ECLI:NL:GHSHE:2022:578

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.291.992_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag vader over minderjarige met ernstige verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2016, met een ernstige verstandelijke beperking. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, betoogde dat het gezamenlijk gezag met de moeder werkbaar was en dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het gezag moest worden beëindigd. De moeder daarentegen stelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem zou raken tussen de ouders, gezien de communicatieproblemen en de negatieve benadering van de vader. De Raad voor de Kinderbescherming steunde de moeder in haar verzoek, wijzend op de ernstige beperking van het kind en de moeilijkheden die de vader ondervond in de omgang met het kind.

Het hof heeft overwogen dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het gezag van de vader te beëindigen. De ouders waren niet in staat om adequaat te communiceren, wat essentieel is voor de zorg en ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag over het kind aan de moeder was toegewezen. De vader werd niet langer belast met het gezag, omdat dit in het belang van het kind noodzakelijk werd geacht. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen ouders in situaties waar kinderen met speciale behoeften betrokken zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 februari 2022
Zaaknummer: 200.291.992/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/246698/FA RK 18-635 en C/03/253560/FA RK 19-2974
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P. van Empel-Bouman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. J. Breeveld.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 december 2020 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 22 maart 2021, met producties, ingekomen bij het hof op 23 maart 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen in zoverre de beschikking ziet op de beslissing van de rechtbank onder 7.1, waarin is bepaald dat aan [de moeder] voortaan alleen het gezag zal toekomen over de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016 en daarvoor in de plaats te beslissen
dat het verzoek van de moeder om wijziging van het gezamenlijk gezag dient te worden afgewezen, althans dat het gezamenlijk gezag wordt hersteld.
2.2.
Bij verweerschrift van 7 oktober 2021, ingekomen bij het hof op 11 oktober 2021, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 22 april 2021 van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de processen-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 5 april 2018, 23 mei 2019 en 3 december 2020, ingekomen bij het hof op 5 juli 2021;
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en J.E. Hynd (tolknummer 1159), tolk in de Engelse taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en G. Marcus (tolknummer 168), tolk in de Engelse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.
2.4.2.
Hoewel behoorlijk opgeroepen als informant, is de GI niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de affectieve relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016 (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] is door de vader erkend.
3.3.
De ouders hebben sinds 24 mei 2016 tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.4.
[minderjarige] is bij beschikking van 29 april 2019 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is geëindigd op 29 oktober 2021.
3.5.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder toekomt. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader zal plaatsvinden onder begeleiding/regie van de GI, minimaal eenmaal per twee weken, waarbij de invulling wordt overgelaten aan de GI. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader eenmaal per maand dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] , waaronder met name medische aangelegenheden en de ontwikkeling van [minderjarige] .
3.7.
De vader kan zich met de beslissing ten aanzien van het gezag niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader wil het gezag over [minderjarige] behouden. De vader vindt het onterecht dat zijn gezag over [minderjarige] beëindigd wordt, terwijl hij zich heeft gehouden aan het dringende verzoek zich op de achtergrond te houden
zodat de benodigde onderzoeken bij [minderjarige] konden worden afgenomen. Doordat de vader de moeder in geen enkel opzicht heeft tegengewerkt, is gebleken dat gezamenlijk gezag werkbaar is in de praktijk. Bovendien heeft de rechtbank zelfs overwogen dat wijzigen van het gezag niet betekent dat de vader niet in staat zou zijn om in het belang van [minderjarige] te handelen. Daar komt bij dat het traject voor de ouders om elkaar te leren kennen en hulp te krijgen bij de invulling van het gezamenlijk ouderschap nog niet is gestart. De rechtbank heeft tenslotte de beslissing niet gemotiveerd aan de hand van artikel 1:251a BW.
3.8.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De moeder heeft al in 2018 om eenhoofdig gezag verzocht, omdat de vader volledig buiten beeld was en zij belemmerd werd in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] . De moeder ziet de vader sinds 2016 alleen bij zittingen. Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders omdat er sprake is van strijd, onbegrip en onenigheid. De vader wil niets met de moeder te maken hebben en blijft de moeder op een negatieve manier benaderen. De vader gaat niet in op het voorstel van de moeder om [minderjarige] bij haar thuis te bezoeken en reageert niet op berichten van de moeder waarin zij de vader over [minderjarige] informeert.
