ECLI:NL:GHSHE:2022:538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
200.293.568_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en erfgenaamschap in het kader van artikel 4:46 en 4:47 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de Stichting Fonds voor het Hart tegen de executeurs van de nalatenschap van [erflater]. De Stichting stelde dat zij op grond van het testament van [erflater] als erfgenaam moest worden aangemerkt, terwijl de executeurs betoogden dat de Stichting op het moment van overlijden van [erflater] niet meer bestond. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 april 2020 werd bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de Stichting niet als erfgenaam kon worden aangemerkt, omdat het testament van [erflater] een duidelijke regeling bevatte voor het geval dat de benoemde erfgenaam niet meer bestond. De Stichting had niet voldoende onderbouwd dat erflater de Stichting als erfgenaam had willen aanwijzen, en de grieven van de Stichting werden verworpen. Het hof concludeerde dat de Stichting niet tot de kring van erfgenamen behoort en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de Stichting werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.293.568/01
arrest van 22 februari 2022
in de zaak van
Stichting Fonds voor het Hart,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna aan te duiden als de Stichting,
advocaat: mr. S.W. Autar-Matawlie te 's-Gravenhage,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
beiden handelend in hun hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflater], overleden te [plaats ] op 29 april 2018,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de executeurs,
advocaat: mr. J.C.A. Ettema te Wassenaar,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 april 2020, door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, gewezen tussen de Stichting als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en de executeurs als eisers in conventie, verweerders in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/09/577908 / HA ZA 19-813)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
  • de memorie van grieven met producties 1 t/m 22;
  • de memorie van antwoord met producties 1 t/m 4;
  • de brief van 8 maart 2021 van de Stichting waarin wordt verwezen naar een namens de Stichting op 5 maart 2021 genomen akte, die zich niet in het procesdossier bevindt;
  • een bij H16-formulier van 8 maart 2021 door de executeurs overgelegde brief van eveneens 8 maart 2021, waarvan zij bezwaar maken tegen de akte van 5 maart 2021 (volgens de brief een niet bestaande roldatum);
  • het arrest van gerechtshof Den Haag van 23 maart 2021, waarbij het hof de zaak op grond van artikel 62b Wet op de Rechterlijke Organisatie in de stand waarin deze zich bevindt naar dit hof heeft verwezen;
  • de akte van 16 april 2021 van de Stichting, met - naar het hof begrijpt - dezelfde inhoud als voornoemde akte van 5 maart 2021, die ontbreekt;
  • het oproepingsexploot van 23 april 2021, waarbij de executeurs zijn opgeroepen om bij dit hof te verschijnen;
  • de bij H3-formulier van 29 november 2021, ingekomen bij het hof op 29 november 2021, door de Stichting ingediende akte overlegging productie, met daarbij gevoegd productie 23;
  • de bij H3-formulier van 1 december 2021, ingekomen bij het hof op 2 december 2021, door de executeurs overlegde brief van 1 december 2021 met daarbij gevoegd de akte houdende uitlating overgelegde productie tevens houdende akte bezwaar vanwege termijnoverschrijding ex artikel 87 lid 6 Rv tevens houdende akte bezwaar tegen nieuwe grief;
  • de meervoudige mondelinge behandeling, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
Ten aanzien van de bij de mondeling behandeling gemaakte bezwaren
Het hof overweegt als volgt.
De executeurs hebben bezwaar gemaakt tegen de, naar het hof begrijpt, door de Stichting op 16 april 2021 genomen akte alsmede tegen de bij akte tijdens de zitting op 8 december 2021 overgelegde productie 23 en de nieuwe grief, die volgens de executeurs uit beide aktes blijkt.
Voor zover de executeurs bezwaar maken tegen het feit dat de Stichting na de memorie van antwoord nog een akte heeft genomen, hetgeen volgens hen in strijd is met artikel 347 lid 1 Rv, gaat het hof daaraan voorbij. In deze akte heeft de Stichting gewezen op een verschrijving in haar memorie van grieven en heeft zij vooral gereageerd op het door de executeurs bij memorie van antwoord als productie 4 overgelegde advies van [[--]] . Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor is dat toegestaan. Nog afgezien daarvan heeft de Stichting het gestelde in de akte van 16 april 2021 bij gelegenheid van de mondelinge behandeling herhaald, hetgeen haar is toegestaan aangezien een mondelinge behandeling er mede toe dient om de in de stukken neergelegde standpunten nader toe te lichten. Om die reden is het belang aan dit bezwaar komen te ontvallen.
