ECLI:NL:GHSHE:2022:499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.301.996_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezinsopname en ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben de ouders van de minderjarige [minderjarige] hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. Laatsman, verzochten om vernietiging van de beschikking die de ondertoezichtstelling van hun kind had verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2020, staat sinds 16 oktober 2020 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) en is uit huis geplaatst in een pleeggezin.

De ouders voerden aan dat zij onvoldoende kansen hebben gekregen om hun opvoedcapaciteiten te tonen en dat de tijdelijke plaatsing van hun kind in een netwerkpleeggezin onterecht verstrekkende gevolgen heeft gehad. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2022 werd duidelijk dat de ouders bereid zijn tot een gezinsopname, maar dat zij zich zorgen maken over de praktische uitvoering en de impact op hun sociale leven. De GI heeft echter ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en hun vermogen om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen.

Het hof heeft overwogen dat er nog geen zicht is op een succesvolle terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders, aangezien er nog geen gezinsopname is gestart en de ouders niet in staat zijn om de benodigde zorg te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd. De ouders zijn niet in hoger beroep gekomen tegen de ondertoezichtstelling, maar hebben wel verzocht om de duur ervan gelijk te stellen aan de machtiging tot uithuisplaatsing, wat door het hof is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 februari 2022
Zaaknummer : 200.301.996/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373711 / JE RK 21-1291
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader en de moeder, tezamen de ouders,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige](roepnaam: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Als informant is aangemerkt:
- de familie [de pleegouders] (de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 14 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2021, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot machtiging verlenging uithuisplaatsing af te wijzen en (naar het hof begrijpt) de termijn voor de verlenging van de ondertoezichtstelling te beperken tot 16 mei 2022.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2021, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Laatsman (mr. Laatsman via videoverbinding);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1
De raad heeft bij brief van 29 november 2021 aangegeven niet tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht van de GI d.d. 10 januari 2022 met een concept Beeldvormingstraject gezin (gemaakt op 27 november 2021);
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 10 januari 2022 met producties 2 en 3.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [minderjarige] . Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 16 oktober 2020 onder toezicht van de GI. Hij is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 16 oktober 2020 uit huis geplaatst in een pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 16 oktober 2021 tot 16 oktober 2022 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige] met ingang van 16 oktober 2021 tot uiterlijk 16 mei 2022 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat zij weinig kansen hebben gekregen om hun opvoedcapaciteiten te tonen. De ouders hebben kort na de geboorte van [minderjarige] hulp gevraagd, omdat zij oververmoeid waren. Zij hebben toen ingestemd met een tijdelijke plaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin. De ouders wisten niet dat dit zulke verstrekkende gevolgen zou hebben. Zij hebben een verzoek tot opvoedondersteuning ingediend maar hebben dit door een fout niet gekregen.
Na de uithuisplaatsing hebben de ouders opnieuw een “kans” gekregen en werd [minderjarige] gedurende een korte periode bij de ouders teruggeplaatst en is [instantie 1] ingeschakeld om te observeren hoe de ouders functioneerden met [minderjarige] . Het verslag van [instantie 1] wees uit dat de ouders mogelijk onvoldoende zorg voor [minderjarige] konden bieden. De rechtbank heeft vervolgens op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing verleend. In hoger beroep heeft dit hof geoordeeld dat de ouders een kans moet worden geboden hun eigen zoontje op te voeden en te verzorgen en is beslist dat er een ruimere observatietermijn moet plaatsvinden met het oog op thuisplaatsing.
De ouders stellen dat zij voldoende capaciteiten hebben en dat het tegendeel niet is komen vast te staan. Zij willen primair dat [minderjarige] weer bij de ouders terugkeert, mede omdat er een zoveelste wijziging van pleegoudergezin heeft plaatsgevonden. Dit is niet goed voor de hechting van [minderjarige] . Subsidiair zijn de ouders (als het niet anders kan) bereid mee te werken aan een gezinsopname. Volgens de GI zou alleen een gezinsopname voor een half jaar mogelijk zijn, waarbij zij een maal per veertien dagen naar huis kunnen. Beide ouders staan onder bewind en zij vrezen dat zij de reizen niet kunnen bekostigen. Bovendien wordt hun sociale leven (darten 2x per week/werk) overhoop gehaald. De ouders willen dan ook een andere oplossing. In de tussentijd willen de ouders dat [minderjarige] al thuis komt wennen.
De duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling dient gelijk te worden gesteld met de machtiging uithuisplaatsing die tot 16 mei 2022 is verleend. De ouders willen daarmee de vinger aan de pols houden.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat er ernstige zorgen zijn over de leerbaarheid van de ouders, hun opvoedvaardigheden, hun mogelijkheden om adviezen van de hulpverlening in te zetten en de mate waarin zij hulp bij de verzorging en opvoeding accepteren. Een onderzoek naar de mogelijkheden van de ouders om [minderjarige] zelf te verzorgen is tot op heden niet van de grond gekomen, hoewel de GI met verschillende voorstellen is gekomen. Zorgaanbieder [zorgaanbieder 1] heeft negatief geadviseerd. Zij zijn van mening dat de persoonlijke problematiek van beide ouders teveel op de voorgrond staat. GGZ [GGZ] kan een passend aanbod bieden. Op 12 oktober en 2 november 2021 heeft de GI de ouders verzocht de aanvraagformulieren te ondertekenen. De ouders gaven aan dat zij op advies van hun advocaat de formulieren niet tekenden omdat zij dit traject gezien de afstand niet passend vinden. Sindsdien ligt deze aanmelding stil. Op 10 november 2021 is gestart vanuit zorgaanbieder [zorgaanbieder 2] met een wekelijkse observatie van de omgang tussen ouders en [minderjarige] voor de duur van 2 uur bij de ouders thuis. De GI heeft voorts ook een passend traject bij [instantie 2] voor ouders als mogelijkheid aangeboden. Ook de intake bij [instantie 2] stagneert omdat de ouders aangegeven de druk met betrekking tot alle afspraken groot te vinden, of door andere redenen niet kunnen. Recent is een intakegesprek met [instantie 2] afgezegd omdat de ouders een afspraak met hun advocaat hadden gepland. De duur van de gezinsopnames wordt door iedere zorgaanbieder gesteld op tussen de 12 en 18 weken. De GI heeft nu contact opgenomen met het NIFP. Middels door de GI genoemd familierechtelijk onderzoek, waarbij sprake is van beslissingsdiagnostiek, zou onderzocht kunnen worden of de ouders de opvoeding en verzorging van [minderjarige] zelf op zich kunnen nemen.
Het gaat goed met [minderjarige] in het pleeggezin. Hij ontwikkelt zich en maakt een ontspannen indruk. Er is een terugslag geweest in zijn gedrag nadat hij voor de eerste keer bij de ouders is geweest. Gedurende de volgende bezoeken lijkt [minderjarige] meer gewend te zijn aan de bezoeken met de ouders en de omgeving, wat direct tot uiting kwam in zijn gedrag.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.5.
Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van artikel 1: 255 lid 1 onder b en BW en 1:265b lid 1 BW is voldaan en overweegt daartoe het volgende.
[minderjarige] is op 23 juni 2020 - toen hij twee weken oud was - vrijwillig geplaatst in een netwerk pleegezin. Hierna is in het vrijwillig kader gewerkt naar gedeeltelijke terugplaatsing. Er is opvoedondersteuning en overbruggingszorg ingezet op de dagen dat [minderjarige] bij de ouders was. Op 8 september 2020 is besloten dat [minderjarige] volledig in het pleeggezin blijft en op 10 september 2020 is [minderjarige] overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Sinds 16 oktober 2020 is sprake van een uithuisplaatsing in een gedwongen kader.
[instantie 1] is ingeschakeld voor observatie bij de ouders thuis. Deze observatie heeft van 30 november 2020 tot 4 december 2020 plaatsgevonden.
3.7.6.
