In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juli 2021, waarin [minderjarige 1] onder toezicht was gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder voerde aan dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren en dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] inmiddels positief was. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden daarentegen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef vanwege de onzekere opvoedsituatie en de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1]. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2022 werd duidelijk dat de moeder inmiddels hulpverlening had geaccepteerd en dat er positieve ontwikkelingen waren in de thuissituatie. Het hof concludeerde dat de eerdere gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer voldeden en dat de moeder in staat was om de zorg voor [minderjarige 1] binnen het vrijwillige kader te waarborgen. Het hof vernietigde daarom de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling af, met ingang van de datum van de uitspraak.