Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[verweerster 1] ,
1.Het verloop van de procedure
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ingezonden bij V6-formulier van 6 december 2021 door mr. Van den Boomen en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Van den Boomen overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen.
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van den Boomen;
- verweersters, bijgestaan door mr. Linssen en
- de heer [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ), opgeroepen als belanghebbende.
2.De beoordeling
- Bij op 21 mei 2014 ondertekende schriftelijke “Geliberaliseerde pachtovereenkomst” hebben partijen ingaande 1 januari 2014 en eindigend op 31 december 2014 de percelen, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [sectie] nummer [nummer 1] en sectie [sectie] nummer [nummer 4] , verpacht aan de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). De Grondkamer heeft deze pachtovereenkomst op 15 augustus 2014 goedgekeurd.
- Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Limburg op 20 juli 2021, hebben verweersters de rechtbank verzocht een beheersregeling ex artikel 3:168 Burgerlijk Wetboek (BW) te treffen en de landbouwgrondpercelen onder bewind te stellen van [belanghebbende] , verbonden aan [B.V. 1] B.V.
- Bij beschikking van 18 augustus 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg een beheersregeling ex artikel 3:168 lid 2 BW getroffen en meer specifiek [belanghebbende] gemachtigd die beheersdaden te verrichten die nodig zijn in het kader van een goed beheer van de landbouwpercelen. Daarnaast heeft de kantonrechter de landbouwpercelen onder bewind gesteld van voornoemd persoon. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen:
conform afspraak”, maar niet zoals [appellant] stelt “
pacht”. Verweersters wisten dat gras werd verkocht aan [betrokkene] en aan derden. Alleen bij de laatste betaling in 2020 van [betrokkene] stond volgens verweersters “pacht” in de betalingsomschrijving. Verweersters hebben aangegeven vervolgens het geld te hebben teruggestort en daarbij te hebben vermeld “
er is geen pacht”.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat zelfs al zou wel ooit een beheersregeling zijn afgesproken als door [appellant] bepleit, dan nog kan in de gegeven omstandigheden - waarin partijen absoluut niet meer in staat zijn met elkaar te overleggen, hetgeen eerder niet voorzien was - de rechter die regeling kan aanpassen naar een wel werkbare regeling waarbij een derde het beheer ter hand neemt.
Overigens is het uitdrukkelijk niet aan het hof om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een pachtovereenkomst. Indien [betrokkene] (eindelijk) een procedure zou starten bij de pachtkamer en de pachtkamer zou vervolgens van oordeel zijn dat er sprake is van een pachtovereenkomst, dan nog kan toegekomen worden aan een beheersregeling. Het is namelijk geen punt van discussie tussen partijen dat ze niet meer met elkaar overweg kunnen (zie hiervoor), en het al dan niet bestaan van een pachtovereenkomst doet daar niet aan af.
Daarom is [betrokkene] ook niet als belanghebbende opgeroepen in de onderhavige procedure.