ECLI:NL:GHSHE:2022:495

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.296.677_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren in 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2021, waarin werd bepaald dat de vader samen met de moeder het gezag uitoefent over [minderjarige]. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om wijziging van de zorgregeling, zodat [minderjarige] om de week bij hem verblijft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De moeder stelt dat de communicatie met de vader problematisch is en dat het gezamenlijk gezag leidt tot onduidelijkheid en conflicten. De vader daarentegen betoogt dat hij betrokken is bij de zorg voor [minderjarige] en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. De Raad adviseert om gezamenlijk gezag te handhaven, maar wijst op de noodzaak van verbetering van de communicatie tussen de ouders.

Het hof oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. Het hof benadrukt dat de ouders moeten werken aan hun communicatie en dat de gecertificeerde instelling hierbij ondersteuning moet bieden. De beslissing van het hof houdt in dat de huidige zorgregeling wordt voortgezet, met aandacht voor de verdere ontwikkeling van de situatie van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 februari 2022
Zaaknummer: 200.296.677/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/356978 / FA RK 20-1325
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Kolmans.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum ] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In deze zaak is als informant aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 2 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij het hof op 3 september 2021, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen. Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en opnieuw rechtdoende in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen dat [minderjarige] om de week de volledige week bij de vader verblijft, met wisselen op maandagochtend voor schooltijd, alsmede tijdens de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen bij het hof op 19 oktober 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de vader, bijgestaan door mr. Kolmans;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6 formulier van 23 september 2021 van de advocaat van de moeder, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 december 2020;
  • het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 21 juli 2021;
  • de brief van de GI van 11 januari 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.1.1.
Bij beschikking van de rechtbank van 18 maart 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, tot 18 maart 2022. Ook is er een machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot maandagochtend, tot 18 maart 2022.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 4 juni 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de vader voortaan samen met de moeder het gezag uitoefent over [minderjarige] . Het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft de eerder door partijen onderling getroffen zorgregeling gewijzigd en bepaald dat [minderjarige] voortaan bij de vader verblijft:
  • elke week van donderdagmiddag na schooltijd tot vrijdagochtend voor schooltijd;
  • eenmaal per twee weken van donderdagmiddag na schooltijd tot maandagochtend voor schooltijd, waarbij geldt dat [minderjarige] op vrijdagmiddag vanuit de naschoolse groepsbegeleiding van [instantie] naar de vader gaat;
  • dat het de voorkeur heeft dat het weekend waarin [minderjarige] nu (eenmaal per maand) naar [instantie] gaat, in het weekend van de moeder valt, evenals de in te zetten weekendpleegzorg op basis van de machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing;
  • tijdens de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
De standpunten
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder aangegeven dat zij wil dat [minderjarige] (maar) eens per 14 dagen één weekend van vrijdag tot zondag bij de vader verblijft. Hieruit maakt het hof op dat de moeder ook niet akkoord gaat met de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
3.4.
De moeder voert aan dat zij tot aan de bestreden beschikking alleen het gezag over [minderjarige] heeft uitgeoefend. In die periode heeft de vader zich vrijwel niets aangetrokken van [minderjarige] . Hij heeft de verzorging en opvoeding volledig aan de moeder overgelaten. Ook financieel leverde hij geen enkele bijdrage. De vader is eerst in 2020 enige belangstelling gaan tonen voor de minderjarige, maar enkel en alleen om via [minderjarige] haar te kunnen treffen. De vader is autoritair en kleineert de moeder. Hij zet haar in een kwaad daglicht en hij heeft moeite met agressie-regulatie. [minderjarige] zit klem tussen de ouders en hier is in de bestreden beschikking ten onrechte aan voorbijgegaan. De moeder voert aan dat het gezamenlijk gezag tot problemen leidt. De verhouding tussen partijen is slecht. De moeder en de vader zijn niet in staat om met elkaar te communiceren en de ondertoezichtstelling heeft hierin tot op heden geen verandering gebracht. Desgevraagd geeft de moeder aan dat de slechte communicatie voor haar het grootste probleem is. Zij wil graag lekker in haar vel zitten, geen strijd met de vader hebben en met de vader op een normale manier kunnen communiceren over [minderjarige] .
Over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voert de moeder aan dat de zorgregeling die de vader voorstelt niet verantwoord is. De vader werkt als ZZP-er in de bouw en werkt erg veel uren, ook in de weekenden. Hij heeft onvoldoende tijd voor [minderjarige] . Ook is de situatie bij de vader nog te onduidelijk en is er nog geen hulpverlening ingezet bij beide ouders. De moeder wil dat [minderjarige] eens per veertien dagen een weekend bij de vader verblijft, evenals de helft van de vakanties. Er is dan een duidelijke regeling voor [minderjarige] en er zijn minder contactmomenten.
3.5.
