In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 6 januari 2022 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, met aftrek van voorarrest, wegens diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de auto-inbraken op 8 en 13 december 2021 had gepleegd, omdat de herkenning op camerabeelden niet betrouwbaar zou zijn door het dragen van een mondkapje.
Het hof heeft de argumenten van de verdediging en de vordering van de advocaat-generaal zorgvuldig afgewogen. Het hof overweegt dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenning verschillende factoren een rol spelen, zoals de bekendheid met de waargenomen persoon en de kwaliteit van de beelden. De verbalisanten hebben verklaard dat zij de verdachte op 17 december 2021 hebben verhoord, waardoor zij de persoonskenmerken goed hebben kunnen waarnemen en vergelijken met de beelden. Het hof concludeert dat de herkenning door de verbalisanten voldoende betrouwbaar is, ondanks het mondkapje.
Uiteindelijk bevestigt het hof het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen die zijn gemaakt. De beslissing van het hof is op 30 november 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.