3.9.[minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben het hof verteld dat zij heel graag terug willen naar hun pleegmoeder. Het gaat niet goed op de [instelling] . [minderjarige 1] is al twee keer mishandeld door andere kinderen en zij voelt zich onveilig. [minderjarige 1] heeft aangifte gedaan hiervan. Aanvankelijk was [minderjarige 1] verteld dat zij naar de [school 1] (middelbare school) kon blijven gaan vanuit de [instelling] en dat er vervoer kon worden geregeld. Bij aankomst bij de [instelling] bleek echter dat de voogd [minderjarige 1] afgemeld had voor de [school 1] . [minderjarige 1] hoopt dat ze alsnog terug kan. Ze haalde daar goede cijfers en had het er erg naar haar zin. [minderjarige 2] gaat nu één uur per week naar [school 2] , dat is de school die op het terrein van de [instelling] zit. [minderjarige 2] was eerst heel gelukkig, maar nu niet meer. Ze wil ’s ochtends haar bed niet meer uit en daar schrikt ze zelf van. Het lukt haar niet meer om positief te zijn. [minderjarige 2] is vaak verdrietig en moet iedere dag huilen. Aan de tweeling was door de kinderrechter verteld dat de pleegmoeder in hoger beroep kon tegen de beslissing hen ergens anders te laten opgroeien. Ze vinden het onbegrijpelijk dat dit nu eigenlijk niet kan, doordat de wet dit onmogelijk maakt.
De kinderen zien hun pleegmoeder nu samen eenmaal per week. De kinderen herkennen het beeld dat de GI en de rechtbank van hun pleegmoeder hebben geschetst, niet. Ze willen graag logeren bij hun pleegmoeder, maar dat mag niet van de voogd. De kinderen waren tevreden over alle vorige voogden, maar niet over de huidige. Zij is maar weinig bij de kinderen thuis geweest en de kinderen hebben niet het idee dat zij naar hen luistert. In de afgelopen jaren hebben ze haar drie keer gezien. Ze voelen allebei geen band met haar. De kinderen hebben veel steun aan elkaar sinds zij samen op de [instelling] zijn geplaatst.
De kinderen hebben samen een brief geschreven aan de kinderrechter omdat zij een bijzondere curator wilden. Dit verzoek is niet toegewezen. De kinderen hebben een brief terug ontvangen van de kinderrechter dat de kinderen al een voogd hadden, de pleegmoeder in hoger beroep kon gaan en dat zij de hulp die door de voogd was geregeld moesten accepteren.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1Op grond van artikel 1:336a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan, indien een kind door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorend tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed, de voogd niet dan met toestemming van degene die de verzorging en opvoeding op zich heeft genomen, wijziging in het verblijf van dat kind brengen. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan de voogd, indien de vereiste toestemming niet wordt verkregen, aan de rechter verzoeken om vervangende toestemming. Deze wordt slechts verleend als dit in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.2.Ingevolge artikel 807 Rv staat, voor zover thans van belang, tegen een beschikking ingevolge artikel 1:336a BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet. Volgens vaste rechtspraak is ondanks een appelverbod hoger beroep mogelijk, indien erover wordt geklaagd dat de eerste rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, het artikel ten onrechte dan wel met verzuim van vormen heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Indien hier sprake van is, vormt dat een doorbrekingsgrond van het appelverbod. Het hof is van oordeel dat daarvan in deze bijzondere situatie sprake is. Niet alleen gezien de stellingen van de pleegmoeder, maar ook omdat de rechtbank onvoldoende heeft laten meewegen dat de kinderen inmiddels meer dan tien jaar, en bovendien al vanaf jonge leeftijd, in het gezin van pleegmoeder verblijven. Zij zijn door haar verzorgd en opgevoed en zijn aan de pleegmoeder gehecht. De pleegmoeder kan, gelet op deze bijzondere omstandigheden, daarmee worden ontvangen in haar hoger beroep zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling toekomt.
3.10.3.Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
3.10.4.Alle betrokkenen zijn het erover eens dat het nu erg slecht gaat met de kinderen sinds zij op de [instelling] verblijven. Het hof heeft uitgebreid met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. Beide kinderen zijn heel stellig in hun wens dat zij weer bij hun pleegmoeder willen wonen. Zij herkennen zich niet in de zorgen van de GI. Toen de griffier van het hof een passage (rechtsoverweging 7.11) uit de tweede bestreden beschikking voorlas aan de kinderen, over dat [minderjarige 2] stappen heeft gemaakt die zij in de afgelopen jaren bij de pleegmoeder niet heeft gemaakt (o.a. naar het terras en naar de Kruidvat) reageerden zij oprecht verbaasd. Zij konden totaal niet plaatsen wat de kinderrechter hierover had overwogen. Hetzelfde geldt voor het (over-)beschermende karakter van hun pleegmoeder; dat beeld herkennen zij ook niet. De kinderen houden veel van hun pleegmoeder en zij vinden dat de pleegmoeder zich altijd ‘normaal’ heeft gedragen ten opzichte van hen. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben benadrukt dat zij het machteloze gevoel hebben dat er niet echt naar hen wordt geluisterd door de GI en andere instanties. Daarnaast hebben ze het idee dat er veel meer belang wordt gehecht aan wat volwassenen zeggen dan aan wat zij zelf zeggen.