Ook het bezwaar tot het overleggen van productie 23 wordt verworpen. Weliswaar is deze productie niet tijdig in het geding gebracht, maar volgens vaste jurisprudentie betekent dat nog niet, althans niet zonder meer, dat de productie niet kan worden toegelaten. Het gaat om een brief die eerder, voorafgaande aan de procedure, door de toenmalige advocaat van de Stichting is verstuurd aan de advocaat van de executeurs. Dit betekent dat gaat om een bij de executeurs, althans hun advocaat, bekende brief. Verder is het in deze brief vermelde historisch overzicht in de processtukken herhaald en nader uitgewerkt.
Het hof ziet om die reden ook niet dat de akte een nieuwe grief bevat. Het gaat om een herhaling dan wel nadere nuancering van reeds eerder ingenomen standpunten.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de bezwaren ongegrond zijn. De genoemde stukken maken deel uit van het dossier.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
De rechtbank heeft in de overwegingen 2.1 t/m 2.13 van het vonnis waarvan beroep de feiten vastgesteld.
Volgens grief I is de rechtbank in overweging 2.3 abusievelijk ervan uitgegaan dat de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde is opgericht per 27 november 1988. Deze grief slaagt, want dat moet zijn 27 november 1998. De naam van deze stichting is nadien gewijzigd in die van de Stichting (appellante).
Grief II klaagt erover dat de rechtbank in overweging 4.2 ervan is uitgegaan dat erflater Stichting Junio als erfgenaam heeft aangewezen. Het hof leidt uit deze grief af dat deze mede is gericht tegen het feitenoverzicht van de rechtbank. Daarin duidt de rechtbank een gelijknamige, maar andere Stichting Fonds voor het Hart ook vóór 24 november 2010 aan als Stichting Junio, terwijl de naam van Stichting Fonds voor het Hart eerst per die datum is gewijzigd in Stichting Junio. Dit is verwarrend en heeft kennelijk geleid tot de niet juiste overweging dat erflater in zijn testament Stichting Junio als erfgenaam heeft aangewezen. Ook deze grief slaagt derhalve. Het hof is bij het voorgaande met partijen uitgegaan van dit overzicht (vgl. mvg prod. 4 en inleidende dagv. prod. 6):
Het enkele feit dat deze grieven slagen, leidt echter nog niet tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof zal hierna een nieuw feitenoverzicht geven, aangevuld met andere relevante feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken vaststaan.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[erflater] (hierna: [erflater] of erflater), geboren op [geboortedatum] 1925, was tijdens zijn leven medicus en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit [locatie]. Hij is gehuwd geweest met [ex-echtgenote erflater] , die op 31 oktober 2000 is overleden. Uit dit huwelijk zijn geen nakomelingen voortgekomen en [erflater] heeft ook geen andere afstammelingen achtergelaten. [erflater] heeft laatstelijk bij testament van 29 maart 2013 beschikt over zijn nalatenschap. Ten tijde van het passeren van dit testament hield hij een gemeenschappelijke huishouding met zijn partner [partner van erflater] (hierna: [partner van erflater] ). In dit testament heeft [erflater] voor een drietal situaties over zijn nalatenschap beschikt, te weten:

A INDIEN DE GEMEENSCHAPPELIJK HUISHOUDING MET MIJN PARTNER (…), DOOR MIJN OVERLIJDEN WORDT ONTBONDEN EN IK GEEN AFSTAMMELINGEN ACHTERLAAT, beschik ik als volgt.
(…)
B INDIEN IK KOM TE OVERLIJDEN TEGELIJK MET, WETTELIJK VERONDERSTELD GELIJKTIJDIG MET OF NÁ MIJN GENOEMDE PARTNER,beschik ik als volgt.
(…)
C INDIEN IK KOM TE OVERLIJDEN EN MIJN GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING MET MIJN GENOEMDE PARTNER IS TEN TIJDE VAN MIJN OVERLIJDEN ONTBONDEN, beschik ik als volgt.
(…)”
In geval van situatie C bevat het testament twaalf legaten en zijn onder de last van deze legaten zes stichtingen aangewezen als zijn erfgenamen, ieder voor een gelijk deel, te weten: Stichting Fonds voor het Hart, Stichting Oogfonds Nederland, Stichting MS Research, Nederlandse Brandwonden Stichting, Stichting Onderzoek MaculaDegeneratie en Stichting Koninklijke Nederlandse Geleidenhonden. Van al deze stichtingen is in het testament een (post)adres genoemd. Voor wat betreft de Stichting Fonds voor het Hart is het volgende adres vermeld: [adres] , [postcode] [plaats ] . Bij de erfstelling van genoemde zes stichtingen is voorts het volgende bepaald:
“Voor het geval één of meer van de hiervoor vermelde rechtspersonen ten tijde van mijn overlijden, niet meer bestaat, wast dat deel of die delen aan bij de overige erfgenamen in verhouding van hun verkrijging.”