3.9.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De belangen van de vader en [minderjarige] conflicteren. De vader wil graag gezag, maar bij [minderjarige] is er sprake van een zeer ernstige verstandelijke beperking waardoor het de vraag is of hij ooit de personen om hem heen zal herkennen. Tijdens de ondertoezichtstelling is het niet gelukt om een contactregeling op gang te krijgen. Het is voor de vader heel moeilijk om beslissingen te nemen op detailniveau als er sprake is van minimaal tot geen contact tussen de vader en [minderjarige] . Gezamenlijk gezag draagt daarom niet bij aan het belang van [minderjarige] .
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3.
Uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van kinderen is dat hun ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Van die uitzondering is hier sprake. Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt, van oordeel dat het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd dient te worden. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.10.4.
Kort na de geboorte van [minderjarige] hebben de ouders in het gezagsregister laten aantekenen dat zij gezamenlijk het gezag over [minderjarige] willen uitoefenen. Inmiddels zijn de
omstandigheden gewijzigd. Gebleken is dat er bij [minderjarige] sprake is van een zeer ernstige verstandelijke beperking, ten gevolge waarvan [minderjarige] (die vijf jaar oud is qua kalender-leeftijd) functioneert op een ontwikkelingsleeftijd van een kind van jonger dan één
jaar oud. Het is de vraag of [minderjarige] zich nog verder zal kunnen ontwikkelen. De moeder en [minderjarige] krijgen hiervoor hulp vanuit LunetZorg. Zo krijgt de moeder communicatietraining, wordt er gewerkt met picto’s en wordt geprobeerd [minderjarige] te leren hoe hij zelf dingen aan kan geven. De moeder heeft daarnaast in 2021 opvoedondersteuning vanuit Lunetzorg gekregen. Tijdens de ondertoezichtstelling is geprobeerd om de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader op gang te krijgen. Dit is niet gelukt. Wel is inzichtelijk geworden dat de moeder, hoewel daar aanvankelijk zorgen over waren, open staat voor een omgang tussen de vader en [minderjarige] en de vader een plek in het leven van [minderjarige] wil geven. De vader heeft aangegeven dat hij zich bewust op de achtergrond heeft gehouden omdat het niet goed ging met [minderjarige] en alle aandacht naar [minderjarige] moest gaan en dat dat nu tegen hem werkt. Echter de moeder heeft de vader aangeboden om [minderjarige] bij haar thuis te bezoeken, maar de vader kan hier niet mee instemmen. De moeder heeft nu voorgesteld de omgang te laten verlopen via het logeerhuis waar [minderjarige] voor is aangemeld, maar er zijn wachttijden. Ook staat als onvoldoende betwist vast dat de vader niet reageert op de - door hem overigens ook niet betwiste - maandelijkse berichten die de moeder hem stuurt met informatie over [minderjarige] . De moeder schept mogelijkheden voor de vader om een rol te spelen in het leven van [minderjarige] maar de vader grijpt die mogelijkheden niet aan. Hierdoor blijft de vader op afstand staan van het dagelijks leven van [minderjarige] .
Ook is het hof gebleken dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren, terwijl het voor [minderjarige] van groot belang is dat er een goede oudercommunicatie is. Er moeten namelijk voor [minderjarige] , met zijn forse beperking, heel veel beslissingen tot op detailniveau genomen worden. De raad heeft hierover aangegeven dat het voor de vader heel moeilijk is om dergelijke beslissingen te nemen als er sprake is van minimaal tot geen contact tussen de vader en [minderjarige] . Daar komt bij dat alleen al het faciliteren van de omgang, volgens de raad, voortdurend maatwerk zal vragen en dat daar heel veel energie in gaat zitten. Het hof is dan ook van oordeel dat wijziging van het gezamenlijk gezag - alles overziende - noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] Dit betekent dat de vader niet langer belast zal zijn met het gezag over [minderjarige] .
311. Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de vader in hoger beroep afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en
P.M.M. Mostermans en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.