ECLI:NL:GHSHE:2022:6

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
200.296.888_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil over erfpacht en opstalrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingeleid door een groep gebruikers van bungalows op het bungalowpark De Stille Wille te Meijel. De gebruikers, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, vorderen in dit incident dat De Stille Wille wordt verboden om bepaalde handelingen te verrichten die hun gebruik van de bungalows zouden kunnen belemmeren, zolang de hoofdzaak nog niet is beslist. De gebruikers stellen dat zij door de nieuwe erfpachtvoorwaarden, die De Stille Wille hen heeft voorgesteld, in een ongunstige positie worden gedwongen en dat zij niet zomaar kunnen verhuizen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering, maar dat de belangenafweging niet in het voordeel van de gebruikers uitvalt. Het hof overweegt dat de gebruikers weliswaar een belang hebben bij het voortzetten van hun gebruik van de bungalows, maar dat dit belang niet zwaarder weegt dan het belang van De Stille Wille om als grondeigenaar te kunnen handelen naar eigen inzicht na het eindigen van de erfpachtrechten. Het hof wijst de vordering tot het treffen van de voorlopige voorziening af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.296.888/01
arrest van 4 januari 2022
gewezen in het incident ex artikel 223 Rv in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellant 2]en
[appellant 2A] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellant 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6.
[appellant 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
7.
[appellant 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8.
[appellant 8]en
[appellant 8A] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
9.
[appellant 8A] ,
wonende te [woonplaats] ,
10.
[appellant 8A] ,
wonende te [woonplaats] ,
11.
[appellant 8A] ,
wonende te [woonplaats] ,
12.
[appellant 8A] ,wonende te [woonplaats] ,
13.
[appellant 8A] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. P.J.L. Tacx te Someren,
tegen
Bungalowpark De Stille Wille Meijel B.V.,
gevestigd te Meijel, gemeente Peel en Maas,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. H.J. Heynen te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 juni 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 maart 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellanten – de Gebruikers – als eisers en geïntimeerde – De Stille Wille – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/275062 / HA ZA 20-129)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • bij brief van 15 juni 2021 en H1-formulier van 16 juni 2021 heeft mr. Tacx aangegeven dat het hoger beroep niet namens de in de hoger beroepsdagvaarding genoemde [naam] (oorspronkelijk appellant onder nummer 12) niet wordt aangebracht;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering ex artikel 223 Rv met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in dit incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Het hof gaat, voor zover van belang in dit incident, uit van de volgende feiten.
3.1.1.
De Stille Wille exploiteert het bungalowpark De Stille Wille te Meijel. Zij heeft daartoe een groot aantal percelen grond (circa 130) in erfpacht of in ondererfpacht (al dan niet in combinatie met een afhankelijk opstalrecht) gegeven aan verschillende erfpachters, onder wie appellanten sub 1 tot en met 7 en 10, 11, 12 en 13 (hierna: de erfpachters). Ook heeft zij ongeveer 20 percelen grond verhuurd aan verschillende huurders, onder wie appellanten sub 8 en 9 (hierna: de huurders). Op de diverse percelen staan bungalows waarin de Gebruikers (al dan niet permanent) wonen/verblijven. Velen hebben de koop van het recht van erfpacht (al dan niet met afhankelijk opstalrecht) gefinancierd met een hypothecaire geldlening.
3.1.2.
De Stille Wille heeft haar in eigendom toebehorende percelen in erfpacht uitgegeven tot 31 december 2035 aan appellant sub 13 en tot 31 december 2021 aan appellanten sub 1, 3, 7, 10, 11 en 12. Daarnaast heeft De Stille Wille percelen in erfpacht die zij weer in ondererfpacht heeft uitgegeven aan appellanten sub 2 en 4 tot en met 6 tot 31 december 2021.
3.1.3.
Appellanten sub 2, 4 tot en met 6 en 13 hebben een erfpachtrecht met afhankelijk opstalrecht.
3.1.4.
De Stille Wille heeft in 2014 alle erfpachters van het park benaderd met het oog op haar voornemen tot het actualiseren van de erfpacht- en opstalvoorwaarden.
3.1.5.
