ECLI:NL:GHSHE:2022:659

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
200.279.219_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een garantiebeding in een civiele procedure over de levering en plaatsing van een revisiemotor

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Car Company B.V. (hierna: [appellante]) en Groen voor Bedrijven (hierna: GvB) over de levering en plaatsing van een revisiemotor. De procedure is een vervolg op eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij GvB de ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van kosten vorderde. De kern van het geschil draait om de vraag of [appellante] tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen, wat GvB stelt, of dat het defect van de motor het gevolg is van omstandigheden die aan GvB zijn toe te rekenen, zoals het niet opvolgen van onderhoudsadviezen.

De procedure begon met een e-mailwisseling tussen de partijen over de voorwaarden van de motorrevisie, inclusief afspraken over garantie. GvB heeft de ontbinding van de overeenkomst gevorderd en terugbetaling van de kosten, terwijl [appellante] betwist dat zij tekortgeschoten is. Het hof heeft in eerdere arresten bewijs opgedragen aan beide partijen en heeft de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de inhoud van het garantiebeding.

In de uitspraak van 1 maart 2022 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling, waarbij het hof partijen de kans biedt om hun standpunten over het garantiebeding verder toe te lichten. De verdere beoordeling van de zaak is aangehouden, wat betekent dat het hof nog geen definitieve uitspraak heeft gedaan over de vorderingen van GvB en de verweren van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.279.219/01
arrest van 1 maart 2022
in de zaak van
[[X]] Car Company B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
Groen voor Bedrijven,
gevestigd te [vestigingsplaats] (B),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als GvB,
advocaat: mr. P.L. Nijmeijer te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 juli 2020 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 6754084 \ CV EXPL 18-1723 gewezen vonnissen van 5 september 2018 en 18 december 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 28 juli 2020 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 oktober 2020;
  • de memorie van grieven van 1 december 2020;
  • de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, van 19 februari 2021 met één productie, bij welke memorie GvB haar eis heeft gewijzigd;
  • een akte in de hoofdzaak, tevens memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van 23 maart 2021.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. [appellante] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van GvB in het incidenteel hoger beroep. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.

