Parketnummer : 20-002093-19 OWV
Uitspraak : 27 januari 2022
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 juni 2019 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-879069-13 tegen:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 73.854,71 en is aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor eenzelfde bedrag.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit de ontnemingsvordering af te wijzen gelet op de in de onderliggende hoofdzaak bepleite vrijspraak.
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 27 januari 2022 onder parketnummer 20-002092-19 veroordeeld ter zake van onder meer – kort weergegeven – (2) het witwassen van geldbedragen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 oktober 2013 van in totaal € 55.204,71.
In het dossier is het voordeel geschat aan de hand van de zogenaamde eenvoudige kasopstelling. In deze eenvoudige kasopstelling is een onderzoek gedaan naar de contante inkomsten die betrokkene meer heeft genoten dan zijn traceerbare, legale inkomsten over de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 oktober 2013.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene een voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 3 (oud) van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Artikel 36e lid 3 (oud) vanaf 1 juli 2011 van het Wetboek van Strafrecht luidde in de bewezenverklaarde periode:
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:
uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of;
voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
Nu het feit waarvoor de betrokkene onder (2) is veroordeeld mede is begaan vóór 1 juli 2011, is het hof van oordeel dat artikel 36e, derde lid (oud), van vóór de wetswijziging van 1 juli 2011, toepassing vindt.
Artikel 36e, derde lid (oud), luidde vanaf 1 september 2003 tot en met 1 juli 2011 als volgt:
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als betrokkene van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van voormeld artikellid is voldaan. Er is een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen betrokkene ingesteld, betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en uit het onderzoek is gebleken dat ook andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De opzet van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is veroordeeld voor het witwassen van een geldbedrag van € 55.204,71. Er is daarnaast een onderzoek ingesteld waarbij uit een kasopstelling blijkt dat er meer contant is uitgegeven dan beschikbaar was. Bij deze stand van zaken volgt hieruit dat het aannemelijk is dat deze uitgaven mogelijk zijn geweest door contante inkomsten uit enig misdrijf. Het is derhalve aannemelijk dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De eenvoudige kasopstelling luidt als volgt:
Beginsaldo contant geld € 500,00
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 280.045,09 +/+
Eindsaldo contant geld
€ 3.124,93 -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 277.420,16
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 373.275,80 -/-
Verschil € (-) 95.855,64.
In het onderzoek zijn de volgende posten in de eenvoudige kasopstelling opgenomen:
- beginsaldo contant geld;
- legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen;
- eindsaldo contant geld
- de werkelijke contante uitgaven, waaronder bankstortingen.
Het hof zal deze posten achtereenvolgens bespreken.