3.1.2.
[erflater] heeft in zijn testament [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot executeurs benoemd. [geïntimeerde 1] (geïntimeerde sub 1) was de notaris ten overstaan van wie in 2001 een testament van [erflater] is opgemaakt. Dit testament is daarna een aantal keren gewijzigd. [geïntimeerde 2] (geïntimeerde sub 2) was gedurende een langere periode de financieel adviseur van [erflater] en heeft onder meer zijn aangiftes voor de belasting verzorgd.
3.1.3.
Op 14 januari 1998 is opgericht de Stichting Nationaal Hartfonds, met KvK- [nummer 1] en met statutaire zetel te Den Haag. In de oprichtingsakte staat, voor zover van belang:
Doel
Artikel 2
1.
De stichting stelt zich ten doel:
hen, die lijden aan hart- en/of vaatziekten te doen helpen te bevorderen dat lijdenden aan hart- en/of vaatziekten de passende hulp krijgen op weg naar beterschap danwel naar verlichting van de zwaarte van hun kwalen;
al zulke activiteiten te bevorderen, die gericht zijn op het voorkomen van hart- en vaatziekten;
te bevorderen dat voor commerciële doeleinden niet interessante maar wel voor het doel van de stichting als sub 1 vermeld van belang zijn activiteiten uitgevoerd kunnen worden;
e Nederlandse bevolking voor te lichten omtrent de mogelijkheden, die de resultaten van de in de voorgaande artikelen vermelde activiteiten bieden;
kennisoverdracht over de aldus verkregen methodieken en middelen, etcetera.”
3.1.4.
Op 27 november 1998 is de Stichting opgericht met als naam Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde (in de stukken ook aangeduid als SWBIG), met KvK- [nummer 2] en met statutaire zetel te Den Haag.
3.1.5.
Op 18 juni 2000 heeft de Stichting Nationaal Hartfonds - na een gerechtelijke procedure vanwege verwarring met de naam van de bekende(re) Hartstichting - haar naam gewijzigd in Stichting Fonds voor het Hart. Per 1 januari 2008 is zij, zonder haar statutaire vestigingsplaats te veranderen, verhuisd naar [adres] in [plaats ] .
3.1.6.
Op 24 november 2000 heeft de Stichting Fonds voor het Hart een Knowhow licentieovereenkomst (hierna: de licentieovereenkomst) gesloten met de stichting naar Zwitsers recht ‘Stiftung United Organisations Health Care (hierna UOHC Zwitserland) en de stichting naar Oostenrijks recht United Organisations Health Care Privatstiftung (hierna: UOHC Oostenrijk ) (UOHC Zwitserland en UOHC Oostenrijk hierna tezamen ook: UHC).
Deze licentieovereenkomst zag op fondsenwerving voor en fondsenbesteding door bij de stichting naar Zwitsers recht Stiftung zur Förderung der Gesundheitsorganisation (hierna FGO) aangesloten charitatieve in stellingen, waaronder de Stichting Fonds voor het Hart.
3.1.7.
De licentieovereenkomst tussen UHC en Stichting Fonds voor het Hart is op 24 november 2010 geëindigd. Op diezelfde datum heeft de Stichting Fonds voor het Hart haar naam gewijzigd in Stichting Junio.
3.1.8.
In verband met de beëindiging van de licentieovereenkomst is tussen UHC en Stichting Junio een geschil ontstaan over enige rechten en verplichtingen.
Dit geschil is op 17 december 2010 geëindigd met een vaststellingsovereenkomst.
In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“3 Activiteiten Junio na 24 november 2010
3.1
Junio verklaart dat op 24 november 2010 de SFvhH(hof: Stichting Fonds voor het Hart)
haar statutaire naam heeft gewijzigd in Stichting Junio en dat zij vanaf dat moment handelt onder de naam ‘Stichting Junio’.
