ECLI:NL:GHSHE:2022:4861

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
20-001071-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld door meerdere personen, gepleegd in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1995 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diefstal met geweld. De tenlastelegging betrof een incident op 11 januari 2020 te Breda, waarbij de verdachte samen met een of meer anderen een portemonnee heeft weggenomen van het slachtoffer, [benadeelde], terwijl dit gepaard ging met geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, waarbij het hof de eerdere bewezenverklaring van de politierechter heeft vernietigd en tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door het slachtoffer onder valse voorwendselen mee te laten lopen naar een afgelegen plek en hem te overmeesteren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en het gewelddadige karakter ervan. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 656,50 bedraagt, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, en het hof heeft de verplichting tot schadevergoeding opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001071-21
Uitspraak : 19 augustus 2022
VERSTEK (ONIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-027428-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Breda, op of aan de openbare weg, de Kloosterlaan en/of de Nieuwe Boschstraat, althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde] (onder valse voorwendselen) mee te nemen/te laten lopen (naar een afgelegen plek) en/of die [benadeelde] onverhoeds bij de arm(en) vast te pakken/houden en/of die [benadeelde] tegen de gevel/muur te drukken/duwen en/of de portemonnee (met inhoud) uit de zak van die [benadeelde] te pakken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Meer specifiek stelt het hof vast dat de steller van de tenlastelegging abusievelijk afgelopen plek ten laste heeft gelegd in plaats van afgelegen plek. Het hof heeft deze kennelijke verschrijving verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
op 11 januari 2020 te Breda, op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee (met inhoud), die toebehoorde aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door die [benadeelde] (onder valse voorwendselen) mee te laten lopen (naar een afgelegen plek) en die [benadeelde] onverhoeds bij de armen vast te pakken en die [benadeelde] tegen de muur te duwen en de portemonnee (met inhoud) uit de zak van die [benadeelde] te pakken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging, voorafgegaan en vergezeld met geweld tegen personen, door [benadeelde] onder valse voorwendselen mee te laten lopen naar een afgelegen plek en die [benadeelde] onverhoeds bij de armen vast te pakken en die [benadeelde] tegen de muur te duwen en de portemonnee (met inhoud) uit de zak van die [benadeelde] te pakken. Door op voormelde wijze te handelen heeft de verdachte (en zijn mededader) een ernstige inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht en het vertrouwen van het slachtoffer geschaad.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 25 mei 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof is, met de politierechter en de advocaat-generaal, evenwel van oordeel dat – gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd – niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een vrijheidsbeneming voor de duur van 6 maanden met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 22.016,50.
De vordering behelst de volgende posten:
Materiële schade:
  • Kosten nieuwe portemonnee: € 15,00
  • Kosten nieuwe pasjes: € 15,00
  • Kosten nieuw kentekenbewijs: € 29,00
  • Kosten nieuw rijbewijs: € 47,50
  • Kosten keuring nieuw rijbewijs: € 50,00
  • Kosten eigen bijdrage ziektekosten: € 360,00
Subtotaal materiële schade: € 516,50
Immateriële schade:€ 21.500,00
Totaal aan materiële en immateriële schade
22.016,50
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 156,50, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering, te weten de kosten ten aanzien van de eigen bijdrage ziektekosten en immateriële schade, niet-ontvankelijk verklaard, met verwijzing naar de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 156,50. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten die de benadeelde partij naar aanleiding van het gepleegde feit heeft moeten maken, te weten het kopen van een nieuwe portemonnee, het aanvragen van nieuwe pasjes, kentekenbewijs en rijbewijs en de keuring van zijn nieuwe rijbewijs. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade.
Met betrekking tot het gevorderde eigen risico is het hof op grond van de gegevens in het dossier onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij zijn eigen risico uitsluitend heeft betaald in verband met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit en niet, vanwege andere medische behandelingen, toch in de loop van het jaar zou hebben moeten uitgeven. Bij gebreke van een nadere onderbouwing kan het hof dit deel van de gevorderde schade derhalve niet beoordelen. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden ter onderbouwing van deze kosten door de benadeelde partij. De benadeelde partij kan om die reden thans in dit deel van de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke vanaf 11 januari 2020, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is voorts hoofdelijk aansprakelijk.
De immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ter zake van lichamelijke klachten en psychische gevolgen. De aard en de ernst van de normschending (diefstal voorafgaand en vergezeld met geweld) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde blijkens het schade-onderbouwingsformulier hebben bij de benadeelde rugklachten veroorzaakt. Het hof houdt bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening met alle relevante omstandigheden van het geval en begroot deze op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is ook ter zake van de veroorzaakte immateriële schade hoofdelijk aansprakelijk. Dat de benadeelde partij, zoals hij heeft gesteld, zijn werk niet meer naar behoren kan uitvoeren, volgt naar het oordeel van het hof niet uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting, zodat daarin geen grond kan worden gevonden voor toewijzing van het meer gevorderde.
Het overige deel van de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade zal door het hof worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 656,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 656,50 (zeshonderdzesenvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 156,50 (honderdzesenvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 21.000,00 (eenentwintigduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 656,50 (zeshonderdzesenvijftig euro en vijftig cent) bestaande uit € 156,50 (honderdzesenvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2020 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. G. Tangenberg en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 19 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.