De Stille Wille heeft met verschillende verenigingen van bewoners overleg gehad over het actualiseren van de erfpachtvoorwaarden. Dit overleg heeft met een vereniging van bewoners (“de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid 3G’s”) geresulteerd in nieuwe erfpachtvoorwaarden die op 19 december 2019 aan alle bewoners van het park ter accordering zijn toegezonden. De Gebruikers zijn niet op dat aanbod ingegaan.
3.1.6.
De definitieve versie van de nieuwe erfpachtvoorwaarden dateert van 3 februari 2020.
3.2.
Partijen hebben een geschil over het antwoord op de vraag of De Stille Wille gehouden is het voor bepaalde tijd gevestigde recht van erfpacht van de erfpachters te verlengen tot 1 januari 2047 onder handhaving van de bestaande erfpachtvoorwaarden en of De Stille Wille gehouden is om ten behoeve van de huurders een recht van erfpacht met afhankelijk opstalrecht te vestigen met als einddatum 31 december 2046 onder de voorwaarden en/of condities zoals opgenomen in de notariële akte die in eerste aanleg is overgelegd als productie 45. Bij vonnis van 10 maart 2021 heeft de rechtbank de daarmee verband houdende vorderingen van de Gebruikers afgewezen, daarbij oordelend dat De Stille Wille daartoe in de gegeven omstandigheden niet gehouden is.
3.3.
De Gebruikers komen in hoger beroep van voornoemd vonnis en vorderen in dit incident om De Stille Wille te verbieden om, zolang in de hoofdzaak nog niet bij onherroepelijk arrest is beslist:
  • met betrekking tot de bij de Gebruikers in gebruik zijnde bungalows erfpachtovereenkomsten met derden aan te gaan;
  • over te gaan tot heruitgiften van een recht van (onder)erfpacht aan een derde met betrekking tot de bij de Gebruikers in gebruik zijnde bungalows;
  • de bungalows van de Gebruikers aan een derde over te dragen;
  • het voortgezet gebruik van de bungalows door de Gebruikers te (laten) verhinderen c.q. te belemmeren,
dit alles op straffe verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00 per appellant per dag voor elke dag(deel) dat zij in gebreke blijft om aan het voorgaande te voldoen.
3.4.
De Stille Wille voert hiertegen verweer.
3.5.
Het hof overweegt als volgt. Voor toewijzing van een voorlopige voorziening gedurende de duur van het geding is nodig dat het gaat om een vordering die samenhangt met de hoofdvordering (artikel 223 lid 2 Rv). Het karakter van de voorziening brengt voorts met zich dat de eiser in het incident een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak moet afwachten. Bij een beslissing op de vordering dient het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering te worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval (waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van het geding en het eventuele restitutierisico) worden betrokken.
3.5.1.
Het hof stelt vast dat de door de Gebruikers gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. Zij willen immers met dit incident bewerkstelligen dat zij voor de duur van de hoger beroep procedure het gebruik van hun bungalows kunnen blijven voortzetten. De voorlopige voorziening die zij vorderen, loopt dus vooruit op hun vorderingen in de hoofdzaak. Met dit incident willen zij immers ook bereiken dat zij de bungalows na 31 december 2021 kunnen blijven gebruiken.
3.5.2.
Vervolgens moet worden beoordeeld of een afweging van de (materiële) belangen van partijen de gevorderde voorlopige voorziening rechtvaardigt. Naar het oordeel van het hof is dat op dit moment niet het geval. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.5.3.