3.2
Junio verklaart dat zij, overeenkomstig artikel 10 lid 6 van de Licentieovereenkomst, direct na beëindiging van deze overeenkomst het gebruik van haar (handels)naam ‘(Stichting) Fonds voor het Hart’, de domeinnaam ‘voorhethart.nl’ en het logo / beeldmerk ‘Fonds voor het Hart’ en de databestanden, waarvan de rechten bij UHC berusten, alsmede haar wervingsactiviteiten heeft gestaakt en gestaakt zal houden. Het gebruik en de registratie van de domeinnaam ‘hartfonds.nl’ heeft Junio al eerder beëindigd.
(…)
5 Verplichtingen UHC
5.1
UHC verklaart en staat er voor in dat het eventuele gebruik door of namens UHC of door een derde van de naam ‘(Stichting) Fonds voor het Hart’, de domeinnaam ‘voorhethart.nl’ en het logo en beeldmerk FONDS VOOR HET HART, dan wel daarmee overeenstemmende tekens, (…), niet op verwarringwekkende, misleidende of anderszins onrechtmatige wijze zal plaatsvinden.
(…)

9.Looptijd vaststellingsovereenkomst

9.1
Deze vaststellingsovereenkomst treedt in werking na ondertekening daarvan door alle Partijen en alsdan met terugwerkende kracht met ingang van 24 november 2010 en geldt voor onbepaalde duur.”
3.1.9.
Eveneens op 24 november 2010 heeft de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde met UHC een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat UHC eigenaar is van de rechten op onder meer het voeren van het merk Fonds voor het Hart, de database met geïnteresseerden en de database met donateurs. Er is overeengekomen dat UHC alle eigendommen inzake Fonds voor het Hart aan de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde overdraagt op het moment dat een vaststellingsovereenkomst is getekend tussen UHC en de Stichting Junio en waar mogelijk op 24 november 2010. Deze vaststellingsovereenkomst is getekend op 17 december 2010 (zie rov. 3.1.8).
3.1.10.
Op 21 januari 2011 heeft de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde de handelsnaam ‘Fonds voor het Hart’ geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
3.1.11.
Bij brief van 28 februari 2011, op briefpapier met het logo ‘Fonds voor het Hart’, heeft de Stichting aan Stichting Junio bericht over de voortgang van de overdracht, waarbij onder andere is geschreven over naam, logo, adres, relatiebestand en donateurs.
3.1.12.
Op 24 april 2011 heeft de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde voor het eerst onder de naam Fonds voor het Hart donaties geïncasseerd.
Op 19 mei 2011 heeft zij de eerste nieuwsbrief Fonds voor het Hart verstuurd.
3.1.13.
Bij besluit van 6 mei 2011 is Stichting Junio ontbonden.
3.1.14.
Bij brief van 26 november 2011 heeft de Stichting aan Stichting Junio /Stg Fonds voor het Hart - ter attentie van [persoon A] , directie [adres] , [plaats ] - het volgende geschreven:
“Hierbij bevestigen wij de goede ontvangst van de volgende onderdelen via uw relatie UOHC voor de integrale voortzetting van uw doelstelling activiteiten:
naam en logo: Stichting Fonds voor het Hart
opmaak op de website:[website]
(…)
5) het gehele donateursbestand
(…)
Inzake lopende erflaten en legaten bevestigde u mondeling dat er op dit moment geen aan u bekend zijn, en voor zover deze nog komen, deze onderdeel zijn van het donateursbestand.
(…)”
3.1.15.
Op 6 december 2013 heeft de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde haar naam gewijzigd in Stichting Fonds voor het Hart. In de notariële akte WIJZIGING STATUTEN staat, voor zover relevant:
Naam en Zetel
Artikel 1
De stichting draagt de naam: Stichting Fonds voor het Hart.
Zij heeft haar zetel in de gemeente Den Haag.
Doel
Artikel 2
1.
De stichting heeft ten doel:
1.
het bevorderen van de volksgezondheid in het bijzonder middels het voorkomen van hart- en vaatziekten, aanverwante aandoeningen en het voorkomen van de ontwikkeling van hart- en vaatziekten en aanverwante aandoeningen en het bevorderen van genezing, herstel, behandeling en zorg bij hart- en vaatziekten en aanverwante aandoeningen;
2.
het stimuleren van kennis en motivatie bij het algemeen publiek ten einde de behandeling en preventie van hart- en vaatziekten en aanverwante aandoeningen te bevorderen;
3.
het bevorderen van een attitude bij het algemeen publiek, bij beroepsgroepen, bedrijven, instellingen en overheden voor meer accent op behandeling en preventie van hart- en vaatziekten en aanverwante aandoeningen;
4.
het stimuleren van onderzoek ten behoeve van preventieve geneeskunde en levenswijze gericht op het voorkomen en behandelen van hart- en vaatziekten en aanverwante aandoeningen.”
