In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juli 2021 aangevochten, waarin [minderjarige 1] onder toezicht was gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De moeder betwistte de noodzaak van de ondertoezichtstelling en voerde aan dat de gronden hiervoor niet langer aanwezig waren. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 17 januari 2022 gehouden, waarbij de moeder, de raad en de GI zijn gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat er in het verleden sprake was van een onrustige opvoedsituatie, maar dat er sinds de ondertoezichtstelling positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. De moeder heeft hulpverlening geaccepteerd en haar woonsituatie is gestabiliseerd. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is, omdat [minderjarige 1] op dat moment niet in zijn ontwikkeling werd bedreigd. De bestreden beschikking is gedeeltelijk vernietigd, en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling is afgewezen met ingang van 17 februari 2022. De eerdere beschikking van de rechtbank is bekrachtigd voor de periode van 15 juli 2021 tot 17 februari 2022.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en de noodzaak om de ondertoezichtstelling alleen in stand te houden als er daadwerkelijk sprake is van een bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft de zaak met zorg beoordeeld en de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie van de moeder meegewogen in de beslissing.