6.De beoordeling

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. GvB is een onderneming van [persoon A], verder te noemen ‘[persoon A]’. [persoon A] heeft op 28 juli 2017 [appellante] met een e-mail benaderd, waarin hij schrijft:
“In aansluiting op ons aangenaam telefonisch contact van gisteren voor het plaatsen van de motor laat ik u deze mail.
• Uithalen van de huidige motor
• Plaatsen van de nieuwe motor + aangepast bodemplaat
• Prijs besproken 5000 + 2200 = 7200 euro incl. Btw
• Ik wens de wagen te laten herstellen na jullie verlof (of zo snel als mogelijk )
• Is het mogelijk dat jullie de wagen komen halen a.u.b. en terugbrengen .
• Betaling zal gebeuren bij aflevering
• Garantie = nog te bespreken
• Hebt u nog bijkomende info nodig of gegevens van de auto, laat het gerust weten.”
[appellante] antwoordt daarop op 18 augustus 2017 met een e-mailbericht dat luidt als volgt:
“Beste [persoon A]
Ik heb zonet de mail van jou, die je naar Carparts hebt gestuurd gelezen.
Ik zal effe alles duidelijk op papier zetten om miscommunicatie te voorkomen.
De prijs van de motor is zoals ook verteld door [persoon B] en door mij €5500 ex btw.
De prijs van in en uitbouw is €2200 ex btw
Wanneer hiervoor een geldig btw nummer wordt overlegd, wordt geen btw in rekening gebracht
De auto is als service opgehaald zoals afgesproken zonder kosten.
De auto wordt niet retour bezorgd, maar dient afgehaald te worden, wanneer deze volledig klaar is.
De standaard garantie is 3 maanden.
Wanneer de auto in service blijft in de periode van 6 maanden dan geldt ook een garantie van 6 maanden.
Op het moment dat de oude motor uitgebouwd is, stuur ik een factuur van de nieuwe motor, die dan betaald dient te worden.
De rest wordt afgerekend wanneer de auto volledig klaar is.”
In antwoord op dit e-mailbericht stuurt [persoon A] op 18 augustus 2018 een e-mail met onder meer de navolgende inhoud:
“Beste [persoon C],
Bedankt voor je snelle reactie.
(…)
Oke ik kom mijn wagen ophalen.
Klopt, dit zijn de afspraken.
Ik heb je mijn een geldig btw nummer gegeven, zodat je geen BTW dient aan te rekenen.
Oké voor de betalingen, zo heb ik het ook begrepen.
Wat de garantie (6 maanden ) betreft wil ik bij jullie in onderhoud blijven, voor deze periode en ook daarna.”
Gedateerd op 21 augustus 2017, stuurt [appellante] GvB een factuur ad € 5.500,= wegens “revisie motor verbeterde versie 3.0 tdv6 inclusief distributie standaard drie maanden garantie”.
Na uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden is de auto op 14 september 2017 aan GvB afgegeven. Bij het ophalen van de auto heeft [appellante] GvB geadviseerd om, na een beperkt aantal kilometers met de auto te hebben gereden, de olie aan te vullen en heeft [appellante] daartoe nog een hoeveelheid olie meegegeven.
Bij e-mail van die dag stuurt [appellante] als bijlage de factuur voor het inbouwen en losse delen. Het gefactureerde bedrag is € 3.018,12. Op de factuur is een kilometerstand van de auto vermeld van 185.150 km.
Op 22 september 2017 heeft een bergingsbedrijf de auto teruggebracht naar [appellante] met een vastgelopen motor. [appellante] heeft opnieuw werkzaamheden aan de auto uitgevoerd en daarvoor een bedrag verlangd van € 5.000,=, waarvan € 2.500,= bij factuur van 6 december 2017 in rekening is gebracht. Deze factuur vermeldt een kilometerstand van de auto van 186.525 km.
[persoon A] heeft de auto op 11 december 2017 weer opgehaald, waarbij hij € 2.500,= heeft betaald. Tijdens de terugrit viel de Land Rover stil en is deze afgevoerd naar een dealer in [plaats], die herstelwerk heeft uitgevoerd. Deze heeft aan GvB onder meer bericht dat de hoofdzekering van de auto was doorgebrand en dat deze was doorverbonden door middel van een klinknagel.
Op 26 februari 2018 viel de auto opnieuw stil. Wederom is de auto naar de dealer getransporteerd. Bij e-mail van 5 maart 2018 schrijft deze dat de krukas van de motor een geluid produceert, waardoor de dealer de motor als onherstelbaar beschadigd beschouwt en adviseert een verdere diagnose te stellen.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert GvB de ontbinding van de overeenkomst tot levering en plaatsing van de revisiemotor en terugbetaling van al hetgeen GvB heeft voldaan, te weten € 8.518,12 voor de levering en plaatsing van de revisiemotor en € 2.500,= ter zake de reparatie van de krukas, tegen afgifte van de revisiemotor aan [appellante], met vergoeding van een bedrag van € 885,18 wegens buitengerechtelijke kosten en met vergoeding van allen overige schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het hof begrijpt dat zij daaraan ten grondslag legt dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen en in verzuim is geraakt, zodat zij, GvB, bevoegd is de overeenkomst tot levering en plaatsing van een revisiemotor te ontbinden. Hierdoor ontstaan verplichtingen tot ongedaanmaking. Die brengen met zich mee dat [appellante] de verlangde sommen aan GvB moet terugbetalen.
6.2.2.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij betwist te zijn tekortgeschoten en voert aan dat het defectraken van de geleverde motor het gevolg is van een omstandigheid die aan GvB moet worden toegerekend (het niet opvolgen van een advies met betrekking tot het bijvullen en/of vervangen van de olie). Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende nader aan de orde komen.
