In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar dochter, hierna aangeduid als [minderjarige]. De moeder was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 9 november 2021 het gezag van de moeder had beëindigd. De moeder, die in een moeder-kindhuis verblijft met haar jongste dochter, heeft in hoger beroep verzocht om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2022 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI). Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een belast verleden heeft, maar zich positief heeft ontwikkeld. De Raad heeft echter betoogd dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te dragen voor [minderjarige] is verstreken, gezien de hechting die [minderjarige] heeft ontwikkeld met haar pleegouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn een verantwoorde thuisplaatsing voor [minderjarige] te realiseren. De dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft altijd bij de pleegouders gelegen, en het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat.