen, met afwijzing van verzoeken tot erkenning en gezamenlijk gezag.

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij hem te bepalen, vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige 2], en om met de uitoefening van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] te worden belast. Daarnaast heeft hij verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling met beide kinderen.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2022 heeft de man zijn verzoeken met betrekking tot [minderjarige 2] ingetrokken, wat betekent dat deze verzoeken niet verder in behandeling worden genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling, die in eerste aanleg is vastgesteld, niet volledig wordt nagekomen door de man. Het hof is van oordeel dat de man eerst moet investeren in de bestaande omgangsregeling voordat er mogelijkheden tot uitbreiding kunnen worden onderzocht.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 2], het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 maart 2022
Zaaknummer: 200.296.875/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/338594 / FA RK 18-4639
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Yigitdol,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. C. Verfuurden, thans mr. N.D. Geraads.
Deze zaak gaat over de volgende minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , [land] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juli 2021, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen onder vermeerdering/verandering van zijn eis:
1. dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man dient worden te bepaald;
2. dat de man vervangende toestemming wordt verleend tot erkenning van [minderjarige 2] ;
3. dat de man met de uitoefening van het gezamenlijk gezag wordt belast over [minderjarige 2] ;
4. dat de man gerechtigd is tot omgang met [minderjarige 1] gedurende elk weekend van vrijdag 17:00 uur tot en met zondag 17:00 uur, althans gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17:00 uur tot en met zondag 17:00 uur;
5. daarbij te bepalen dat de vakanties gelijkelijk bij helfte worden verdeeld tussen partijen;
6. daarbij te bepalen dat het halen en brengen van [minderjarige 1] op gelijke basis wordt verdeeld tussen partijen;
7. althans wordt verzocht ten aanzien van deze verzoeken een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht;
8. kosten rechtens.
Subsidiair verzoekt de man voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen al dan niet onder verandering c.q. vermeerdering van zijn eis:
1. dat de man gerechtigd is tot omgang met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gedurende elk weekend van vrijdag 17:00 uur tot en met zondag 17:00 uur, althans gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17:00 uur tot en met zondag 17:00 uur;
2. te bepalen dat de vakanties gelijkelijk bij helfte worden verdeeld tussen partijen;
3. daarbij te bepalen dat halen en brengen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op gelijke basis wordt verdeeld tussen partijen;
4. althans een omgangregeling tussen de man en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te bepalen die het hof in goede justitie juist acht;
5. kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2021, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voornoemde beschikking te bekrachtigen en de overige verzoeken van de man af te wijzen, dan wel de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Yigiditol;
  • mr. Geraards;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vrouw is met bericht van verhindering niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 februari 2019;
  • het V6-formulier met daarbij de brief en bijlage van de advocaat van de man d.d. 20 juli 2021;
  • het V6-formulier met daarbij de brief en bijlage van de advocaat van de man d.d. 6 september 2021;
  • het V6-formulier met daarbij de brief en de bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 13 januari 2022.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof op 10 februari 2022 het bericht van de man ontvangen dat hij zijn verzoeken met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 2] , het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en het bepalen van de
hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man, intrekt.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van 2010 tot en met augustus 2016 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige 2] geboren. De man heeft [minderjarige 2] niet erkend. [minderjarige 1] is geboren uit een eerdere relatie van de vrouw. De vrouw oefent van rechtswege eenhoofdig het gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 25 maart 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, bepaald dat de man gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het omgangshuis in [plaats] , waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en [instantie] .
Daarnaast is de raad verzocht om rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de omgangsregeling tussen de man en de kinderen en over het verloop van de begeleide contacten.
3.3
Bij beschikking van 12 mei 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant een voorlopige en opbouwende omgangsregeling bepaald, waarbij de man uiteindelijk in de even weken omgang met de kinderen heeft van vrijdag 17:00 uur tot zaterdag 17:00 uur. De definitieve beslissing ten aanzien van de omgangsregeling is pro forma aangehouden tot 10 november 2020.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, een omgangsregeling vastgesteld waarbij de man gerechtigd is tot omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de even weken van vrijdag 17:00 uur tot zaterdag 17:00 uur. Deze regeling zal ook doorlopen tijdens de vakanties.