De vader voert aan dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat niet gebleken is dat het gezamenlijk gezag niet in het belang is van [minderjarige] . De vader draagt een groot deel van de zorg voor [minderjarige] en het is dan ook logisch dat hij mede het gezag over de minderjarige heeft. De vader heeft de moeder jarenlang verzocht om middels een formulier mee te werken aan het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , maar dat heeft zij steeds geweigerd. Anders dan de moeder aanvoert, is hij erg betrokken bij de minderjarige. [minderjarige] heeft van oktober 2018 tot maart 2020, op één maand na, onafgebroken bij hem verbleven, nadat partijen dit in onderling overleg hadden afgesproken. Het is de moeder geweest die in deze periode nauwelijks naar [minderjarige] heeft omgekeken. Over de verstandhouding met de moeder voert de vader aan dat de situatie wisselend is; de ene keer is het contact redelijk en een andere keer is het contact minder. De verhouding tussen partijen is niet zo slecht als de moeder doet voorkomen. De vader ontkent dat partijen niet in staat zijn om met elkaar te communiceren. Zij hebben contact met elkaar via Whatsapp en zijn in staat om het gezamenlijk gezag goed vorm te geven. [minderjarige] is in de zomer met de vader twee weken op vakantie geweest naar Spanje en in die periode hebben partijen een aantal keren gebeld en heeft de vader foto’s van [minderjarige] gestuurd naar de moeder. Als er ruzie ontstaat tussen partijen, gaat dat niet over [minderjarige] maar over persoonlijke dingen. Desgevraagd geeft de vader aan hij de communicatie met de moeder wil verbeteren, bijvoorbeeld met hulp van een mediator. Ook is hij bereid om mee te werken aan het opstellen van een ouderschapsplan. De vader wil graag op een normale manier met de moeder kunnen communiceren.
Over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voert de vader aan dat hij zijn werk beter kan plannen als [minderjarige] de ene week bij hem verblijft en de andere week bij de moeder. Ook is de regeling dan duidelijker en weet [minderjarige] waar hij aan toe is.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd dat gezamenlijk gezag in de rede ligt, mede omdat de vader een groot deel van de zorg voor zijn rekening neemt. Er ligt een taak voor de GI om met partijen te werken aan het verbeteren van de communicatie. Een (dichtgetimmerd) ouderschapsplan kan partijen rust geven, maar er zullen altijd kwesties blijven (ontstaan) waar de moeder en de vader met elkaar over moeten communiceren. Over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken stelt de raad dat het raadsrapport alweer van een tijdje geleden is en dat een eventuele uitbreiding van de zorgregeling door de GI kan worden meegenomen in het kader van de ondertoezichtstelling.
3.7.
De GI heeft in het schrijven van 11 januari 2022 uiteengezet dat het gezamenlijk gezag zowel voor- als nadelen met zich brengt. Het is een voordeel dat de vader op deze wijze ook inspraak heeft in het leven van [minderjarige] . Het nadeel is dat de ouders tot op heden niet in staat zijn om op een gezamenlijke wijze [minderjarige] op te voeden en te benaderen. De ouders staan niet open voor het maken van afspraken met elkaar in het belang van [minderjarige] . Tijdens de communicatie vervallen zij in hun ouderstrijd, waarbij [minderjarige] niet meer centraal staat. De wensen en visie van de ouders over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] liggen ver uit elkaar. Het is volgens de GI noodzakelijk dat zij met behulp van een mediator een sterk dichtgetimmerd ouderschapsplan opzetten met onderwerpen rondom de opvoeding, verzorging, schoolzaken en andere praktische zaken. Over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de GI geen zorgen. [minderjarige] gaat met veel plezier naar het weekendpleeggezin. Er gaat hulpverlening starten in de situatie bij de moeder en het is wenselijk dat er ook meer zicht komt op de woonsituatie bij de vader, aangezien [minderjarige] daar ook veel verblijft.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn om te concluderen dat er sprake is van één van de in de wet genoemde uitzonderingssituaties die maken dat gezamenlijk gezag niet aan de orde is. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.8.3.
De vader neemt een groot deel van de zorg voor [minderjarige] voor zijn rekening en het gezamenlijk gezag ligt dan ook in de rede. De communicatie tussen partijen verloopt weliswaar moeizaam, maar daar heeft de raad in het uitgebrachte advies, dat door de rechtbank in de bestreden beschikking is overgenomen, destijds rekening mee gehouden. Het hof is nadien niet gebleken van een zodanige verandering in de situatie van partijen dat het gezamenlijk gezag op dit moment niet (meer) in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. De moeder voert weliswaar aan dat het gezamenlijk gezag tot problemen leidt, maar concrete voorbeelden hiervan ontbreken. Ook is niet gebleken dat de vader de moeder blokkeert bij het nemen van beslissingen over het dagelijkse leven van [minderjarige] . De moeder en de vader vinden beiden dat er gewerkt moet worden aan een verbetering van de communicatie, en ook de raad vindt dat de GI hierop moet inzetten. Dat [minderjarige] klem of verloren is of zou raken vanwege de gebrekkige communicatie tussen de moeder en de vader, is op dit moment niet aan de orde.
3.8.4.
Ook de beslissing van de rechtbank om de eerder door partijen onderling getroffen zorgregeling te wijzigen, zal door het hof worden bekrachtigd. Het hof is, evenals als de rechtbank, van oordeel dat de door de raad geadviseerde uitbreiding van de zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Een verdere uitbreiding van de zorgregeling zoals door de vader is verzocht, acht het hof op dit moment niet aan de orde. [minderjarige] is gebaat bij rust en duidelijkheid. Ook moet er eerst nog meer zicht komen op de opvoedsituatie bij de vader en wat het voor [minderjarige] betekent om meer bij de vader te verblijven, zoals de raad destijds ook heeft aangegeven in het raadsrapport. De GI zal dit moeten oppakken in het kader van de ondertoezichtstelling.
3.8.5.
Op dit moment kunnen de ouders niet of in geringe mate communiceren. In het kader van de ondertoezichtstelling moet er de nodige aandacht worden gegeven aan de verdere verbetering van de communicatie tussen de ouders. Het is belangrijk dat hiertoe door partijen en de GI stappen worden gezet. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven wat voor hen het grootste probleem is en beide ouders willen niet dat [minderjarige] last heeft van de situatie. De GI is aan zet om hiermee aan de slag te gaan, samen met de ouders.
Afsluitende conclusie
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
4 juni 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 17 februari 2022 uitgesproken in het openbaar door C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.