ECLI:NL:GHSHE:2022:575

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.304.022_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2021. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om het gezag te behouden en het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen. De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) hebben zich verzet tegen dit verzoek, waarbij zij de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de stabiliteit van de huidige situatie in het pleeggezin benadrukten.

De moeder had eerder aangegeven niet voor het kind te kunnen zorgen, maar kwam hier later op terug. Ze heeft psychische problemen en verbleef enige tijd in Polen, wat leidde tot een gebrek aan contact met haar kind. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is geweest om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof oordeelde dat het in het belang van het kind is om de huidige situatie in het pleeggezin te handhaven, waar het kind zich goed hecht.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant wordt bekrachtigd, en de verzoeken van de moeder worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 februari 2022
Zaaknummer : 200.304.022/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/371829 / FA RK 21-2718
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof onbekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 17 december 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
  • De bestreden beschikking betreffende het beëindigen van het gezag over [minderjarige] te vernietigen, en te bepalen dat het verzoek hiertoe van de raad wordt afgewezen;
  • Te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben en zo spoedig mogelijk aan haar wordt afgegeven;
Subsidiair:
- De ouders van de vrouw te benoemen tot voogd over [minderjarige] ,
Kosten rechtens.
2.2.
De GI heeft op 12 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V8-formulier van 14 januari 2022 van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 17 januari 2022;
- het V8-formulier van 19 januari 2022 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 28 januari 2022 van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de raad, met bijlage, ingekomen bij het hof op 28 januari 2022;
- het raadsonderzoek van 4 augustus 2021, ingekomen bij het hof op 31 januari 2022.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en J. Kaluza, tolk (tolknummer 5094);
- de raad, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
Bij beschikking van 29 maart 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant de moeder in de uitoefening van het gezag geschorst. De GI is bij diezelfde beschikking belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] is daags na haar geboorte uit huis geplaatst in een pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder wil graag het gezag over [minderjarige] behouden. Ondanks dat de moeder kort na de geboorte van [minderjarige] heeft aangegeven niet voor [minderjarige] te kunnen zorgen is de moeder hier korte tijd later op teruggekomen. De moeder erkent dat zij in juni 2021 in Polen opgenomen is geweest in verband met psychische problemen en dat zij daarvoor op dit moment nog onder behandeling is, maar dit betekent niet dat zij niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder wil [minderjarige] graag opvoeden in Polen en kan hiervoor terecht bij haar ouders. In dat huis zijn alle voor [minderjarige] benodigde spullen aanwezig. De moeder heeft vanuit Polen maandenlang ingezet op het kunnen overbrengen van [minderjarige] naar Polen. Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de moeder en de moeder zal zich inspannen om met [minderjarige] een hechtingsrelatie aan te gaan. De enige manier om die band op te kunnen bouwen is door [minderjarige] weer dagelijks bij de moeder te laten verblijven. Juist doordat [minderjarige] niet bij de moeder is, zullen zij uit elkaar groeien. De moeder kan [minderjarige] voldoende veiligheid, structuur, voorspelbaarheid en stabiliteit bieden. De moeder vindt dat alles in het werk gesteld moet worden om [minderjarige] naar haar terug te laten keren in Polen en de moeder moet hier meer dan gemiddeld in ondersteund worden.
3.7.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. Vanaf het moment dat de moeder heeft aangegeven voor [minderjarige] te willen zorgen is er door de raad ingezet op het herstel van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Het lukte de moeder echter niet haar leven op de rit te krijgen. De moeder was wisselend in haar standpunt waar zij wilde gaan wonen en stond niet open voor hulpverlening. Nadat de moeder plotseling naar Polen vertrok is zij geruime tijd onbereikbaar geweest. De moeder toonde geen tot weinig initiatief tot het hebben van contact met [minderjarige] . Ook vanuit de grootouders is er weinig tot geen initiatief gekomen om het contact te herstellen. De moeder kan zich moeilijk in [minderjarige] verplaatsen. [minderjarige] verblijft nu in een pleeggezin waar zij zich goed aan het hechten is.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder heeft de afgelopen maanden niet geïnvesteerd in het opbouwen van een hechtingsrelatie met [minderjarige] . De moeder heeft de keuze gemaakt om op 1 juni 2021 onaangekondigd tot 1 september 2021 naar Polen te gaan. Ook lukt het de moeder niet om een gestructureerde contactregeling met [minderjarige] op te bouwen. De moeder verblijft op dit moment nog steeds in Polen en heeft zeer beperkt contact met [minderjarige] . Tijdens de contactmomenten die er zijn, lijkt de moeder [minderjarige] niet tegemoet te kunnen komen of inzicht te hebben in wat [minderjarige] nodig heeft. Er zijn zorgen over het psychisch functioneren van de moeder. Naar aanleiding van een verzoek van de Poolse Autoriteit om te onderzoeken of de ouders van de moeder (de grootouders) voor [minderjarige] zouden kunnen zorgen, heeft de GI een online gesprek gehad met de grootouders en de moeder. De GI heeft geen vertrouwen in de opvoedvaardigheden van de grootouders. Na dit gesprek hebben de grootouders geen initiatief meer genomen tot contact. De moeder heeft na de zitting van 2 september 2021 slechts twee keer contact gehad met [minderjarige] , namelijk op
15 oktober 2021 en op 22 december 2021, en recent toen zij in Nederland was voor de mondelinge behandeling bij het hof in februari 2022. Zowel de moeder als de grootouders stellen geen vragen aan de GI of de pleegouders. Met [minderjarige] gaat het goed in het perspectief biedend pleeggezin waar zij sinds 30 november 2021 woont.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het gezag van de ouder kan ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits voldaan is aan lid 1.
