ECLI:NL:GHSHE:2022:583

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.298.182_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader, die in België woont, verzoekt om het gezamenlijk gezag over zijn twee minderjarige kinderen te herstellen, nadat de rechtbank in eerste aanleg heeft bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder alleen toekomt. De ouders zijn op 2 mei 2011 gehuwd en hebben samen twee kinderen, geboren in 2012 en 2014. De echtscheiding werd uitgesproken op 22 december 2015. De vader stelt dat hij niet op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg en dat hij door zijn verblijfsstatus in Nederland niet in staat was om zijn rol als vader adequaat te vervullen. Hij heeft inmiddels een verblijfsvergunning en is van mening dat hij weer contact met zijn kinderen kan onderhouden.

De moeder daarentegen betwist de stellingen van de vader en stelt dat hij wel op de hoogte was van de procedure. Zij wijst op het minimale contact dat de vader met de kinderen heeft gehad en de zorgen die zij heeft over de impact van contactherstel op de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de zaak en adviseert dat de ouders hulp moeten inschakelen om hun onderlinge communicatie te verbeteren voordat gezamenlijk gezag kan worden overwogen.

Het hof heeft besloten om een onderzoek door de Raad te gelasten om te adviseren over de vraag of het gezamenlijk gezag moet worden gehandhaafd of dat het gezag in het belang van de kinderen aan de moeder moet toekomen. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 juni 2022, om de resultaten van het onderzoek af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 februari 2022
Zaaknummer: 200.298.182/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/367039 / FA RK 21-189
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , België,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Demir,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. K. Steenbergen-van Straten.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden:
I. het verzoek van de moeder om te bepalen dat zij voortaan met uitsluiting van de vader het gezag zal uitoefenen over de kinderen af te wijzen;
II. een andere beslissing te nemen die het hof in het belang van de kinderen geraden acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 september 2021, heeft de moeder verzocht het beroep van de man ongegrond te verklaren. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Demir;
-de moeder, bijgestaan door mr. Steenbergen – Van Straten;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 juni 2021;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de vader d.d. 27 augustus 2021;
- een V-formulier met productie van de advocaat van moeder d.d. 20 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder zijn op 2 mei 2011 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij beschikking van 22 december 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 5 februari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De kinderen wonen bij de moeder. Tot de datum van de bestreden beschikking hebben de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan aan de moeder alleen toekomt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De vader was niet op de hoogte van de procedure in eerste aanleg met betrekking tot het gezag. Hij heeft daarom in die procedure geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hij een zwervend bestaan leidt. Hij is na het uiteengaan van de ouders bij familie in [woonplaats] (België) gaan wonen en woont daar nog steeds.
De ouders zijn na de echtscheidingsbeschikking van 22 december 2015 met hulp van een omgangshuis aan de slag gegaan met de invulling van het contact tussen de vader en de kinderen. In die periode heeft een startgesprek plaatsgevonden en drie contactmomenten en drie bemiddelingsgesprekken. De vader heeft zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling in het kader van de echtscheiding vervolgens moeten intrekken, omdat hij niet over een rechtmatige verblijfsstatus beschikte en zich daardoor niet meer in Nederland kon begeven. De situatie van de vader is inmiddels veranderd. Hij heeft sinds september 2020 een verblijfsstatus en geldig legitimatiebewijs. Als gevolg hiervan mag hij zich weer in Nederland begeven en kan hij zijn vaderrol meer betekenis geven.
De vader heeft altijd getracht nauw contact met de kinderen te onderhouden. Partijen hebben (na het omgangshuis) in onderling overleg de afspraak gemaakt dat de vader de kinderen een keer per twee weken belt, waarbij afwisselend telefonisch contact en contact per skype-verbinding plaatsvindt. Aan deze regeling is uitvoering gegeven tot de zomervakantie 2021. Nadien is er geen onderling contact tussen de vader en de kinderen geweest. De vader is daarom een procedure tot vaststelling van een zorgregeling (met ook fysiek contact) gestart. De ouders hebben reeds een afspraak gemaakt over hervatting van het (beeld)belcontact tussen de vader en de kinderen. De vader is ondanks de afstand tussen hem en de kinderen altijd betrokken geweest bij de kinderen.