3.1.16.
Op 1 maart 2016 is de gemeenschappelijke huishouding tussen [erflater] en [partner van erflater] ontbonden.
3.1.17.
[erflater] is op 29 april 2018 overleden. Op 4 september 2018 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven waarin is vermeld dat de Stichting één van de erfgenamen van [erflater] is. Op 16 april 2019 is een nieuwe verklaring van erfrecht afgegeven, waarin de Stichting niet meer als erfgenaam wordt genoemd.
3.1.18.
De executeurs schatten het nagelaten vermogen van [erflater] op 4 tot 5 miljoen euro.
De kern van het geschil
3.2.
Het geschil van partijen houdt in de kern het volgende in.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat zij op grond van het testament van [erflater] erfgenaam is geworden. Volgens de Stichting is zij (feitelijk) rechtsopvolgster van wat ooit de in [kantoorplaats] kantoorhoudende Stichting Fonds voor het Hart was.
De executeurs daarentegen stellen dat de Stichting Fonds voor het Hart niet meer bestond ten tijde van het overlijden van [erflater] en daarom kan zij op grond van artikel 4:56 lid 1BW geen rechten aan het testament ontlenen. Verder stellen zij dat er geen enkele relatie bestaat tussen de ‘Amsterdamse’ en ‘Haagse’ stichting.
De procedure in eerste aanleg in conventie en reconventie
3.3.1.
Bij dagvaarding van 12 juli 2019 hebben de executeurs de Stichting in rechte betrokken en gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de Stichting Oogfonds, Stichting MD Research, Nederlandse Brandwonden Stichting, Stichting Macula Fonds en Stichting Koninklijke Nederlandse Geleidenhondenfonds de erfgenamen zijn van [erflater] ;
II. voor recht te verklaren dat de Stichting niet behoort tot de kring der erfgenamen van [erflater] en aan haar geen erfgenaamschap toekomt,
met veroordeling van de Stichting in de kosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.3.2.
Aan deze vordering hebben de executeurs, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De in het testament van [erflater] aangewezen stichting Stichting Fonds voor het Hart - de Amsterdamse stichting - bestond op 29 maart 2013, de datum waarop het testament is verleden, niet meer en de Stichting - de Haagse stichting - bestond op deze datum nog niet: zij is pas ontstaan op 6 december 2013. Door de gelijkluidende naam van deze rechtspersoon is verwarring ontstaan. Er is echter sprake van twee verschillende rechtspersonen die in bestuurlijk opzicht nooit iets met elkaar van doen hebben gehad.
Dit betekent dat de Stichting geen erfgenaam van [erflater] is.
3.3.3.
De Stichting heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
Tevens heeft de Stichting op haar beurt, na wijziging van eis, in reconventie gevorderd om voor recht te verklaren dat zij legataris en erfgenaam is van [erflater] .
3.3.4.
Daaraan heeft de Stichting (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd.
Indien een erflater in zijn testament een goed doel als erfgenaam benoemt, zal de motivering daarvan gelegen zijn in het feit dat de erflater de doelstellingen van de erfgenaam ondersteunt. Nu de Stichting de doelstellingen heeft overgenomen van Stichting Junio door tussenkomst van UHC, voldoet de Stichting aan de wensen van erflater. De rechtsovergang heeft plaatsgevonden voor het opstellen van het testament en de statutenwijziging heeft plaatsgevonden voor het overlijden van [erflater] . Erflater kon weten dat er een rechtsovergang was geweest van de in Amsterdam gevestigde Stichting Junio en de in Den Haag gevestigde Stichting. Dat [erflater] op het moment van het opstellen van het testament niet precies op de hoogte was van de rechtspersoonlijkheid van de erfgenaam is niet vreemd, omdat weinigen bij het doneren aan een goed doel stichting zich via de Kamer van Koophandel zullen oriënteren. Bepalend is dat de doelstellingen die de erflater wil ondersteunen worden geïdentificeerd, aldus de Stichting.
3.3.5.
Bij tussenvonnis van 25 september 2019 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
3.3.6.