3.5.
De man kan zich niet met deze beslissing verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Bij bericht van 10 februari 2022 heeft de man zijn (vermeerderde) verzoeken ten aanzien van [minderjarige 2] met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning, het gezamenlijk gezag en het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij de man, ingetrokken.
Dit brengt mee dat deze verzoeken geen nadere bespreking behoeven en het hof aan een inhoudelijke beoordeling niet toekomt. De man zal in deze verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard.
Al het volgende heeft daarom nog slechts betrekking op de verzoeken van de man ten aanzien van de omgangsregeling tussen hem en de kinderen.
3.10.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man kenbaar gemaakt dat hij zijn verzoeken wil wijzigen, in zoverre dat hij wil dat er geen omgangsregeling meer tussen hem en [minderjarige 1] wordt vastgesteld althans dat zijn verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling geen betrekking heeft op [minderjarige 1] . Het verzoek om de omgangsregeling met [minderjarige 2] uit te breiden wordt gehandhaafd conform het subsidiaire verzoek.
De laatste tijd verloopt het contact tussen de man en [minderjarige 1] niet goed. De man stuit op grote weerstand vanuit [minderjarige 1] . De omgangsregeling met beide kinderen wordt op dit moment op initiatief van de man feitelijk beperkter uitgevoerd dan hoe de rechtbank deze heeft vastgesteld. Dit heeft te maken met het feit dat de man onvoorzien zijn woning heeft moeten
verlaten en bij zijn moeder woont, maar ook met het feit dat de omgangsregeling met [minderjarige 1] erbij niet goed verloopt. Dit beïnvloedt vervolgens ook de omgang tussen de man en [minderjarige 2] . De man is van mening dat het wellicht in het belang van [minderjarige 1] is om de omgangsregeling tussen hen te laten vervallen, al dan niet door middel van het vaststellen van een afbouwende regeling.
De vastgestelde omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 2] is te beperkt. Hierdoor kunnen zij geen band met elkaar opbouwen. Door het positieve verloop is er ruimte ontstaan om de omgangsregeling met [minderjarige 2] uit te breiden; er zijn geen contra-indicaties. De afgelopen periode heeft de man zich voldoende bewezen als verzorgende ouder en progressie geboekt. Zo heeft hij zijn eigen gedrag en opstelling richting de vrouw en haar partner aanzienlijk veranderd. Het contact- en locatieverbod is inmiddels opgeheven. De man probeert het contact met de vrouw te herstellen en heeft hiervoor een afspraak ingepland bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).
Dat de kinderen kenbaar hebben gemaakt dat zij de huidige omgangsregeling voldoende vinden acht de man van onvoldoende gewicht. De kinderen zijn te jong om daarover een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.
3.11.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling door haar advocaat - kort samengevat – het volgende aan.
De vrouw ziet geen reden om een andere omgangsregeling vast te stellen ten aanzien van [minderjarige 1] . Zij merkt wel dat [minderjarige 1] opstandiger is naar de man. Het zou echter geen goede ontwikkeling en een slecht signaal naar de kinderen zijn als er tussen hen onderscheid wordt gemaakt. De vrouw maakt zich zorgen wat een dergelijk onderscheid zou doen met [minderjarige 1] . De man heeft altijd een hele belangrijke rol in haar leven gehad.
De omgangsregeling heeft in juni en juli 2021 plaatsgevonden zoals vastgelegd in de beschikking. Vanaf augustus 2021 vindt de omgang voorlopig alleen op zaterdag plaats omdat de man geen eigen woonruimte meer heeft en de kinderen niet bij hem kunnen overnachten. Daarnaast heeft de man in strijd gehandeld met de gemaakte afspraken. Zo heeft de man zich niet gehouden aan de tijden met betrekking tot het brengen en halen van de kinderen. Ook hebben er incidenten plaatsgevonden waarbij de man zelf de kinderen bij de vrouw wilde ophalen of hij onaangekondigd op de school van de kinderen kwam. De vrouw en de kinderen weten hierdoor momenteel niet waar zij aan toe zijn. Het is in het belang van de kinderen dat er een regelmatig, onbelast contact is met de man. De kinderen vinden de omgangsregeling die de rechtbank heeft vastgesteld prettig.
