6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] huurt sinds 16 januari 2013 van Woonpartners een woning gelegen aan de [adres 1] in [plaats] . De Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte van 1 januari 2006 en de schriftelijke “Staat van aanvaarding” van 16 januari 2013 maken deel uit van de huurovereenkomst.
Woonpartners heeft in het begin van december 2014 het onderste gedeelte van de muren in de woonkamer opnieuw van stucwerk voorzien nadat uit onderzoek was gebleken dat het oude stucwerk door schimmelvorming was aangetast.
Bij e-mail van 14 februari 2015 heeft [appellante] bij Woonpartners (opnieuw) geklaagd over de aanwezigheid van schimmel in de woning. De schimmel bevond zich met name onder de vinyl vloerafwerking in de woonkamer, keuken en hal. Woonpartners heeft in reactie daarop nader onderzoek verricht in de woning.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft Woonpartners aangeven geen verdere actie te zullen ondernemen omdat uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een gebrek aan de constructievloer maar dat de klachten vermoedelijk het gevolg zijn geweest van de vinyl vloerafwerking.
Op 30 april 2015 heeft [appellante] een formele klacht bij de Gezamenlijke Geschillenadviescommissie (verder: GGAC) ingediend.
Bij brief van 15 juni 2015 heeft Woonpartners aan de GGAC bericht dat zij in december 2014 diverse metingen (naar de relatieve luchtvochtigheid, de temperatuur en de Co2) heeft uitgevoerd en dat de uitkomsten van deze metingen vrij normaal waren. Een vloerspecialist (de firma [firma] ) is ter plaatse geweest en geeft aan dat het te verwachten is dat het zeil teveel afsluit en dat daardoor condens ontstaat en vervolgens schimmelgroei. Er is vervolgens nog een volledige rioolinspectie uitgevoerd waarbij geen gebreken aan het riool zijn vastgesteld. Op 13 mei 2015, zo schrijft Woonpartners, is er nog een destructief onderzoek gedaan door op drie plaatsen te boren door de constructievloer. Woonpartners heeft aangegeven dat het zandbed onder de vloer droog was, hetgeen door [appellante] is betwist.
In opdracht van de GGAC heeft [technisch management] Technisch Management BV (verder: [technisch management] ) een onderzoek in de woning verricht. In haar rapport van 13 december 2015 heeft [technisch management] geconcludeerd dat naar aanleiding van het verrichte onderzoek geen eenduidige conclusie is te trekken inzake de precieze oorzaak van de hoge concentraties vocht in de woning.
Op verzoek van Woonpartners heeft TechnoConsult BV het rapport van [technisch management] becommentarieerd. In haar brief van 9 februari 2016 stelt TechnoConsult dat, naar haar oordeel, het rapport van [technisch management] onvoldoende duidelijkheid geeft en dat er geen conclusie is te trekken over het werkelijke vochtgehalte van de vloer.
Op 1 maart 2016 heeft Woonpartners aan [appellante] aangeboden om in haar opdracht en voor haar rekening een ondervloersysteem aan te laten leggen op de begane grondvloer van de woonkamer, keuken en hal van de woning inclusief afwerkvloer. [appellante] heeft afwijzend gereageerd op het voorstel en heeft GGAC verzocht om een advies uit te brengen.
In haar advies van 28 april 2016 heeft GGAC partijen bericht dat zij zich geen oordeel kan vormen omtrent de juistheid van de klachten, omdat weliswaar aannemelijk is dat de situatie in de woning van [appellante] niet goed is, maar gebleken is dat de deskundige niet in staat is de in deze kwestie van belang zijnde vragen te beantwoorden.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellante] bij de kantonrechter gevorderd, kort samengevat, dat Woonpartners wordt veroordeeld tot volledig herstel van alle gebreken over te gaan en dat de verschuldigde huurprijs wordt verminderd met 50% ingaande februari 2015 tot de dag waarop alle gebreken zijn verholpen. Zij heeft voorts een verklaring voor recht gevorderd dat Woonpartners aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In een door haar bij dagvaarding geopend incident heeft zij de kantonrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat Woonpartners wordt veroordeeld om haar een alternatieve vergelijkbare woning in een vergelijkbare buurt ter beschikking te stellen voor de duur van dit geschil.
