[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden
voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Tevens is het inbeslaggenomen geldbedrag ad € 280,00 verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van de onder feit 3 tenlastegelegde munitie van categorie III. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts is gevorderd het inbeslaggenomen geldbedrag ter hoogte van
€ 280,00 verbeurd te verklaren.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 december 2016 tot en met 10 februari 2017 te Terneuzen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of heroïne en/of cocaïne, zijnde amfetamine en/of heroïne en/of cocaïne, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 februari 2017 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 11 gram heroïne en/of
- ongeveer 67 gram cocaïne en/of
- ongeveer 1278 gram amfetamine in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 februari 2017 te Terneuzen een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 9mm) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 27 december 2016 tot en met 10 februari 2017 te Terneuzen, telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en heroïne en cocaïne, zijnde amfetamine en heroïne en cocaïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 10 februari 2017 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 11 gram heroïne en
- ongeveer 67 gram cocaïne en
- ongeveer 1278 gram amfetamine,
zijnde cocaïne en heroïne en amfetamine, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 februari 2017 te Terneuzen een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 9mm) voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen van amfetamine, heroïne en cocaïne, alsmede aan het opzettelijk aanwezig hebben van voormelde middelen. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in het verkeer brengen van deze drugs, waarvan het gebruik onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich brengt. Het is bovendien algemeen bekend dat het bezit van en de handel in drugs direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit leiden. Dit levert onrust, hinder en schade aan de maatschappij op.
Voorts heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen vormt een bedreiging voor een veilige samenleving omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien, zeker indien dit plaatsvindt tegen de achtergrond van de handel in drugs. De gezamenlijkheid van de bewezenverklaarde feiten illustreert naar het oordeel van het hof bovendien dat de verdachte er niet voor terugdeinst zich in het criminele milieu te begeven. Het betreft hier ernstige feiten en het hof rekent deze de verdachte daarom zwaar aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Zij gaan bij een zogenaamde ‘first offender’ uit van:
- dealen van harddrugs met enige regelmaat gedurende een periode tussen één en drie maanden: 6 maanden gevangenisstraf;
- aanwezig hebben van 1.000 tot 1.500 gram harddrugs: 6 maanden gevangenisstraf;
- aanwezig hebben van een pistool (ten tijde van het bewezenverklaarde): 3 maanden gevangenisstraf.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook rekening te houden met de persoon van de verdachte.
Uit de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie
d.d. 30 juni 2022, blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar niet ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof neemt ook in aanmerking hetgeen overigens omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op al het voorgaande, en in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en ook overigens geen aanleiding om af te wijken van voornoemde oriëntatiepunten. Dat betekent dat het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een totale duur van 15 maanden passend en geboden acht.
Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof evenwel nog als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat bij de berechting van de zaak in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen 24 maanden na de aanvang van de redelijke termijn is afgerond met een einduitspraak.
Het hof stelt vast dat de betrokkene op 11 februari 2017 in verzekering is gesteld en dat daarmee de redelijke termijn een aanvang heeft genomen. De rechtbank heeft op 13 februari 2020 vonnis gewezen. De redelijke termijn is in eerste aanleg aldus met ongeveer 1 jaar overschreden.
Het hof stelt verder vast dat namens de betrokkene op 21 februari 2020 hoger beroep is ingesteld en dat het hof heden – 26 september 2022 – arrest wijst. Daarmee is de redelijke termijn in de appelfase overschreden met ongeveer 7 maanden.
Het hof zal deze overschrijdingen van de redelijke termijn in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de op te leggen straf, in die zin dat de duur van de gevangenisstraf zal worden gematigd van 15 maanden tot 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hierna te noemen in beslag genomen geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is dat aan de verdachte toebehoort en dat geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezenverklaarde is verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.