ECLI:NL:GHSHE:2022:496

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.296.873_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling vader met minderjarige op basis van geen wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 8 april 2021 werd afgewezen. De vader was van mening dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een omgangsregeling mogelijk maakten, maar het hof oordeelde dat dit niet het geval was. De vader had in zijn beroepschrift verzocht om een omgangsregeling vast te stellen of, subsidiair, een onderzoek te laten uitvoeren door de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder, die de verweerster was in deze zaak, heeft het verzoek van de vader betwist en stelde dat er geen wijziging van omstandigheden was die een omgangsregeling rechtvaardigde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2022 was de vader niet verschenen, terwijl de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming wel aanwezig waren. De Raad adviseerde om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat het belang van de minderjarige voorop moest staan en er geen aanwijzingen waren dat omgang met de vader in haar belang zou zijn. Het hof heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in aanmerking genomen, waarin eerder verzoeken van de vader om omgang waren afgewezen. Het hof concludeerde dat de vader niet had aangetoond dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden en dat zijn verzoek om een omgangsregeling daarom niet kon worden toegewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd en het hof wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 februari 2022
Zaaknummer: 200.296.873/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/376763 FA RK 20-4850
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: geen, voorheen mr. I.K. Kolev,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep.
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
Deze zaak gaat over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 6 juli 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • primair een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige vast te stellen, onder de voorwaarden en termijnen zoals het hof in goede justitie zal bepalen;
  • subsidiair een onderzoek te gelasten door de raad naar de mogelijkheden en hoedanigheden voor het tot stand komen van een omgangsregeling, indien nodig met benoeming van een bijzonder curator ten behoeve van advisering over de wensen en omstandigheden van de minderjarige.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 6 september 2021, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en zijn verzoeken af te wijzen, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de feiten en gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Reeven-Özer,
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van afmelding niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 maart 2021;
- het V2-formulier van 29 juli 2021, waarin mr. Kolev zich onttrekt als advocaat van de vader;
- het V6-formulier met bijlagen van 16 december 2021 van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017 is de moeder alleen belast met het gezag over [minderjarige] en is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] afgewezen.
3.4.
Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 april 2018 is, onder meer, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] afgewezen.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
De standpunten
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit oordeel is door de rechtbank onvoldoende en gebrekkig gemotiveerd. Er is sprake van tijdsverloop en er is een omslag geweest bij de vader. Hij heeft zich verzoend met de situatie en besef getoond van zijn eigen tekortkomingen. Hij begrijpt nu dat zijn wijze van communiceren, op zijn minst gezegd, weinig gelukkig is geweest en kiest uitdrukkelijk voor een andere benadering. Ook beseft hij dat hulpverlening geboden is. De vader heeft aan de moeder systeemtherapie voorgesteld, om de communicatie van zijn zijde te verbeteren en om begrip van beiden voor elkaars positie als ouders te kweken. De vader wijst er op dat er geen aanwijzingen zijn dat omgang op termijn nadeel oplevert voor [minderjarige] en dat niet gebleken is dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige]. Er bestaat een wens bij [minderjarige] om contact te hebben met haar vader en de moeder stelt niet dat er geen omgang mogelijk is. De vader ontkent niet dat hij een keer is verschenen bij het sporten van [minderjarige] en dat hem dat kan worden verweten, maar het komt voort uit de omstandigheid dat hij al vijf jaar geen omgang heeft gehad met zijn dochter, van wie hij intens houdt. De vader voert verder aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking refereert aan de procedures die partijen in het verleden hebben gevoerd, maar het gebruik van juridische middelen om een bepaald doel te bereiken kan de vader niet worden tegengeworpen.
3.8.
Volgens de moeder is het verzoek van de vader om omgang in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige]. Destijds is het verzoek van de vader om omgang door het hof afgewezen en die overwegingen gelden nog steeds. Er is geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De moeder staat niet onwelwillend tegenover omgang tussen de vader en [minderjarige], maar gelet op alles blijkt dat op dit moment omgang niet in het belang van [minderjarige] is. De vader is niet veranderd. Hij blijft denigrerend naar de moeder en probeert het contactherstel te forceren. De vader zoekt via social media contact met vriendinnen van [minderjarige], plaatst online berichten over [minderjarige] en/of de moeder en heeft een Instagramaccount aangemaakt op naam van de dochter. In tegenstelling tot wat de vader beweert, heeft de moeder de vader genoeg openingen gegeven om via haar weer in contact te komen met [minderjarige], op een fatsoenlijke en verantwoorde manier. Na de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de vader de verjaardag van [minderjarige] aan zich voorbij laten gaan en niet gereageerd op het verzoek van de moeder om foto’s van hemzelf te sturen voor [minderjarige]. De vader kan het belang van [minderjarige] niet boven zijn eigen belang plaatsen. Het is juist dat [minderjarige] de wens heeft om contact te hebben met haar vader, maar dit is al eerder gebleken en levert dan ook geen wijziging van omstandigheden op. Indien het hof het verzoek van de vader niet zal afwijzen, dan ziet de moeder graag een intensief traject van begeleide omgang alvorens een definitieve beslissing te nemen. De moeder heeft er geen vertrouwen in, maar zal het traject niet blokkeren.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen. De vader is blijkens zijn gedrag niet in staat tot zelfreflectie en hij is niet in staat het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om een omgangsprocedure te voeren. [minderjarige] is kwetsbaar. Zij is beschadigd en met hulpverlening probeert zij het verleden te verwerken. Het contact met de vader weegt niet op tegen de bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] die dit kan opleveren.
De motivering van de beslissing
3.1
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.2.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017 is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] afgewezen omdat naar het oordeel van het hof omgang met de vader in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] (artikel 1:377a BW). Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 april 2018 is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] afgewezen omdat niet gebleken is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 19 december 2017.
3.10.3.
Het hof is, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.10.4.
De vader stelt wel dat er bij hem een omslag is geweest en dat hij kiest voor een andere benadering, maar deze stelling komt niet overeen met de door de moeder aangehaalde voorbeelden en overgelegde afschriften van e-mails en social media berichten. Ook na de bestreden beschikking laat de vader zich denigrerend en onfatsoenlijk uit over de moeder op social media en in zijn e-mails aan haar. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het de vader niet te doen is om het belang van het kind, gelet op de omstandigheid dat de uitingen zich richten op de moeder. In het handelen van de vader staat [minderjarige] niet centraal. Het hof komt tot de conclusie dat de vader niet heeft onderbouwd dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2021,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 17 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.