ECLI:NL:GHSHE:2022:515

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
20-001644-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank had ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte ontkende stellig de beschuldigingen en voerde aan dat er geen bewijs was voor de tenlastelegging. Het hof heeft de verklaringen van de benadeelde partij, die later haar eerdere aangifte had ingetrokken, en de ontkenning van de verdachte zorgvuldig gewogen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. Dit arrest is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. B. Stapert als voorzitter.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001644-16
Uitspraak : 18 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 31 mei 2016, in de strafzaak met parketnummer 01-860398-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1988,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel zal toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair, in het geval van een veroordeling, heeft de verdediging verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging het hof verzocht om deze af te wijzen dan wel om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans in elk geval om geen hoger bedrag toe te wijzen dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan, te weten € 400,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2014 te Oss, althans in Nederland, met [benadeelde] , geboren [in het jaar] 2000, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft verdachte zijn penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht.
Vrijspraak
De grootvader van [benadeelde] heeft op 9 februari 2015, namens zijn kleindochter, aangifte gedaan tegen de verdachte. Uit die aangifte (en het eerder gevoerde informatieve gesprek met de grootvader van [benadeelde] ), als ook uit haar eigen tegenover de politie afgelegde verklaringen volgt dat de destijds 14-jarige [benadeelde] heeft verteld dat zij op 25 december 2014 [pleegplaats] seks heeft gehad met (onder meer) de verdachte.
Eind 2016, na het wijzen van het veroordelend vonnis van 31 mei 2016 en het door de verdachte instellen van hoger beroep, heeft [benadeelde] een met de hand geschreven briefje opgesteld waarin staat vermeld dat zij op zitting de verdachte niet herkende als degene met wie zij seks heeft gehad. Voorts betuigde zij daarin haar spijt dat de verdachte veroordeeld is en dat zij hoopt dat hij wordt vrijgesproken. Naar aanleiding van dit briefje is [benadeelde] op 14 april 2021 door de raadsheer-commissaris van het hof gehoord. Bij die gelegenheid heeft [benadeelde] verklaard dat zij dit briefje bij de verdachte thuis heeft geschreven, dat de inhoud daarvan niet klopt en dat zij tot die dag nog altijd omgang met de verdachte heeft gehad en dat wanneer zij elkaar zagen zij ook telkens seks met elkaar hadden. Achteraf gezien heeft zij wel enige druk gevoeld om het briefje te schrijven, maar zou de verdachte haar daartoe niet hebben gedwongen.
De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij geen seks met [benadeelde] heeft gehad. Ook ter terechtzitting in hoger beroep op 4 februari 2022 heeft de verdachte het aan hem tenlastegelegde stellig ontkend. Over het handgeschreven briefje van [benadeelde] heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij dit briefje bij hem in de brievenbus heeft aangetroffen (op of kort voor 18 november 2016, nu de raadsman het briefje vervolgens op die datum van de verdachte heeft gekregen en heeft gescand) en dat hij [benadeelde] die dag niet heeft gezien. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij geen seksuele relatie met [benadeelde] heeft gehad en dat hij haar alleen op straat en op school nog wel eens is tegengekomen en dan kort met haar heeft gepraat.
Op het hof is de ontkennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, consistent en authentiek overgekomen. De stellige en van meet af aan consequente ontkenning bezien in het licht van het handgeschreven briefje en de onder ede in eerste aanleg ter zitting afgelegde verklaring van [medeverdachte] , inhoudende dat hij de verdachte niet met [benadeelde] in de slaapkamer maar alleen in de woonkamer heeft gezien, hebben ertoe geleid dat het hof – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Hij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00 en vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van haar vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 18 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.