Naast het relaas van de kinderen en van de pleegmoeder komen er uit de stukken van de GI ook andere ernstige zorgen naar voren. De GI schetst een beeld van een pleegmoeder die de kinderen teveel begrenst, controleert en hen helemaal afschermt van de buitenwereld. [minderjarige 2] zou al anderhalf jaar niet buiten zijn geweest en de pleegmoeder zou met haar een symbiotische relatie hebben. De band tussen de pleegmoeder en [minderjarige 1] zou erg moeizaam verlopen en [minderjarige 1] was volgens de GI zo ongelukkig dat ze automutileerde, niet meer wilde leven en suïcidale gedachten had. De GI schrijft dat de problemen toenamen nadat de pleegouders in 2019 zijn gescheiden.
Dat de visies van de kinderen en hun voogd, de GI zo verschillen, is op zijn minst opmerkelijk te noemen.
3.10.5.Gelet op de uiteenlopende tegenover elkaar staande standpunten van zowel de pleegmoeder en de GI als de kinderen, acht het hof zich niet in staat om nu een beslissing te nemen over de vraag of de wijziging van de verblijfplaats van de kinderen noodzakelijk was (en is). Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen is er sprake van een belangenstrijd rond de kinderen tussen de voogd en de pleegmoeder, zodat het hof het aangewezen acht om ingevolge artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de kinderen in deze kwestie te behartigen en hun stem te laten horen. Het hof realiseert zich dat partijen en de kinderen mogelijk worden verrast door de benoeming van de bijzondere curator, maar het belang van de kinderen is er mee gemoeid dat er op korte termijn meer duidelijkheid komt. Het benoemen van een bijzondere curator is naar het oordeel van het hof in deze zaak bij uitstek aangewezen om de stem van de kinderen beter te kunnen horen en wegen.
3.10.6.Mr. Drs. A.M. Beijersbergen-van Bosveld Heinsius, kantoorhoudend te Utrecht, is door het hof bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator voor de kinderen op te treden en zal hiertoe door het hof, worden benoemd alvorens verder wordt beslist.
3.10.7.Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, bijlage bij de publicatie ‘Werkproces benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:250 BW’, te raadplegen via
www.rechtspraak.nl. Het hof acht de taak van de bijzondere curator er in deze zaak in gelegen dat zij ervoor zorgt dat de belangen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zo goed mogelijk worden belicht en dat de kinderen zich ook gehoord voelen.
Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband om te onderzoeken:
- hoe het met de kinderen gaat en wat hun mogelijkheden en kwetsbaarheden zijn;
- of zij in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk vond en vindt dat zij – hetzij tijdelijk – werden overgeplaatst naar een andere plek;
- en als het verblijf op een andere plek niet (meer) noodzakelijk is, wat er dan voor nodig is om [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] bij pleegmoeder terug te laten keren;
- of en zo ja welke hulp [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben voor hun individuele problematiek;
- of zij nog andere relevante bevindingen heeft gedaan die relevant zijn en die zij met het hof wil delen?
3.10.8.Het hof verzoekt de bijzondere curator om een verslag uit te brengen omtrent haar bevindingen en om vanuit het belang van de kinderen het hof te adviseren over, met name, welke beslissing het hof dient te nemen als het gaat om de vraag of de verblijfplaats van de kinderen bij de pleegmoeder in stand dient te blijven of niet.
3.10.9.De bijzondere curator zal optreden voor twee kinderen. Het hof merkt op – ook met het oog op de toepassing van de vergoedingsregeling inzake rechtsbijstand- en toevoegcriteria – dat er in het geval van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarschijnlijk sprake is van per kind uiteenlopende belangen. Het hof zal de bijzondere curator dan ook voor ieder kind apart benoemen.
3.10.10.Het hof wijst erop dat de deskundige vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien bij het onderzoek en de rapportage het navolgende in acht zal nemen:
het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en
de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
3.10.11.Het hof zal bepalen dat de pleegmoeder, de GI en de raad de bijzondere curator van adres-, BSN-nummers, email- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat de bijzondere curator zo spoedig mogelijk de afspraken kan maken die zij nodig acht.
3.10.12.Het hof wijst partijen en betrokkenen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen in contact met de kinderen te treden. Slechts op verzoek van de bijzondere curator mogen betrokkenen zelf stukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
3.10.13.Het hof zal de bijzondere curator verzoeken om het verslag vóór 3 mei 2022 aan het hof te doen toekomen en partijen en de raad zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na toezending van dit verslag door de griffier schriftelijk hun reactie op het verslag te geven, waarna de zaak op een nader te bepalen mondelinge behandeling zal worden voorgezet (tenzij de belanghebbenden dit anders wensen).
3.10.14Gelet op de omstandigheid dat het hof deze zaak inhoudelijk beoordeelt is er voor de pleegmoeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar appel tegen de spoedbeslissing van 14 juli 2021.
3.10.15.Het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot
pro forma 17 mei 2022.