6.2.2.Aan deze vorderingen heeft zij, kort samengevat, het bepaalde in de artikelen 7:206, 7:207 en 7:208 BW ten grondslag gelegd. Zij heeft de in de woning aanwezige schimmelvorming als een ernstig gebrek aangemerkt en daarvoor is de verhuurder aansprakelijk, aldus [appellante] .
6.2.3.Woonpartners heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.4.Bij tussenvonnis van 8 september 2016 is een comparitie van partijen gelast welke comparitie op 11 januari 2017 heeft plaatsgevonden.
6.2.5.In het tussenvonnis van 16 februari 2017 heeft de kantonrechter het noodzakelijk geacht om een deskundigenbericht te gelasten. Hij heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan hem te stellen vragen. De kantonrechter heeft in het incident de vordering afgewezen en [appellante] in de kosten van het incident veroordeeld.
6.2.6.In het tussenvonnis van 20 april 2017 heeft de kantonrechter de deskundige benoemd en opgedragen om de in het dictum opgenomen vragen te beantwoorden.
Op 17 juli 2017 heeft de deskundige in zijn bericht de vragen beantwoord. Op de vraag hoe het probleem van de schimmelvorming kan worden opgelost, heeft de deskundige een aantal aanbevelingen gedaan.
Partijen hebben bij conclusie na deskundigenbericht op dit bericht gereageerd.
6.2.7.In het tussenvonnis van 26 april 2018 heeft de kantonrechter overwogen dat de deskundige niet uit eigen waarneming en metingen heeft kunnen concluderen dat het binnenklimaat in de woning (te) vochtig is en dat de begane grondvloer en de binnenwanden begane grond (te) vochtig zijn. Dit betekent, aldus de kantonrechter, dat vooralsnog niet vast staat dat Woonpartners voor de vocht- en schimmelproblematiek in de woning verantwoordelijk c.q. aansprakelijk is. Nader onderzoek zal moeten plaatsvinden en nieuwe metingen moeten worden verricht. De deskundige adviseert, aldus de kantonrechter, dat een gespecialiseerd bouwfysisch bureau over een langere tijd metingen moet doen om de exacte oorzaak van de vocht- en schimmelproblematiek te kunnen achterhalen. Partijen zijn de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten.
6.2.8.In een rolbeslissing van 14 juni 2018 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [appellante] heeft gevraagd om een aanvullend deskundigenbericht. Woonpartners heeft aangegeven dat zij enkele van de aanbevelingen uit het deskundigenrapport heeft uitgevoerd en een aantal aanbevelingen nog niet. Zij wil graag dat de zaak wordt aangehouden tot december 2018 zodat zij de gelegenheid heeft om ook de overige aanbevelingen (op één na) uit te voeren. De kantonrechter heeft dit verzoek in de rolbeslissing toegewezen en de zaak naar de rol van 20 december 2018 verwezen.
6.2.9.Bij aktes hebben partijen op de rol van 20 december 2018 aangegeven dat alle aanbevelingen zijn uitgevoerd, met uitzondering van het aanbrengen van de mechanische ventilatie-unit. Zij hebben verzocht om de zaak te verwijzen naar de rol van eind juni 2019 om te bezien of de uitgevoerde werkzaamheden voldoende soelaas hebben geboden.
6.2.10.Bij vervolgaktes hebben partijen medegedeeld dat er geen vocht- of schimmelproblematiek meer in de woning aanwezig is; een aanvullend onderzoek is noodzakelijk noch mogelijk. [appellante] heeft verzocht om toewijzing van haar vordering. Woonpartners heeft gevraagd vonnis te wijzen.
6.2.11.In het eindvonnis van 31 oktober 2019 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] onweersproken heeft gesteld dat na het aanbrengen van de (meeste) door de deskundige voorgestelde aanpassingen er geen sprake meer lijkt te zijn van vocht- en schimmelproblematiek. Partijen hebben voorts afgezien van een aanvullend deskundigenbericht. Dat sprake is van een gebrek in de zin van de wet aan het gehuurde waarvoor Woonpartners aansprakelijk is (en welk gebrek dus niet aan [appellante] kan worden toegerekend) is niet komen vast te staan, aldus de kantonrechter in r.o. 2.6 van het eindvonnis. De vorderingen van [appellante] zijn afgewezen en [appellante] is in de kosten van de deskundige ter hoogte van € 1.900,00 en in de proceskosten veroordeeld.
De grieven en vorderingen in hoger beroep