ECLI:NL:GHSHE:2022:493

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
200.295.030_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot onderbewindstelling en mentorschap voor een 83-jarige rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling en het mentorschap van een 83-jarige rechthebbende. De rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. A.D.M. Klein Selle, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin een bewind en mentorschap was ingesteld. De rechthebbende stelde dat zij in staat was haar eigen belangen te behartigen, met ondersteuning van haar kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2022 werd duidelijk dat de rechthebbende geen problematische schulden had en dat zij in staat was om haar financiën te beheren, ondanks een eerdere huurachterstand. De kinderen van de rechthebbende gaven aan dat zij bereid waren om haar te ondersteunen en dat er geen noodzaak was voor een onderbewindstelling of mentorschap. Het hof overwoog dat de rechthebbende, met hulp van haar kinderen, voldoende in staat was om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank een te zwaar middel was en vernietigde deze beschikking. De uitspraak leidde tot de afwijzing van het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 februari 2022
Zaaknummer: 200.295.030/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8952997 OV VERZ 21-6 en 8953083 OV VERZ 21-10
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te
[woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. A.D.M. Klein Selle.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de bewindvoerder tevens mentor] h.o.d.n. [naam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder tevens mentor.
De kinderen van de rechthebbende:
-
[kind 1], wonende te [woonplaats] ,
-
[kind 2], wonende te [woonplaats] ,
-
[kind 3], wonende te [woonplaats] ,
-
[kind 4], wonende te [woonplaats] ,
-
[kind 5], wonende te [woonplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 28 mei 2021, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de onderbewindstelling en het mentorschap worden opgeheven, dan wel een dusdanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie zal vernemen te behoren.
2.2.
Er is geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Klein Snelle;
- de bewindvoerder tevens mentor;
- vier kinderen van de rechthebbende: [kind 1] , [kind 2] , [kind 4] en [kind 5] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van 14 juli 2021 van de advocaat van de rechthebbende, met daarin de gronden van het beroepschrift;
  • het proces-verbaal van telefonisch gehoor in eerste aanleg op 19 februari 2021;
  • de brief met bijlagen van 23 augustus 2021 van de bewindvoerder tevens mentor.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, over de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van de bewindvoerder. Ook heeft de kantonrechter ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld en de bewindvoerder tevens benoemd tot mentor.
3.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De rechthebbende voert aan dat er geen noodzaak bestaat voor een onderbewindstelling en mentorschap. Zij heeft altijd haar eigen belangen naar behoren behartigd en is daar ook nog steeds toe in staat, ondanks haar 83-jarige leeftijd. Uit de overgelegde verklaring van de huisarts volgt dat haar geestelijke toestand in orde is. Het is niet juist dat zij vergeetachtig is. Ook is er geen sprake van problematische schulden: er was slechts een kleine huurachterstand van één maand. De rechthebbende heeft daarover gebeld met de woningbouwvereniging en een betalingsregeling getroffen. Zij weet niet hoe de achterstand is ontstaan, de huur wordt elke maand automatisch van haar rekening afgeschreven. Op verzoek van de rechthebbende pint één van de kinderen elke week een bedrag van € 100,- en hiervan betaalt zij haar wekelijkse boodschappen en sigaretten. De rechthebbende heeft destijds op aandringen van de schuldhulpverlener van de gemeente ingestemd met het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap. Het formulier is door de bewindvoerder tevens mentor ingevuld; zij heeft het in goed vertrouwen ondertekend. De rechthebbende was in de veronderstelling dat zij ondersteuning zou krijgen bij het wegwerken van haar post. Het steekt haar dat zij niet vrij kan beschikken over haar inkomen. Het is niet juist dat de rechthebbende geen contact heeft met haar kinderen. De kinderen zijn juist erg begaan en betrokken en zijn bereid om, waar nodig, de rechthebbende te ondersteunen.
3.4.
De kinderen voeren aan dat zij ten onrechte niet zijn benaderd over het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap. Zij vinden het onbegrijpelijk dat zij niet zijn gehoord door de rechtbank. Eén van de kinderen, die contactpersoon is, was op de hoogte van de betalingsachterstand en de betalingsregeling die de rechthebbende daarvoor had getroffen. Het is niet dat de rechthebbende geen contact wenst met haar kinderen, maar zij wil de kinderen niet lastig vallen met haar problemen. De rechthebbende heeft het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap ondertekend, maar zij wist onvoldoende wat dit inhield. Zij heeft hen nadien huilend opgebeld. De kinderen hebben onderling prima contact. Zij zijn bereid om de rechthebbende te helpen en te ondersteunen, ook op financieel vlak. De kinderen hebben daarvoor met elkaar al een plan opgesteld.
3.5.
De bewindvoerder tevens mentor voert aan dat de schuldhulpverlener van de gemeente tijdens een huisbezoek destijds heeft geconstateerd dat er meer achterstanden waren dan alleen de huur. Er is overwogen om budgetbeheer aan te vragen voor de rechthebbende, maar vanwege haar mobiliteit is hiervan afgezien. Bij aanvang van het bewind had de rechthebbende schulden bij vier verschillende instanties. De schulden zijn ontstaan omdat er meer geld uitging dan dat er binnen kwam. Er was een huurachterstand, een schuld bij de maaltijdenservice, een roodstand van de bankrekening en er moest nog geld worden betaald aan de belastingdienst. De schuld bij de woningbouwvereniging en de maaltijdenservice zijn inmiddels voldaan; met de bank en de belastingdienst is een betalingsregeling getroffen. De rechthebbende is over tien maanden schuldenvrij. Ook heeft de bewindvoerder tevens mentor een aankoop en betaling die de rechthebbende via een thuiswinkel had gedaan, kunnen terugdraaien. De bewindvoerder tevens mentor voert aan dat de rechthebbende heeft verteld dat zij nauwelijks tot geen contact heeft met haar kinderen. De schuldhulpverlener kreeg geen toestemming van de rechthebbende om contact op te nemen met de kinderen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter de goederen van een meerderjarige die tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand of vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden, onder bewind stellen.
3.6.2.
Op grond van artikel 1:450 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.6.3.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat aan deze voorwaarden is voldaan. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3.6.4.
Het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap is door de rechthebbende destijds ondertekend, maar de rechthebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat zij de gevolgen hiervan niet goed heeft overzien en dit nimmer haar bedoeling is geweest. Er was inderdaad sprake van een huurachterstand, maar de rechthebbende heeft daarover zelf contact gezocht met de woningbouwvereniging en een betalingsregeling getroffen. De kinderen van de rechthebbende hebben te kennen gegeven dat zij de moeder willen helpen en ondersteunen waar nodig en dat zij daar met elkaar al een plan voor hebben opgesteld. Alles overziende is het hof van oordeel dat de rechthebbende, met hulp van haar kinderen, voldoende in staat kan worden geacht haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Een onderbewindstelling en mentorschap moeten onder deze omstandigheden als een te zwaar middel worden beschouwd.
3.6.5.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek alsnog dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 maart 2021,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek tot de instelling van een bewind over de goederen van de rechthebbende en tot instelling van een mentorschap over de rechthebbende.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.