De vrouw begrijpt niet waarom de man een uitbreiding van de omgangsregeling wil terwijl de regeling die formeel van kracht is niet wordt nagekomen. De man heeft kennelijk geen woonruimte waar hij met de kinderen kan verblijven. Er zijn wel degelijk contra-indicaties voor een uitbreiding van de omgangsregeling.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de huidige omgangsregeling te handhaven. Er moet geen onderscheid gemaakt worden in de omgangsregelingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De raad schrikt van het onderscheid dat de man lijkt te willen maken. Dit heeft ook een weerslag op [minderjarige 1] en kan zich uiten in haar gedrag richting de man. Als er niets meer wordt vastgesteld zal dit voor [minderjarige 1] als een afwijzing voelen. De concrete invulling van de omgangsmomenten met [minderjarige 1] kan door de ouders nader worden vastgesteld. De raad kan zich hierbij voorstellen dat [minderjarige 1] de man bijvoorbeeld een dagdeel bezoekt, maar niet blijft overnachten.
Het uitbreiden van de omgangsregeling is op dit moment niet in het belang van de kinderen. Het doel van de omgangsregeling is de kinderen zich een eigen beeld te laten vormen van de man. Dit draagt bij aan de identiteitsontwikkeling van de kinderen. De kinderen zijn echter
belast en het draagvlak is beperkt. Dit in combinatie met het beperkte inlevingsvermogen en de impulsiviteit van de man, maakt dat de omgangsregeling op dit moment niet kan worden uitgebreid.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Artikel 1:377a lid 1 BW bepaalt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouder(s) en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het tweede lid bepaalt dat de rechter (en in hoger beroep het hof) op verzoek van (een van) de ouders of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt. Tussen de kinderen en de man bestaat een nauwe persoonlijke betrekking, dat stelt het hof vast op grond van de feiten en is tussen partijen ook niet in geschil.
3.13.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de huidige omgangsregeling het meest passend is. Het hof voegt daaraan nog toe dat is gebleken dat de omgangsregeling die de rechtbank heeft vastgesteld op dit moment niet volledig wordt nagekomen. Het ligt op de weg van de man om eerst de huidig vastgestelde omgangsregeling met de kinderen te bestendigen voordat de eventuele mogelijkheden tot uitbreiding kunnen worden onderzocht.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de huidige omgangsregeling niet volledig wordt nagekomen, omdat het contact met [minderjarige 1] moeizaam verloopt; althans dit geeft het hof geen aanleiding om anders te beslissen over de verzochte uitbreiding. Het hof is namelijk van oordeel dat de man eerst moet investeren in de contacten met beide kinderen.
Het hof zal daarom ook niet de omgangsregeling van de man met [minderjarige 1] beperken. De nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige 1] is niet in geschil. Tot medio 2019 was [minderjarige 1] in de veronderstelling dat de man haar (biologische) vader was. De man heeft dan ook een significant deel van het leven van [minderjarige 1] een vaderrol vervuld. Gelet op de belangrijke rol die de man in het leven van [minderjarige 1] heeft, is het in het belang van [minderjarige 1] dat er een omgangsregeling tussen haar en de man is. Het hof is het bovendien met de raad eens dat het onderscheid dat de man thans maakt, naar alle waarschijnlijkheid ook voelbaar is voor [minderjarige 1] en een weerslag kan hebben op haar, en ook een verklaring kan geven voor haar gedrag. Het niet vaststellen van een omgangsregeling tussen haar en de man kan voor [minderjarige 1] voelen als een (verdere) afwijzing. Dit laat onverlet dat er, zoals voorgesteld door de raad, tussen de ouders afspraken gemaakt kunnen worden over de concrete invulling van de omgangsmomenten tussen [minderjarige 1] en de man, indien daar (ook) vanuit [minderjarige 1] behoefte toe bestaat.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.14.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen
een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 2] , het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de man;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en K.A. Boshouwers en is op 3 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier