In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, die eerder was veroordeeld voor diefstallen. De rechtbank had het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 57.425,48 en een betalingsverplichting opgelegd. De betrokkene ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Het hof heeft het geschatte voordeel herzien en vastgesteld op € 24.712,00, waarbij het hof de rol van de betrokkene in de gepleegde diefstallen heeft gewogen. Het hof oordeelde dat de betrokkene een onmisbare rol had gespeeld in de diefstallen en dat zijn aandeel in de opbrengsten niet minder was dan dat van de andere betrokkenen. Het hof heeft de waarde van verbeurdverklaarde voorwerpen niet in mindering gebracht op het geschatte voordeel, omdat de betrokkene afstand had gedaan van deze voorwerpen. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op 166 dagen, rekening houdend met de waarde van de in beslag genomen voorwerpen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van de feiten gold. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.