ECLI:NL:GHSHE:2022:500

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.302.601_01 en 200.302.601_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder voerde aan dat de kinderen geen contact hadden met hun vader en dat de ondertoezichtstelling niet in hun belang was. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, had de ondertoezichtstelling aangevraagd vanwege ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2022 werd de situatie besproken, waarbij de moeder en haar advocaat, mr. M.T.E. Kranenburg, aanwezig waren, evenals de vertegenwoordigers van de GI en de advocaat van de vader, mr. M.A. Breewel-Witteveen.

Het hof overwoog dat de ondertoezichtstelling niet had geleid tot het behalen van de door de raad gestelde doelen en dat de ontwikkelingsbedreigingen nog niet waren weggenomen. De kinderen hadden een negatief vaderbeeld en er was geen uitzicht op verbetering binnen het kader van de lopende ondertoezichtstelling. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling zijn functie had verloren en dat deze diende te eindigen. De ouders werden aangespoord om binnen een vrijwillig kader te werken aan de door de raad gestelde doelen. Het hof verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep en vernietigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 februari 2022
Zaaknummers : 200.302.601/01 en 200.302.601/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/389302/ JE RK 21-1851
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader](hierna te noemen: de vader),
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen;
subsidiair: het verzoekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor een periode van negen maanden en het verzoek voor het resterende deel aan te houden, waarbij wordt bepaald dat de GI aan [instantie] (hierna: [instantie] ) aanvullend opdracht geeft tot onderzoek naar hetgeen voor [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] noodzakelijk is om te komen tot contactherstel met hun vader en hen, als [instantie] vaststelt dat voor [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] de tijd daar rijp voor is, het betreffende kind alsmede de vader op dat eerste contactmoment voor te bereiden, hen daarin te begeleiden, de contactmomenten te observeren en de GI en de rechtbank tijdig voor afloop van de verlengde ondertoezichtstelling te informeren ten aanzien van hun bevindingen en adviezen.
Daarnaast heeft de moeder het hof verzocht de bestreden beschikking te schorsen, althans voor zover de rechtbank aangeeft: “
Naar oordeel van de kinderrechter is - anders dan de moeder meent - thans voldaan aan hetgeen noodzakelijk is om tot contactherstel te komen en de contacten tussen vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te bouwen. Er is hulpverlening voor de kinderen vanuit [instantie] , er is zicht op de situatie van de vader en de contacten tussen de vader en de kinderen zullen worden begeleid door de jeugdzorgwerker”.En:
“Gelet op de lange tijd die is verstreken sinds het laatste contact tussen de vader en de kinderen, de weerstand die de kinderen ten opzichte van de vader ervaren en de angsten die zij hebben, acht de kinderrechter het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zoals in voormelde beschikking ook is overwogen, dat de kinderen in de gelegenheid worden gesteld om een eigen vaderbeeld te kunnen creëren en dat de contacten tussen de vader en de kinderen daadwerkelijk worden opgestart”.
Kosten rechtens.
2.2.
Van de zijde van de GI is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kranenburg;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de advocaat van de vader, mr. Breewel-Witteveen.
2.3.1.
De raad heeft bij brief van 2 december 2021 aangegeven niet ter zitting te verschijnen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Breewel-Witteveen aangegeven dat de vader niet is verschenen omdat hij een blessure heeft en geen auto kan rijden.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 september 2021;
  • het V6 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 13 januari 2022 met een brief van de advocaat van de moeder d.d. 13 januari 2022 en de producties 7 tot en met 11.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 13 september 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 13 juli 2022 en het verzoek voor het overige aangehouden tot 16 juni 2022, in afwachting van een schriftelijke verslag van de GI.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
Het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al lange tijd geen contact hebben met hun vader en het hen ontbreekt aan een positief vaderbeeld, betekent niet dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd. De spanningen die de kinderen ervaren kunnen het gevolg zijn van het feit dat hun vader contact met hen wil en er tot nu toe niemand naar hen heeft willen luisteren als zij aangeven daar heel bang van te worden. Hoewel de moeder aanvankelijk achter de ondertoezichtstelling stond is haar inmiddels duidelijk dat de GI snel met resultaat wil komen en daarbij voorbij gaat aan het belang en welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het ‘doorpakken en maar zien wat er gebeurt’ acht de moeder niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Voortzetting van de ondertoezichtstelling zorgt zo voor steeds verder oplopende spanningen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De GI is primair casus regisseur en geen hulpverlener. Er zijn tussen de ouders geen afspraken gemaakt, de jeugdzorgwerker heeft zijn eigen plan getrokken. De vader gaat hierin mee. De omgangsbegeleiding wordt niet door een jeugdhulpaanbieder uitgevoerd maar door de jeugdzorgwerker zelf. Het [instantie] zou de omgang moeten begeleiden, maar de jeugdzorgwerker weigert dit. De moeder kan en wil het huidige traject via [instantie] ook in een vrijwillig kader voortzetten.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan. De moeder heeft een klacht ingediend tegen de jeugdzorgwerker. Zijn werkzaamheden liggen op dit moment stil. Er vinden alleen gesprekken plaats op het kantoor. De GI verweert zich niet tegen het primaire verzoek van de moeder. De GI ziet ook geen aanleiding om een andere jeugdzorgwerker aan te stellen. De rol van de GI is uitgespeeld, hoewel er nog altijd sprake is van ontwikkelingsbedreigingen. De ouders kunnen zelf stappen nemen met behulp van een derde, bijvoorbeeld het [instantie] .