De rechtbank heeft in het eindvonnis (kort gezegd) geoordeeld dat niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat het de bedoeling van erflater was om de Stichting als erfgenaam aan te wijzen. In dat verband heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de Stichting duidelijk een andere stichting is dan de stichting die erflater in 2001 in zijn testament heeft opgenomen en die altijd in de opeenvolgende versies van zijn testament is blijven staan. Alhoewel de Stichting vermogensbestanddelen heeft overgenomen die eerder eigendom van Stichting Junio waren, is onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de Stichting dezelfde doelstellingen heeft als Stichting Junio, terwijl ook niet is komen vast te staan dat erflater enkel vanwege deze doelstellingen Stichting Junio (het hof begrijpt: Stichting Fonds voor het Hart) als erflater heeft aangewezen, aldus de rechtbank.
Daarop heeft de rechtbank (samengevat) in conventie voor recht verklaard dat de Stichting niet behoort tot de kring van de erfgenamen van [erflater] en haar geen erfgenaamschap toekomt, de vorderingen in conventie en reconventie verder afgewezen en de Stichting in conventie en reconventie veroordeeld in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De procedure in hoger beroep
3.4.
De Stichting heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, haar eis vermeerderd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, zoals in hoger beroep gewijzigd.
Eiswijziging
3.5.1.
De Stichting vordert in hoger beroep - naast een verklaring van recht dat zij behoort tot de kring van erfgenamen van [erflater] , alsmede legataris is van hem - dat de executeurs worden veroordeeld om binnen zeven dagen na het te wijzen arrest een boedelbeschrijving over te leggen waaruit het erfdeel van de Stichting kan worden vastgesteld en tevens worden veroordeeld om het op basis daarvan berekende erfdeel aan de Stichting te voldoen binnen één maand na het te wijzen arrest.
3.5.2.
De executeurs hebben tegen deze eiswijziging geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet evenmin ambtshalve reden om deze eiswijziging als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Dit betekent dat recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Met betrekking tot de grieven
3.6.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat de Stichting niet op grond van een juridische fusie rechtsopvolger van Stichting Junio is geworden. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden geoordeeld dat de Stichting niet erft op grond van artikel 4:56 lid 1 BW. De Stichting heeft tegen dat oordeel terecht geen grieven gericht.
Naar de kern genomen richten de grieven van de Stichting zich enkel tegen het oordeel van de rechtbank dat niet ondubbelzinnig kan worden vastgesteld dat het de bedoeling van [erflater] was om de Stichting als erfgenaam aan te wijzen.
De grieven lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
Uitleg testament
3.7.1.
Het gaat in dit geschil om de vraag hoe het testament van erflater moet worden uitgelegd, meer in het bijzonder of de Stichting daarin als erfgenaam is benoemd. De Stichting beroept zich daartoe op artikel 4:46 lid 3 BW en stelt (samengevat) dat erflater ondubbelzinnig bedoeld heeft haar als erfgenaam aan te wijzen.
Aan artikel 4:46 lid 3 BW komt men echter pas toe indien de uitlegregels van lid 1 en 2 van dit artikel niet leiden tot een duidelijke uitleg/zin van het testament (zie Parl. Gesch. Boek 4 2002, p. 281).
Art. 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Het tweede lid van art. 4:46 BW bepaalt overigens dat daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitleg van een uiterste wilsbeschikking mogen worden gebruikt indien deze uiterste wil zonder die daden of verklaringen geen duidelijk zin heeft.
3.7.2.
Vaststaat dat ten tijde van het overlijden er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding van erflater met [partner van erflater] . Dit betekent dat situatie C van toepassing is (zie rov. 3.1.1) en in die situatie zijn zes stichtingen tot erfgenamen benoemd, waaronder Stichting Fonds voor het Hart. Uit de overige bepalingen in het testament volgt dat het gaat om ‘De te Amsterdam gevestigde stichting: Stichting Fonds voor het Hart, [adres] , [postcode] [plaats ] ’. Vaststaat ook dat Stichting Junio, voorheen Stichting Fonds voor het Hart geheten, ten tijde van tijde het opmaken van het testament op 29 maart 2013 niet meer bestond. Zij was namelijk op 6 mei 2011 ontbonden (zie rov. 3.1.13). Erflater heeft voor die situatie in zijn testament een regeling getroffen. In dat geval wast het erfdeel van de niet meer bestaande rechtspersoon namelijk aan bij de andere erfgenamen (zie rov. 3.1.1).
3.7.3.
Onweersproken is door de executeurs aangevoerd (zie nr. 52 en 53 mva) dat [erflater] in 2001 toen hij voor het eerst zijn testament liet passeren in de omstandigheid verkeerde dat hij net weduwnaar was geworden, alleenstaand was en geen nakomelingen had waaraan hij zijn aanzienlijke vermogen kon nalaten. In die omstandigheid heeft hij zes stichtingen tot zijn erfgenamen benoemd, waaronder de Stichting Fonds voor het Hart, en deze zes stichtingen zijn in de daarop volgende testamenten steeds gehandhaafd.
