ECLI:NL:GHSHE:2022:573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.303.084_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en de gevolgen voor de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar dochter, hierna aangeduid als [minderjarige]. De moeder was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 9 november 2021 het gezag van de moeder had beëindigd. De moeder, die in een moeder-kindhuis verblijft met haar jongste dochter, heeft in hoger beroep verzocht om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2022 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI). Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een belast verleden heeft, maar zich positief heeft ontwikkeld. De Raad heeft echter betoogd dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te dragen voor [minderjarige] is verstreken, gezien de hechting die [minderjarige] heeft ontwikkeld met haar pleegouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn een verantwoorde thuisplaatsing voor [minderjarige] te realiseren. De dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft altijd bij de pleegouders gelegen, en het hof heeft besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 februari 2022
Zaaknummer : 200.303.084/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/387960 / FA RK 21-3457
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling);
-
de familie [pleegouders],
hierna te noemen: pleegouders.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank haar ouderlijk gezag over haar dochter [minderjarige] (anderhalf jaar oud) heeft beëindigd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 9 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot beëindiging van haar ouderlijk gezag over [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2022, heeft de raad gepersisteerd bij het eerder gedane verzoek dat het gezag van de moeder over [minderjarige] dient te worden beëindigd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegvader van [minderjarige] .
De mondelinge behandeling is (met toestemming van het hof) ook bijgewoond door een begeleider van de moeder (werkzaam in het moeder-kindhuis). Zij heeft als toehoorder plaatsgenomen in de zaal.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Voor de volledigheid merkt het hof op dat de moeder nog drie dochter heeft: [dochter 1] (5 jaar) [dochter 2] (4 jaar) en de pasgeboren [dochter 3] . [dochter 1] en [dochter 2] zijn uithuisgeplaatst.
De moeder verblijft sinds 8 oktober 2021 in een moeder-kindhuis in [plaats] met [dochter 3] (geboren op [geboortedatum] 2021).
3.2.
Toen de moeder nog zwanger was van [minderjarige] , is de toen nog ongeboren [minderjarige] op 10 februari 2020 onder toezicht gesteld van de GI. Na haar geboorte is ze vrijwel direct uithuisgeplaatst in het huidige pleeggezin.
Bij de rechtbank
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd.
Bij het hof
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert ze – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft een belast verleden, maar zij was clean toen [minderjarige] werd geboren. Dat was zij toen al anderhalf jaar. De moeder heeft zich de afgelopen tijd positief ontwikkeld. Binnen het moeder-kindhuis is zij doorgestroomd naar een nieuwe fase waarin zij meer verantwoordelijkheid krijgt en de regels minder strak zijn. De moeder heeft een goede klik met haar begeleider. De moeder werkt mee met de hulpverlening, is goed bereikbaar, komt afspraken na, is betrokken en beschikbaar. De moeder zorgt heel goed voor [dochter 3] . Als dit wordt geëxtrapoleerd naar [minderjarige] , kan zij ook voor [minderjarige] zorgen (de hechting buiten beschouwing latend).
De GI heeft de omgangsregeling met [minderjarige] stopgezet per 9 oktober 2021. De moeder heeft nu zelf contact met de pleegmoeder over de invulling van de omgangsregeling. Dit gaat goed. De moeder is blij dat de pleegouders zo goed voor [minderjarige] zorgen. De moeder realiseert zich dat [minderjarige] veilig is gehecht aan de pleegouders en dat dit het enige gezin is dat zij heeft gekend. De moeder wil ernaar toewerken dat [minderjarige] bij haar komt wonen. De moeder kan een jaar in het moeder-kindhuis blijven wonen. Zij wordt 24 uur per dag, 7 dagen per week begeleid. Over een jaar kan worden vastgesteld of de moeder in staat is (geweest) om de positieve ontwikkeling vast te houden. Dan kan worden geëvalueerd of de moeder de verantwoordelijkheid aankan om de verzorging en opvoeding voor [dochter 3] te combineren met die voor [minderjarige] . Deze kans is zeer zeker aanwezig. De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] nog niet verstreken. [minderjarige] is anderhalf jaar oud en zij heeft er geen weet van wie de beslissingen over haar neemt.
De moeder heeft nooit haar gezag misbruikt en zij geeft overal toestemming voor; zij kan op afstand haar gezag uitoefenen.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] verstreken. De noodzaak voor perspectief waar zij mag opgroeien is noodzakelijk, temeer vanwege de gehechtheidsrelatie die zij nu aangaat met haar pleegouders. De moeder is niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Hoewel de moeder de kans zeer aanwezig acht dat zij over een jaar zelf voor [minderjarige] kan zorgen, ziet de raad dusdanig forse belemmeringen dat een langdurige onduidelijkheid voor [minderjarige] over waar zij zal opgroeien, niet te rechtvaardigen is. Dit vanwege de aard, ernst en duur van de persoonlijke problematiek van de moeder.
De moeder was het eerste jaar van [minderjarige] leven buiten beeld. Het ging toen erg slecht met de moeder en zij was niet in staat om [minderjarige] te zien. Tussen de moeder en [minderjarige] is geen hechting tot stand gekomen en het contact is nog maar zo minimaal geweest dat zij geen band met elkaar hebben. De GI heeft veel geprobeerd om contacten tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk te maken, maar dat is door de situatie van de moeder niet gelukt. Nu moet er opnieuw worden gekeken naar een omgangsregeling. De moeder maakt een positieve ontwikkeling door, maar zij heeft nog een lange weg te gaan. Het is positief dat de pleegouders open staan voor contact.
3.6.