3.7.
Namens de vader voert zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De vader staat ambivalent in de vraag of de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Hij vraagt zich af wat er gaat gebeuren als er geen verplicht kader meer is. Tot op heden is het contact binnen het verplichte kader echter ook niet tot stand gekomen. De vader loopt er daarbij tegenaan dat de ondertoezichtstelling meer ruis geeft in de communicatie tussen de ouders en geen oplossing biedt voor waar de ondertoezichtstelling voor bedoeld is. De vader wil graag het huidige traject via [instantie] voortzetten en zo toewerken naar herstel van het contact. Dat traject kan ook in een vrijwillig kader worden voortgezet. De vader heeft zijn leven op de rit en heeft een nieuw gezin gevormd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Bij het verzoek om schorsing van de bestreden beschikking heeft de moeder geen belang meer omdat zij het verzoek tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep heeft ingetrokken. Dit brengt mee dat moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.4.
De kinderen hebben een zeer negatief vaderbeeld. Zij hebben geen omgang met de vader en veel last van de spanningen tussen de ouders. Daarnaast hebben zij angsten ontwikkeld ten aanzien van de vader. De raad heeft zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling en de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Daarom is een ondertoezichtstelling uitgesproken en heeft de raad de volgende doelen gesteld:
  • De kinderen groeien op in een veilige, stabiele opvoedingsomgeving waarin niet langer sprake is van spanningen en onrust;
  • De kinderen hebben een bijgesteld vaderbeeld dat overwegend positief, dan wel neutraal is;
  • De kinderen hebben de ingrijpende levensgebeurtenissen verwerkt en een plekje gegeven;
  • De kinderen kunnen een veilig, onbelast, prettig contact hebben met hun beide ouders.
  • De kinderen krijgen vanuit beide ouders de ruimte en onvoorwaardelijke emotionele toestemming van ouders om een onbelast, prettig en veilig contact met beide ouders te onderhouden;
  • Ouders zijn in staat om naar hun eigen aandeel binnen de situatie te kijken, er hieromtrent evt. hun handelen aan te passen.
Binnen de ondertoezichtstelling is langere tijd geprobeerd om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te herstellen. Er is echter een onwerkbare situatie ontstaan, vanwege het navolgende.
Tussen de huidige jeugdzorgwerker - die begin 2021 is aangesteld - en de moeder verloopt het contact inmiddels zeer moeizaam. De moeder is het niet eens met de door de jeugdzorgwerker gekozen aanpak. [minderjarige 1] blijft zich intussen tegen contactherstel verzetten. Het vertrouwen van de moeder en [minderjarige 1] in de jeugdzorgwerker is weg. De ondertoezichtstelling heeft tot niets geleid; het contact tussen de vader en de kinderen is niet tot stand gekomen en er is geen uitzicht op dat dit anders wordt binnen het kader van de lopende ondertoezichtstelling. De jeugdzorgwerker geeft zelf aan dat zijn rol klaar is, dat de mogelijkheden zijn uitgeput en bovendien, dat de GI geen andere jeugdzorgwerker zal aanwijzen.
Onder deze omstandigheden kan de ondertoezichtstelling niet leiden tot het behalen van de door de raad gestelde doelen, waardoor de ondertoezichtstelling zijn functie verliest en dient te eindigen.
Omdat de ontwikkelingsbedreigingen echter nog niet zijn weggenomen moeten de ouders zich wel inspannen om binnen het vrijwillig kader te werken aan de door de raad gestelde doelen. De ouders hebben te kennen gegeven daartoe bereid te zijn. De moeder wil het ingezette traject via [instantie] voortzetten. Ook de vader wil hieraan meewerken. De GI heeft toegezegd zorg te dragen voor een warme overdracht aan [instantie] .
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 17 februari 2022.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.302.601/02:
verklaart moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.302.601/01:
vernietigt met ingang van 17 februari 2022 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 5 oktober 2021;
en opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 17 februari 2022 alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 13 oktober 2021 tot 17 februari 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 17 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.