3.9.2.
Na de geboorte van [minderjarige] wilde de moeder [minderjarige] ter adoptie afstaan en is de moeder in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] geschorst. [minderjarige] is toen in een pleeggezin geplaatst. Kort daarna heeft de moeder aangegeven alsnog zelf voor [minderjarige] te willen zorgen en is er gedurende enige maanden ingezet op het opbouwen van een band tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] verbleef in die periode in een crisis-pleeggezin. [minderjarige] en de moeder hebben elkaar aanvankelijk gedurende één keer per week één uur gezien. Na een paar weken is dit uitgebreid naar twee uren per week. In totaal is er ongeveer tien keer contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder voordat de moeder in juni 2021 plotseling voor de GI geruime tijd onbereikbaar was. Later bleek dat de moeder voor opname en behandeling van haar psychiatrische problematiek naar Polen was vertrokken. De GI en de raad hadden hier geen weet van, terwijl [minderjarige] nog steeds bij het pleeggezin in Nederland verbleef. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de moeder slechts recent en zeer summierlijk inzage gegeven in de reden van haar opname. Zij is gediagnosticeerd met een bipolaire affectieve stoornis. Sinds het verblijf van de moeder in Polen is er vanuit de moeder en het netwerk van de moeder weinig betrokkenheid richting [minderjarige] geuit. De GI heeft hierover ter mondelinge behandeling toegelicht dat het initiatief tot contact uitsluitend vanuit de GI kwam. Op dit moment lukt het de moeder slechts zeer sporadisch [minderjarige] in Nederland te komen bezoeken vanwege haar verblijf in Polen. Het voorgaande betekent dat de moeder in de eerste tien maanden van het leven van [minderjarige] een uiterst beperkte rol heeft gespeeld en dat van een op gang gekomen hechtingsproces tussen moeder en kind geen sprake is. Dit maakt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
De moeder heeft de wens geuit om met [minderjarige] bij haar ouders in Polen te gaan wonen. Hoewel deze wens van de moeder invoelbaar is, is dit niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] is zich namelijk gaan hechten aan het pleeggezin waar zij na een plaatsing in een crisis-pleeggezin, sinds 30 november 2021 perspectiefbiedend is geplaatst. Het is niet in het belang van [minderjarige] deze hechting thans te doorbreken en haar te plaatsen in een voor [minderjarige] onbekende omgeving en waar bovendien een voor haar onbekende taal wordt gesproken, terwijl er grote zorgen zijn over de beschikbaarheid van de moeder ten aanzien van [minderjarige] , gelet op de langdurige afwezigheid en de geringe contactmomenten die de moeder sedertdien met [minderjarige] heeft gehad. Bovendien zijn er zorgen, mede gelet op de psychische problematiek van de moeder, of de moeder in staat is emotioneel en affectief aan te sluiten bij [minderjarige] . Ook bestaat er onduidelijkheid over de geschiktheid en de mogelijkheden van het netwerk aldaar om de moeder en [minderjarige] zo nodig op te vangen. De zorg en verantwoordelijkheid voor [minderjarige] kan op dit moment daarom niet bij de moeder en/of haar netwerk komen te liggen. Voordat er te zijner tijd aanleiding toe zou kunnen zijn dit eventueel te heroverwegen, zal er eerst een band opgebouwd moeten worden tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder heeft hier echter vooralsnog geen duidelijke opening voor gegeven. Zo heeft de moeder bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt op welke wijze zij contact met [minderjarige] wil onderhouden als het gezag van de moeder beëindigd wordt en [minderjarige] bij het pleeggezin blijft wonen.
Naar het oordeel van het hof is - alles overziend - gebleken dat de moeder niet in staat is geweest om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. De nog zeer jonge [minderjarige] is gebaat bij rust, duidelijkheid en een stabiele omgeving en de moeder heeft niet laten zien dat zij [minderjarige] dit kan bieden. Het voorgaande betekent dat voldaan is aan de vereisten om tot beëindiging van het gezag van de moeder te komen. De beëindiging van het gezag betekent niet, zoals hierboven reeds aangegeven, dat de moeder geen band meer op kan bouwen met [minderjarige] . Mocht de situatie hier te zijner tijd aanleiding toe geven, dan kan de moeder in overweging nemen een verzoek tot herstel van het gezag in te dienen.
3.9.3.
Gelet op het voorgaande is er geen grond om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen. Het hof zal dit verzoek afwijzen. Ook het verzoek van de moeder de ouders van de moeder tot voogd te benoemen zal het hof afwijzen op grond van hetgeen hierboven is overwogen. Nog afgezien van het feit dat het hof geen informatie van de grootouders heeft ontvangen of zij hiertoe bereid zouden zijn, lijkt het de bedoeling om [minderjarige] dan bij hen te laten wonen. [minderjarige] verblijft echter in een pleeggezin in Nederland en het is, zoals hiervoor overwogen, niet in haar belang om die situatie te wijzigen. De GI is de voogd die al kort na de geboorte van [minderjarige] is benoemd en de verantwoordelijkheid van het gezag sindsdien draagt, en ook de contacten heeft met het pleeggezin en [minderjarige] . Het is niet in het belang van [minderjarige] om dat te wijzigen.
3.9.4.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en de verzoeken van de moeder zal afwijzen. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en
J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.