Gebleken is dat de ouders liefdevol zijn en het beste willen voor [minderjarige] maar dat zij handelingsverlegen zijn en sterk afhankelijk blijven van de hulpverlening. Het ontbreekt de ouders aan zelfinzicht. Zij zien niet in welke zorgen er zijn en hebben geen hulpvraag, terwijl er wordt gezien dat de ouders de zorg voor [minderjarige] op verschillende fronten niet aankunnen. Zoals het hof in de beschikking van 8 juli 2021 heeft overwogen dient er zicht te komen op de mogelijkheden van de ouders. Onderzocht moet worden of de ouders in staat zijn de opvoeding en verzorging van [minderjarige] in te vullen en of zij daarvoor voldoende leerbaar zijn, waarbij nog is overwogen dat dit onderzoek op korte termijn dient plaats te vinden zodat dit (ook) meegenomen kan worden in het advies met betrekking tot het perspectief van [minderjarige] . Dit hof was van oordeel dat terugplaatsing van [minderjarige] in die fase niet aan de orde was.
Ook nu is het hof van oordeel dat zolang dat onderzoek niet heeft plaatsgevonden [minderjarige] niet kan terugkeren naar huis, omdat vast staat dat de ouders het nu zelf zonder adequate hulp niet aankunnen. Ook tijdens de mondelinge behandeling van het hof hebben de ouders niet aangegeven waarom zij [minderjarige] nu wel thuis kunnen verzorgen en opvoeden. In de kern zijn de ouders van mening dat zij altijd al voor [minderjarige] hebben kunnen zorgen. Zoals de moeder tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft gezegd, snappen de ouders nog steeds niet wat ze verkeerd hebben gedaan in de opvoeding. Gelet op alle stukken deelt het hof dit standpunt van de ouders niet.
3.7.7.
Bedoeld onderzoek naar de mogelijkheden van de ouders om [minderjarige] zelf te verzorgen en opvoeden en welke hulp daarvoor nodig is, is tot op vandaag niet van de grond gekomen. De GI is met verschillende voorstellen gekomen maar op dit moment loopt de voortgang door praktische bezwaren van de ouders vertraging op. De ouders voeren aan dat zij door gebrek aan financiële middelen, zorgen over (de voortgang van) hun sociale leven (regelmatig darten en werk) en de zorg voor de huisdieren niet mee kunnen werken aan een opname in een gezinshuis voor langere tijd en verder van huis. Daarbij lukt het ouders niet om voor deze problemen oplossingen te zoeken.
3.7.8.
Het hof is het niet met de ouders eens dat [minderjarige] nu reeds bij de ouders kan komen wonen en dat de ouders in de thuissituatie dan begeleiding krijgen. De ouders moeten eerst in staat zijn om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. Er moet in het belang van [minderjarige] voldoende zicht zijn op een succesvolle terugplaatsing. Dat is nu nog niet zo. Als een haalbare setting voor gezinsopname wordt gevonden – bijvoorbeeld bij [instantie 2] – dan moeten de ouders dit aanbod met beide handen aannemen. Wat voor de ouders het meest belangrijk is, moet het zwaarst wegen. Het is voor de ouders de laatste kans om te laten zien welke rol zij in het leven van [minderjarige] kunnen spelen.
3.8.
De ouders zijn niet in hoger beroep gekomen tegen de ondertoezichtstelling maar wel tegen de duur van de ondertoezichtstelling. Volgens de ouders moet de ondertoezichtstelling duren tot 16 mei 2022, de dag waarop de machtiging tot uithuisplaatsing eindigt. Het hof is het hier niet mee eens. Op dit moment is er nog geen gezinsopname gestart. Het is niet waarschijnlijk dat de gezinsopname en de rapportage daarvan al is afgerond voor 16 mei 2022. Als het hof dit verzoek van de ouders zou toewijzen, betekent dit dat tijdens de gezinsopname al moet worden beslist of de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Dat vindt het hof niet wenselijk. Daarnaast is niet gesteld noch gebleken op grond waarvan er vanaf 16 mei 2022 geen sprake meer zou zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Het verzoek van de ouders wordt daarom afgewezen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van 14 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, J.C.E. AckermansWijn en H. van Winkel en is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.