Bij het passeren van de laatste versie van zijn testament op 29 maart 2013 vormde [erflater] een gemeenschappelijke huishouding met [partner van erflater] , met wie hij ook geen nakomelingen had. Ook in deze omstandigheid heeft hij de zes stichtingen tot zijn (uiteindelijke, want via een tweetrapsmaking) erfgenamen benoemd, waaronder nog steeds de Stichting Fonds voor het Hart, aldus de executeurs (zie nr. 51 en 52 mva).
Zoals hier in rov. 3.7.2. is overwogen, staat vast dat de Stichting Fonds voor het Hart op het moment van overlijden van erflater niet meer bestond alsook dat het testament voor die situatie een regeling bevat. Op grond daarvan wast het erfdeel van de niet meer bestaande Stichting Fonds voor het Hart aan bij de overige erfgenamen. Nu er voor het overige geen verhoudingen of omstandigheden zijn aangevoerd die tot een andere conclusie leiden, is er geen reden om op grond van artikel 4:46 lid 1 BW van de duidelijke bewoordingen van het testament af te wijken.
3.7.4.
Maar zelfs als met de Stichting ervan moet worden gegaan dat het testament na uitlegging op grond van artikel 4:46 lid 1 BW een duidelijke zin mist, leidt uitleg van het testament op grond van artikel 4:46 lid 2 BW evenmin tot de door de Stichting gestelde uitkomst dat zij als erfgenaam moet worden aangemerkt.
Uit het door de executeurs overgelegde overzicht (bijlagen bij prod. 2 bij mva) blijkt dat erflater nooit giften heeft gedaan aan de Stichting of aan Stichting Fonds voor het Hart. Andere verklaringen of gedragingen van erflater, waaruit een betrokkenheid van erflater bij de Stichting kan worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken. Zo stelt de Stichting wel dat erflater waarschijnlijk haar nieuwsbrieven heeft ontvangen, maar zij heeft nagelaten een adreslijst (van donateurs) over te leggen waaruit dat blijkt. Het hof gaat daarom aan deze stelling als onvoldoende onderbouwd voorbij.
3.7.5.
Als er desondanks met de Stichting vanuit wordt gegaan dat niet gezegd kan worden dat het testament duidelijke zin heeft als bedoeld in lid 2 van artikel 4:46 BW, dan komt artikel 4:46 lid 3 BW in beeld. Daarin staat:
“Wanneer een erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon of een goed heeft vergist, wordt de beschikking naar de bedoeling van erflater ten uitvoer gebracht, indien deze bedoeling ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld.”
De Stichting stelt zich op het standpunt dat erflater zich klaarblijkelijk heeft vergist in de aanduiding van een persoon en dat hij heeft bedoeld de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskunde, thans de Stichting, tot zijn erfgenaam aan te wijzen. De executeurs hebben dat gemotiveerd betwist. Ervan uitgaande dat erflater zich inderdaad heeft vergist, dan dient de beschikking te worden uitgevoerd conform de bedoeling van erflater. Daarvoor is vereist dat de ware bedoeling van de testateur ondubbelzinnig blijkt en die werkelijke bedoeling dient met behulp van andere gegevens te worden vastgesteld.
3.7.6.
De Stichting beroept zich in dat verband op het door haar uitvoerig geschetste historisch overzicht. Het hof verwijst naar de in rov. 3.1.6 t/m 3.1.12 weergegeven samenvatting daarvan. De Stichting stelt dat zij in 2010 - via UHC - de doelstellingen van Stichting Fonds voor het Hart één op één heeft overgenomen en dat tevens de activiteiten van Stichting Fonds voor het Hart door de Stichting zijn voortgezet. Aldus is de Stichting feitelijk de opvolger van Stichting Fonds voor het Hart. De Stichting heeft dit in de memorie van grieven en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nader toegelicht. Zij concludeert op grond daarvan dat erflater ondubbelzinnig heeft bedoeld de Stichting als erfgenaam aan te wijzen.
3.7.7.