De Gebruikers stellen dat een belangenafweging in hun voordeel moet uitvallen. Zij voeren in dat verband, kort samengevat, aan dat De Stille Wille hen per mail heeft geïnformeerd dat zij voor 15 oktober 2021 moeten instemmen met het nieuwe erfpachtstelsel en dat bij niet aanvaarding daarvan de Gebruikers per 31 december 2021 hun bungalows dienen over te dragen. Deze handelwijze leidt er volgens de Gebruikers toe dat De Stille Wille feitelijk de Gebruikers ertoe dwingt om met het nieuwe erfpachtstelsel akkoord te gaan, terwijl daardoor grote (financiële) verschillen zullen ontstaan tussen de Gebruikers en bewoners voor wie de bestaande erfpachtvoorwaarden tot en met 2046 gelden. De Gebruikers stellen daarnaast dat er ten aanzien van het ingrijpend gewijzigde erfpachtstelsel nog vele juridische vraagstukken onduidelijk of onbeantwoord zijn gebleven. Voorts voeren zij aan dat de bungalows voor het merendeel de hoofdverblijven van de Gebruikers zijn, dat de Gebruikers in de regel een respectabele leeftijd hebben en niet zomaar over een andere woonruimte beschikken en dat zij aanzienlijk hebben geïnvesteerd in de bouw, het onderhoud en de vernieuwing van de bungalows waarvoor ook hypothecaire leningen zijn aangegaan. Ten slotte is er volgens de Gebruikers geen draagvlak voor het nieuwe exploitatiemodel bij alle 153 bewoners, terwijl De Stille Wille heeft verklaard dat het bestaande exploitatiemodel pas wordt gewijzigd als het door alle 153 bewoners wordt gedragen.
3.5.5.
Naar het oordeel van het hof kunnen bovengenoemde omstandigheden niet leiden tot een belangenafweging in het voordeel van de Gebruikers. Tegenover het belang van de Gebruikers om het gebruik van de bungalows – in ieder geval voor de duur van de hoger beroep procedure – voort te zetten, staat het belang van De Stille Wille om als grondeigenaar dan wel (onder)erfverpachter na het eindigen van de looptijd van de erfpachtrechten te contracteren met wie zij wil en onder welke voorwaarden. De enkele omstandigheid dat het nieuwe erfpachtstelsel mogelijk ongunstiger zou zijn voor de Gebruikers dan voor bewoners voor wie de bestaande erfpachtvoorwaarden tot en met 2046 gelden, maakt niet dat voornoemd belang van De Stille Wille zou moeten wijken voor het belang van de Gebruikers bij voortzetting van het gebruik van de bungalows. Dit zou mogelijk wel het geval kunnen zijn als de nieuwe erfpachtvoorwaarden zodanig ongunstig zijn voor de Gebruikers dat de Stille Wille misbruik maakt van haar contractsvrijheid door aan deze nieuwe erfpachtvoorwaarden vast te houden. Vooralsnog kan niet worden vastgesteld dat hiervan sprake is. Dat in de ogen van de Gebruikers met de nieuwe erfpachtvoorwaarden nog veel vragen onbeantwoord blijven, maakt dat niet anders.
De omstandigheid dat de bungalows voor het merendeel het hoofdverblijf is van de Gebruikers, dat de Gebruikers een respectabele leeftijd hebben en dat zij niet zomaar over een andere woning kunnen beschikken, acht het hof evenmin voldoende zwaarwegend om een belangenafweging in het voordeel van de Gebruikers te laten uitvallen. Het hof begrijpt dat het eindigen van de erfpachtovereenkomsten met als gevolg ontruiming van en vertrek uit de bungalows gelet op de lange duur daarvan ingrijpend kan zijn voor de Gebruikers, maar anderzijds wisten zij dat de erfpachtrechten eindig waren en hadden zij hiermee rekening moeten houden. De investeringen die de Gebruikers hebben gedaan in de bungalows en de daarvoor aangegane hypothecaire leningen kunnen om dezelfde reden als hiervoor aangegeven er niet toe leiden dat het belang van de Gebruikers moet prevaleren boven het belang van De Stille Wille.
Ten slotte leidt ook de door de Gebruikers gestelde omstandigheid dat er geen draagvlak is voor het nieuwe exploitatiemodel niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging. Het enkele gegeven dat er geen draagvlak is, wat daar ook van zij, kan er immers nog niet toe leiden dat De Stille Wille gehouden is om de erfpachtovereenkomsten met de Gebruikers onder de bestaande voorwaarden te verlengen.
3.6.
Gezien het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat een afweging van de belangen van partijen het treffen van de gevorderde voorlopige voorziening niet rechtvaardigt. De vordering moet dus worden afgewezen.
3.7.
De beslissing over de proceskosten in dit incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.8.
Het hof stelt vast dat de zaak op de datum van deze uitspraak op de rol staat voor memorie van antwoord aan de zijde van De Stille Wille. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de gevorderde voorlopige voorziening af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de datum van dit arrest op de rol staat voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 januari 2022.
griffier rolraadsheer