ECLI:NL:GHSHE:2022:666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
200.269.807_01 en 200.269.819_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in het belang van minderjarige met ernstige medische problematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2016, en de omgangsregeling tussen hen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Bronsveld, heeft in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk gezag te behouden en om omgang met zijn kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann, verzet zich hiertegen en stelt dat de vader de gezagsuitoefening belemmert en dat het in het belang van het kind is dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem komt te zitten tussen de ouders, vooral gezien de ernstige medische problematiek van het kind. De ouders zijn niet in staat om tot afspraken te komen over de omgang, wat leidt tot een situatie waarin het kind niet de noodzakelijke zorg en aandacht kan krijgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd, waarin het gezamenlijk gezag van de vader is beëindigd en de omgang met de vader is ontzegd. De ouders zijn in een dwingend en terugtrekpatroon verzeild geraakt, wat de communicatie en samenwerking ernstig belemmert.

De beslissing van het hof is genomen in het belang van het kind, waarbij de noodzaak van snelle en adequate beslissingen over de zorg voor het kind voorop staat. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 maart 2022
Zaaknummers: 200.269.807/01 en 200.269.819/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/351176/ FA RK 18-5749 en C/02/358717/JE RK 19-904
in de zaak in hoger beroep
betreffende gezagvan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann.
en in de zaak in hoger beroep betreffende
omgangvan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
De zaken gaan over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
De moeder en de GI worden over en weer in elkaars zaak als belanghebbende aangemerkt.
5. De beschikking van 30 april 2020
5.1. Bij die beschikking heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast en de deskundigen verzocht te rapporteren en adviseren over – kort gezegd – de mogelijkheden voor eventueel contactherstel tussen de vader en [minderjarige] , waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft nadien ontvangen:
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 30 april 2020;
- de rapportage van de deskundigen van 19 oktober 2020;
- het V8-formulier van 10 december 2020 van de advocaat van de vader, met bijlage;
- het V8-formulier van 23 december 2020 van de advocaat van de moeder, met bijlage;
- het V8-formulier van 15 januari 2021 van de advocaat van de vader, met bijlage;
- de brief van de GI van 22 februari 2021;
- het V8-formulier van 13 april 2021 van de advocaat van de vader, met bijlage.
6.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
6.2.1.
De GI is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
6.2.2.
De raad en de deskundigen zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
6.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders overeengekomen de omgang tussen [minderjarige] en de vader te hervatten op woensdag, onder begeleiding van een professionele instantie. De ouders hebben voorts aangegeven te willen kijken welke mogelijkheden er zijn om de omgang vervolgens in het weekend bij de vader thuis te laten plaatsvinden. De zaak is tijdens de mondelinge behandeling op verzoek van de ouders aangehouden om hen in de gelegenheid te stellen te onderzoeken welke instantie de omgang tussen [minderjarige] en de vader kan begeleiden.
6.4.
Het hof heeft nadien van de ouders ontvangen:
- diverse uitstelverzoeken in verband met overleg tussen partijen van 10 mei 2021, 9 juni 2021 en 10 juni 2021;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 5 augustus 2021, met bijlage;
- het V6-formulier van de advocaat van de vader van 5 augustus 2021, met bijlage.
6.5.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.5.1.
De raad en de GI zijn - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

7.De verdere beoordeling

Gezag
7.1.
De vader voert – samengevat – aan dat het gebrek aan goede invulling van de oudercommunicatie door de rechtbank ten onrechte alleen bij de vader wordt neergelegd. Ook de moeder dient invulling te geven aan het gezamenlijk gezag. De vader heeft bovendien steeds zijn medewerking verleend aan de noodzakelijke behandelingen van [minderjarige] . De vader wil tenslotte graag dat er op het punt van de oudercommunicatie een nieuw deskundigenonderzoek wordt uitgevoerd.