Anders dan de Stichting, acht het hof het enkele feit dat de doelstellingen en activiteiten van de Amsterdamse en Haagse stichting goeddeels overeenkomen, onvoldoende om te concluderen dat erflater als hij had geweten dat de Stichting Fonds voor het Hart op het moment van het passeren van het testament niet meer bestond, de Stichting Wetenschappelijk Bureau Integratie Geneeskundige tot erfgenaam zou hebben benoemd. Dat de doelstellingen en activiteiten volgens de Stichting goeddeels overeenkomen betekent namelijk nog niet, althans niet zonder meer, dat het ook de ondubbelzinnige bedoeling van erflater was om de Stichting tot erfgenaam te benoemen. Andere gegevens op grond waarvan de ondubbelzinnige bedoeling van erflater kan worden afgeleid zijn gesteld noch gebleken. Het hof acht ook in dit verband van belang dat gegevens waaruit enige betrokkenheid van erflater bij de Stichting kan worden afgeleid niet aanwezig zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat de Stichting haar stellingen inzake de ondubbelzinnige bedoeling van erflater onvoldoende concreet heeft onderbouwd. Om die reden is bewijslevering niet aan de orde.
3.7.8.
Bij de mondelinge behandeling heeft de Stichting nog verwezen naar een arrest van dit hof van 27 juli 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:2362). In dat geval had de erflater in zijn testament
“de Stichting (…) of diens rechtsopvolger”tot enig erfgenaam benoemd. Deze stichting bestond ten tijde van zijn overlijden niet meer, maar het vermogen en de activiteiten van deze stichting waren overgedragen aan een andere stichting, waarbij voorts was overeengekomen dat de verkrijgende stichting de verkregen gelden geheel volgens het doel van de overdragende stichting zou besteden. Het hof heeft in dit arrest geoordeeld dat gelet op het feit dat uit het testament bleek dat erflater zijn vermogen aan een goed doel wilde nalaten en niet aan zijn neven en nichten, moet worden afgeleid dat erflater, die niet juridisch geschoold was, met “diens rechtsopvolger” ook de feitelijke rechtsopvolger heeft bedoeld.
Het hof is van oordeel dat deze zaken niet vergelijkbaar zijn. Anders dan in bovengenoemde zaak heeft [erflater] in zijn testament niet de Stichting Fonds voor het Hart of “
diens rechtsopvolger”tot erfgenaam benoemd. [erflater] heeft voor de situatie dat een van de door hem benoemde erfgenamen op het moment van zijn overlijden niet zou bestaan een andere regeling getroffen, te weten de hiervoor besproken aanwasregeling.
Ook daarom kan niet gezegd kan worden dat het de ondubbelzinnige bedoeling van erflater was om de Stichting tot zijn erfgenaam te benoemen.
3.7.9.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de door Stichting op grond van artikel 4:46 BW bepleite uitleg van het testament niet kan worden gevolgd.
Artikel 4:47 BW
3.8.1.
De Stichting heeft daarnaast nog een beroep gedaan op artikel 4:47 BW. Zij stelt dat als erflater in dit geval op de hoogte was geweest van het feit dat de Stichting het gedachtegoed, de doelstellingen en de activiteiten van Stichting Fonds voor het Hart zou hebben voortgezet en overgenomen, hij de aanduiding van de Stichting in zijn testament anders had omschreven. Hij had op dat moment niet de wetenschap dat het één en ander in de benaming was gewijzigd en derhalve heeft erflater het zo gelaten. Erflater zou aldus de Stichting de aanduiding in het testament anders hebben geformuleerd als hij op de hoogte zou zijn geweest van deze blijvende onmogelijkheid van de uitvoering van zijn testament.
3.8.2.
De executeurs hebben aangevoerd dat artikel 4:47 BW niet van toepassing is. De situatie dat uitvoering van de beschikking van [erflater] blijvend onuitvoerbaar is in de zin van deze bepaling doet zich in dit geval niet voor nu uitleg van het testament aan de hand van artikel 4:46 lid 1 BW leidt tot een uitvoerbare beschikking.
3.8.3.
Ook het hof is van oordeel dat artikel 4:47 BW in dit geval niet toepassing is.
Dit artikel is immers eerst van toepassing als de uitvoering van een uiterste wilsbeschikking onmogelijk is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat daarvan in dit geval geen sprake is.
3.8.4.
Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat de Stichting op grond van dit artikel behoort tot de kring van erfgenamen van [erflater] .
Resumé
3.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle grieven falen.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd en de in hoger beroep gewijzigde eis wordt afgewezen. De Stichting wordt als in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de executeurs op € 332,00 aan griffierecht en op € 3.342,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.E. Smorenburg en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 februari 2022.
griffier rolraadsheer