6.2.3.
In het tussenvonnis van 5 september 2018 heeft de kantonrechter aan elk der partijen bewijs opgedragen. Aan GvB is te bewijzen opgedragen dat het stilvallen van de motor op 11 december 2017 het gevolg is geweest van het onjuist uitvoeren van werkzaamheden door [appellante]. [appellante] is te bewijzen opgedragen dat de motor in september 2017 is vastgelopen en de krukas is gebroken doordat GvB heeft nagelaten voldoende olie bij te vullen.
6.2.4.
Nadat getuigen waren gehoord, heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 18 december 2019, uitvoerbaar bij voorraad, de overeenkomst betreffende de levering en plaatsing van de revisiemotor ontbonden en [appellante] veroordeeld om aan GvB een bedrag te betalen van € 11.018,12, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 maart 2018 tot aan de dag van betaling en een bedrag van € 885,18 wegens buitengerechtelijke kosten. De vordering om [appellante] te veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, heeft de kantonrechter afgewezen. Wel is [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op € 2.417,=.
In het principaal en incidenteel hoger beroep
6.3.1.
[appellante] heeft in het principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van GvB.
6.3.2.
GvB heeft in het principaal hoger beroep verweer gevoerd. Het hof komt daar, voor zover nodig, bij de beoordeling op terug. GvB heeft harerzijds incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het afwijzen van haar vordering tot veroordeling van [appellante] om aan haar de in een schadestaatprocedure nader vast te stellen schade te vergoeden.
6.4.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat GvB niet helder is in de onderbouwing van haar vorderingen. Niet duidelijk is of zij daartoe bedoelt te stellen dat de geleverde revisiemotor niet aan de overeenkomst heeft beantwoord (non-conformiteit in de koopovereenkomst) of dat de montage van de revisiemotor niet deugdelijk is uitgevoerd (tekortschieten in de uitvoering van een gegeven opdracht). Voorts is niet duidelijk op welke grondslag GvB haar vordering tot terugbetaling van € 2.500,= baseert: het zonder opdracht uitvoeren van werkzaamheden, de verplichting tot ongedaanmaking van prestaties na ontbinding of een schadevordering na een tekortschieten in de nakoming van een tweede opdracht. In het tussenvonnis van 5 september 2018 heeft de kantonrechter in r.o. 4.1 overwogen dat uit de stellingname van GvB volgt dat zij zich op het standpunt stelt dat
[appellante] in gebreke is gebleven (a) bij de correcte uitvoering van de primaire
overeenkomst, te weten het leveren en plaatsen van een revisiemotor, en (b) bij de
herstelwerkzaamheden aan deze motor na 22 september 2017. Hiertegen is niet gegriefd, zodat het hof vooralsnog uitgaat van deze grondslagen voor het gevorderde.
6.5.
Grief I in het principaal hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om aan [appellante] bewijs op te dragen van het feit dat de motor was vastgelopen als gevolg van het onvoldoende (bij)vullen van de smeerolie of het gebruik van een verkeerde smeerolie. Het is in beginsel juist, zoals [appellante] in de toelichting op grief 1 betoogt, dat de partij die zich beroept op een tekortkoming bij het uitvoeren van een overeenkomst (in dit geval GvB) de grondslag van haar vordering feitelijk moet onderbouwen en bij betwisting van die feiten de bewijslast draagt. In dit verband stelt het hof echter vast dat [appellante] blijkens haar e-mail aan GvB van 18 augustus 2017, aangehaald in r.o. 6.1 onder b., als onderdeel van haar door GvB akkoord bevonden aanbod met GvB is overeengekomen dat zij, [appellante], ten minste een standaard garantie zou geven van drie maanden. Dat garantie is gegeven is bevestigd in de factuur van 21 augustus 2017 (r.o. 6.1. onder d.). Wat die garantie precies inhoudt, is verder niet omschreven en daarover is verder ook niet gecorrespondeerd. Het geconstateerde gebrek aan de motor heeft zich in elk geval binnen die termijn van drie maanden gemanifesteerd.
6.6.
Partijen hebben tot op heden in deze procedure aan dit beding geen aandacht besteed. Het hof kan echter niet uitsluiten dat dit beding consequenties heeft voor de vraag hoe in deze zaak de bewijslast verdeeld zou moeten worden en, mitsdien, voor de vraag of grief 1 slaagt of niet. Alvorens verder te oordelen en beslissen zal het hof partijen de gelegenheid bieden om zich in een aktewisseling nader uit te laten over de totstandkoming en inhoud van het garantiebeding en de gevolgen die dat beding moet hebben voor een beslissing in de onderhavige procedure. Elke verdere beoordeling en beslissing, zowel op het principaal als op het incidenteel hoger beroep, wordt daarom aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 maart 2022 voor akte aan de zijde van [appellante] met de hiervoor in r.o. 6.6 vermelde doeleinden, waarna GvB in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt elke verdere beoordeling en beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Cremers, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 maart 2022.
griffier rolraadsheer