7.2.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader belemmert op alle fronten de gezagsuitoefening over [minderjarige] . Zo betreurt de moeder het dat de vader meerdere keren zijn medewerking niet heeft verleend aan een reis van [minderjarige] samen met de moeder naar de ouders van de moeder in [plaats]. Bovendien heeft de vader al langere tijd geen aandeel in de opvoeding van [minderjarige] , zodat hij ook geen weloverwogen beslissingen over [minderjarige] kan maken. [minderjarige] is enige tijd geleden bovendien opgenomen met een hartaanval in het ziekenhuis. De vader heeft hier vervolgens nauwelijks op gereageerd. Er dient rust te komen in de wereld van [minderjarige] en dat kan alleen op de manier zoals door de rechtbank is beslist. Een nieuw deskundigenonderzoek past hier niet bij en is niet in het belang van [minderjarige] .
7.3.
De raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bij het hof niet nader uitgelaten over het gezamenlijk gezag. De raad heeft in het (concept)raadsrapport van oktober 2019 geadviseerd het gezamenlijk gezag te wijzigen en de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag, omdat [minderjarige] klem zit tussen de ouders en het feit dat de vader belangrijke beslissingen blokkeert. Bovendien gaat de vader strijd aan met de betrokken instanties. Dit vormt een bedreiging voor het dagelijkse leven van [minderjarige] en zijn ontwikkeling.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
7.4.1.
Ingevolge artikel 1:253n BW jo. artikel 1:251a BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.4.2.
Vast staat dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de gronden voor het beëindigen van het gezamenlijk gezag. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
7.4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 15 april 2021 hebben de ouders overeenstemming bereikt over de hervatting van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader, inhoudende dat deze onder begeleiding aanvankelijk op de woensdag plaats zou vinden. Partijen hebben het hof om aanhouding van de zaak verzocht om op zoek te gaan naar een hulpverlenende instantie die de omgang tussen de vader en [minderjarige] kan begeleiden. Uit de correspondentie van de advocaten is vervolgens gebleken dat zij een omgangs-begeleidster hebben gevonden, maar dat het de ouders niet is gelukt overeen te komen waar de omgang dient plaats te vinden. De vader wil dat de omgang bij hem thuis plaatsvindt. De moeder kan zich hier niet in vinden en wil dat de omgang start op een neutrale plaats. Voor de moeder is het bezwaarlijk dat de huidige partner van de vader aanwezig is als de omgang bij de vader thuis plaatsvindt. Dit acht de moeder niet in het belang van [minderjarige] , die kampt met ernstige hartproblemen. Ook tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op
20 december 2021 is andermaal gebleken dat het de ouders niet lukt op dit punt tot een vergelijk te komen.
Naar het oordeel van het hof was het in dit geval aan de vader geweest om mee te bewegen en het belang van [minderjarige] voorop te stellen door – gelet op de kwetsbare medische situatie van [minderjarige] en het feit dat er al zeer lang geen contact is geweest tussen de vader en [minderjarige] – in te stemmen met een start van de omgangsregeling op neutraal terrein. Nu er zeer lang geen contact geweest is tussen de vader en [minderjarige] is het naar het oordeel van het hof in het belang van [minderjarige] om de contacten op te starten tussen alleen de vader en [minderjarige] op neutraal terrein en (nog) niet op de woonplek en in de gezinssituatie van de vader. Het feit dat de vader blijft volharden in zijn standpunt maakt dat de vader niet laat zien het belang van [minderjarige] voorop te kunnen stellen. Het voorgaande voorbeeld illustreert ook de bevindingen van de deskundigen die hebben aangegeven bij de ouders een extreem patroon van dwingen en terugtrekken te constateren en dat het de ouders niet lukt tot daadwerkelijke afspraken en uitvoering daarvan te komen.