De communicatie tussen de ouders verloopt per e-mail. De vader zou van de moeder graag meer informatie over de kinderen ontvangen, maar acht zich voldoende ingelicht om een goed beeld te hebben van het leven van de kinderen. Hij is op de hoogte van de ontwikkeling van de kinderen en wat zij nodig hebben. Hij heeft in het kader van het gezag altijd de benodigde toestemming verleend. De ouders zijn in staat om gezamenlijk gezag beslissingen te nemen over de kinderen.
De kinderen raken bij gezamenlijk gezag niet klem of verloren. Het is in het belang van de kinderen dat de ouders het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De vader was wel op de hoogte van de procedure in eerste aanleg. De moeder heeft de vader per e-mailbericht geïnformeerd over die procedure.
De vader heeft afgelopen jaren met de kinderen minimaal contact gehad. De kinderen en met name [minderjarige 1] toonde steeds meer weerstand tegen die contactmomenten met de vader, waarna het contact is stopgezet. De moeder staat niet onwelwillend tegenover contactherstel tussen de vader en de kinderen, maar zij heeft wel zorgen over wat dit met de kinderen doet. Het Centrum voor Jeugd en Gezin is thans betrokken. Bezien moet worden hoe het contactherstel gaat en wat de kinderen nodig hebben. De focus dient daarop te liggen in plaats van op het gezag.
De basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt, gezien het minimale contact van de vader met de kinderen en het feit dat de moeder al zes jaar de volledige zorg en opvoeding van de kinderen alleen heeft. Haar contact met de vader over de kinderen bestaat enkel uit korte berichten. De betrokkenheid van de vader is niet zoals die behoort te zijn. De vader stelt geen vragen over de kinderen of rechtstreeks aan de kinderen. Aan de laatste gezagsbeslissingen die genomen moesten worden (de aanvraag van identiteitsbewijzen voor de kinderen en toestemming voor vakantie van de kinderen) heeft hij geen medewerking verleend, terwijl dit voor hem wel mogelijk was. Hij beschikte op dat moment al over een verblijfsvergunning. Ook in de gezagsprocedure in eerste aanleg heeft hij niet gereageerd. De moeder vreest dat als in de toekomst de vader niet meewerkt aan te nemen gezagsbeslissingen, dit kan zorgen voor ruis tussen met name [minderjarige 1] en de vader en dit niet zal bijdragen aan het contact tussen de vader en de kinderen.
Om deze redenen is de moeder van mening dat de wijziging van het gezag in het belang van de kinderen is en het eenhoofdig gezag in stand moet blijven.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd.
De raad acht het positief dat de ouders de stap naar het Centrum voor Jeugd en Gezin hebben gezet, zodat met die hulpverlening gekeken wordt naar wat nodig is in het contactherstel tussen de vader en de kinderen. Daarnaast is het goed om via die hulpverlening te bezien wat nodig is in het ouderschap, zodat beide ouders weer in hun kracht komen. Eerst zal hiermee gestart moeten worden. Als het de ouders lukt hun onderlinge vertrouwen (weer) op te bouwen, is er grond voor gezamenlijk gezag.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat sprake is van een andere situatie dan de situatie waarvan de rechtbank in eerste aanleg is uitgegaan. De vader beschikt inmiddels over een geldig legitimatiebewijs. Hij is daardoor (meer) in staat om gezagsbeslissingen te nemen. Ook kan hij daardoor weer naar Nederland reizen, wat verandering meebrengt in zijn mogelijkheden tot contact met en betrokkenheid bij de kinderen. Voorts is gebleken dat een procedure over de omgangsregeling loopt en dat de ouders hulp hebben ingeschakeld van het Centrum voor Jeugd en Gezin voor het contactherstel tussen de vader en de kinderen. De raad heeft de ouders geadviseerd die hulpverlening ook in te zetten voor hun onderlinge verstandhouding.
Gelet op deze ontwikkelingen is voor het hof op dit moment niet duidelijk hoe het contact tussen de vader en de kinderen en de communicatie tussen de ouders verder gaat verlopen, alsmede wat dit betekent voor de invulling van het gezag.
3.9.2.
Het hof acht zich daarom op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de vraag of het gezamenlijk gezag moet worden gehandhaafd dan wel of het gezag in het belang van de kinderen aan de moeder moet toekomen.
3.9.3.
Het hof houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 1 juni 2022 pro forma, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten.
De advocaten van de ouders worden vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Zo nodig bepaalt het hof een nieuwe mondelinge behandeling.
3.10.
Op grond van het vorenstaande houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9.2. is overwogen;
verzoekt de raad voor de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van de vader en de moeder;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 1 juni 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.