De GI heeft op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende verklaard.
De GI is blij dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt met [dochter 3] in het moeder-kindhuis. Het is nog te vroeg om dit te kunnen doortrekken naar de toekomst. De GI kan niet inschatten hoe het gaat als de moeder de volledige zorg voor [minderjarige] heeft (en voor [dochter 3] ). De positieve ontwikkeling is daarvoor nog te pril en de situatie van [minderjarige] en [dochter 3] is niet vergelijkbaar. Er kan niet nog een jaar worden gewacht, zoals de moeder wenst. De aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] verstreken. Zij is veilig gehecht aan haar pleegouders en het is in haar belang als zij zich daar verder kan ontwikkelen. Het is niet ideaal dat er nu geen jeugdzorgwerker is om invulling te geven aan de voogdij voor [minderjarige] en dat er geen vaste omgangsregeling is met de moeder. Er is wel een bureaudienst waar de moeder altijd naartoe kan bellen.
3.7.
De pleegvader heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij zit lekker in haar vel en ontwikkelt zich erg snel; ze begrijpt veel en begint nu te brabbelen. [minderjarige] heeft haar plekje gevonden in het gezin en ze heeft een hechte band met haar 7-jarige pleegbroer. De pleegouders hebben goed contact met de moeder en zij zijn altijd bereid om mee te werken aan een omgangsregeling met [minderjarige] .
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van gezag. Beoordeeld dient te worden of voldaan is aan artikel 1:266 sub a BW. Met de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag bevestigend, op grond van het volgende.
3.8.3.
[minderjarige] is een peuter van ruim anderhalf jaar oud die zich in het huidige pleeggezin goed ontwikkelt. Toen [minderjarige] werd geboren, was de moeder vanwege ernstige en heftige persoonlijke problematiek niet in staat om zelf voor haar zorgen. Zij kampte met diverse problemen, leefde op straat en was onbereikbaar. De moeder is blij dat de pleegouders zo goed voor [minderjarige] zorgen en zij realiseert zich dat zij op dit moment niet de volledige verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aankan.
3.8.4.
Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het nu goed gaat met de moeder en dat zij erg haar best doet om voor zichzelf een betere toekomst te creëren. Zij komt tot ontwikkeling in de beschermde omgeving van een moeder-kindvoorziening met 24 uurs-begeleiding.
Het is te prijzen dat de moeder nu zelf, weliswaar met begeleiding, voor [dochter 3] kan zorgen.
De moeder heeft met [dochter 3] een hele andere start gehad dan met [minderjarige] , omdat de moeder direct vanaf de geboorte van [dochter 3] bij haar is gebleven. [minderjarige] is meteen na haar geboorte in het huidige pleeggezin geplaatst en de moeder was het eerste levensjaar van [minderjarige] volledig buiten beeld. De moeder en [minderjarige] hebben opnieuw kennisgemaakt met elkaar in mei 2021, toen [minderjarige] al één jaar oud was. Het hof wil van de moeder aannemen dat de contacten met [minderjarige] goed verlopen, maar van een echte band en een hechtingsrelatie kan in de gegeven omstandigheden geen sprake zijn. Daarvoor heeft er te weinig contact plaatsgevonden.
3.8.5.
Het hof is overtuigd van de goede bedoelingen van de moeder: zij houdt van [minderjarige] en zij wil graag (niet nu, maar over een tijdje) ook voor [minderjarige] zorgen. [minderjarige] kan daar echter niet op wachten. Voor [minderjarige] komt deze positieve ontwikkeling, ervan uitgaande dat de moeder de positieve ontwikkeling weet vast te houden, helaas te laat. Voor [minderjarige] is de aanvaardbare termijn verstreken. De dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft altijd bij de pleegouders gelegen. Zij heeft bij haar pleegouders haar veilige hechtingsproces doorlopen en het pleeggezin is altijd haar ‘thuis’ geweest. Het hof is van oordeel dat de moeder er niet in is geslaagd om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn een verantwoorde thuisplaatsing mogelijk te maken. Het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de moeder. Het is belangrijk voor [minderjarige] als zij zich ongestoord verder aan haar pleegouders kan hechten en dat dit proces in de toekomst ongehinderd kan worden voortgezet.
3.8.6.
Het hof begrijpt dat de beëindiging van haar gezag over [minderjarige] voor de moeder moeilijk is, maar zij blijft altijd de moeder van [minderjarige] . Ook als de moeder geen gezag meer heeft, is het bovendien voor [minderjarige] erg belangrijk dat er een goed contact met haar moeder is. Zoals op de mondelinge behandeling al door het hof opgemerkt, is het hof erg geschrokken van de opmerking van de GI ter zitting dat er nu geen voogd én geen omgangsregeling is. Het hof benadrukt dat er zo snel mogelijk een voogd voor [minderjarige] moet komen die zich, onder meer, gaat bezighouden met het tot stand brengen van een omgangsregeling. [minderjarige] heeft nu af en toe contact met haar moeder en het is positief dat de pleegouders dit faciliteren. De GI zou hierin echter als voogd een (op zijn minst: sturende) rol in moeten hebben. De GI heeft weliswaar in het verleden pogingen ondernomen om contacten tussen de moeder en [minderjarige] tot stand te laten komen, die toen tot niets geleid hebben, maar nu moet er opnieuw worden gekeken naar de omgangsregeling. De persoonlijke omstandigheden van de moeder zijn nu heel anders dan toen. Daarnaast is het van belang, gelet op de rechten en plichten die een voogd heeft om nauw betrokken te zijn bij [minderjarige] .
3.8.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en M.L.F.J. Schyns en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.