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Net als de rechtbank is het hof gelet op het voorgaande van oordeel dat [minderjarige] ernstig klem en verloren dreigt te raken indien de vader en de moeder het gezamenlijk gezag behouden. De ouders komen immers gezamenlijk niet tot beslissingen. Deze situatie acht het hof - mede gelet op de ernstige medische problematiek van [minderjarige] - onaanvaardbaar. Zeker in het geval van [minderjarige] is het van belang dat er snel geschakeld kan worden ten aanzien van de voor hem noodzakelijk te nemen (medische) beslissingen. Gebleken is dat dit niet mogelijk is bij een gezamenlijke uitoefening van het gezag door de ouders. Gelet op de jarenlange problematiek tussen de ouders en de hulpverlening die vergeefs is ingezet, verwacht het hof niet dat hier nog verbetering in komt. Dit betekent dat de rechtbank het gezag van de vader over [minderjarige] terecht heeft beëindigd. Het hof ziet geen aanleiding om een nader onderzoek op het punt van de oudercommunicatie, zoals door de vader beoogd, te gelasten. Uit de rapportage van de deskundigen Chin-a-Fat en De Voort van 19 oktober 2020 is genoegzaam gebleken dat de ouders, die vastzitten in een dwing -en terugtrekpatroon, niet (meer) in staat zijn om met elkaar te communiceren. Dit is ook na de mondeling behandeling op 15 april 2021 alsmede op de mondelinge behandeling op 20 december 2021, ten aanzien van de pogingen van partijen om zelf omgang tot stand te brengen, nogmaals duidelijk naar voren gekomen. Het hof zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Omgang
7.4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 20 december 2021 heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van de omgang verduidelijkt, in die zin dat hij verzoekt dat de vader en [minderjarige] omgang zullen hebben met elkaar gedurende één weekend in de veertien dagen. De vader wil, zoals hierboven aangegeven, graag dat de omgang bij hem thuis plaatsvindt. Hij kan instemmen met begeleiding van de omgang.
7.4.5.
De moeder heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat de vader aldus zijn verzoek niet eerder heeft geformuleerd dan tijdens de mondelinge behandeling. De moeder verzet zich wel inhoudelijk tegen de regeling zoals door de vader verzocht. Zij wenst dat de omgang rustig opgebouwd wordt, onder begeleiding van een professional en op neutraal terrein.
7.4.6.
De raad heeft opgemerkt dat de ouders opnieuw in een patstelling raken als er afspraken moeten worden gemaakt over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Dit is precies zoals de deskundigen ook al beschreven. Voor [minderjarige] is dit zorgelijk, aldus de raad.
7.5.
Het hof overweegt als volgt.
7.5.1.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is beëindigd op 21 december 2019. Aangezien er tijdens de ondertoezichtstelling geen omgangsregeling is vastgesteld en de vader vervolgens een nieuw verzoek heeft geformuleerd zal het hof het verzoek van de vader thans beoordelen op grond van artikel 1:377a BW.
7.5.2.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang indien
:
sub a: omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
sub b: de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
sub c: het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
sub d: omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
7.5.3.
Zoals hierboven al is beschreven is de vader niet in staat gebleken de belangen van [minderjarige] voorop te zetten. De vader ziet niet in dat het goed is voor [minderjarige] om de omgang de eerste keren op een rustige wijze, dus alleen met de vader en op neutraal terrein, te laten plaatsvinden. Doordat de vader in dat standpunt volhardt, komt omgang al niet eens van de grond. Het hof vreest er, gelet op het rapport van de deskundigen - waarin wordt gesproken over een extreem patroon van dwingen en terugtrekken van ouders waardoor communicatie niet mogelijk is - , bovendien voor dat wanneer er over uitbreiding van omgang, of omgang op een andere (weekend)dag, gesproken zou worden, dit opnieuw veel strijd tussen de ouders zal betekenen en daarmee onzekerheid over het vervolg van de omgang. Dit brengt de continuïteit van de omgang in gevaar en dat is niet in het belang van [minderjarige] . Er is in de afgelopen jaren al veel hulpverlening ingezet om de omgang mogelijk te maken, maar door de wijze waarop de vader zich tot nu toe opstelt, ziet het hof geen mogelijkheden voor het vaststellen van een omgangsregeling. Onder de omstandigheden zoals hierboven beschreven moet omgang, c.q. het vaststellen van een omgangsregeling, in strijd worden geacht met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
7.6.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zowel ten aanzien van het gezag als wat betreft de omgang zal bekrachtigen. Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 augustus 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en
A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.