ECLI:NL:GHSHE:2022:4834

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
20-000584-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake identiteitsfraude, oplichting en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor identiteitsfraude, oplichting en diefstal. De rechtbank had de verdachte op 21 februari 2020 een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk gebruiken van identificerende persoonsgegevens van een ander, met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, en het aannemen van een valse naam om instructeursmaterialen te verkrijgen. Daarnaast was hij beschuldigd van diefstal van onderwaterscooters en andere goederen van een duikschool.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd moest worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de gestolen goederen, toegewezen tot een bedrag van € 27.927,83, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte werd ook verplicht om deze schadevergoeding te betalen aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling indien verhaal niet mogelijk blijkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000584-20
Uitspraak : 29 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-879927-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van – kort gezegd – ‘identiteitsfraude’ (
feit 1), ‘oplichting’ (
feit 2) en ‘diefstal’ (
feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en het beslag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Subsidiair is vrijspraak bepleit. Tot slot is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 augustus 2015 tot en met 26 november 2015 te Helmond, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van de hierna te noemen persoon, heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen, uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan en welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, toen en aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - wederrechtelijk de identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, heeft gebruikt van [naam] , te weten diens voornaam en/of achternaam en/of duikinstructeursnummer en/of een e-mailadres (bestaande uit onder andere de voornaam en/of achternaam van voornoemde [naam] )
- door met diens identificerende persoonsgegevens een of meerdere goederen te bestellen (door middel van internetbankieren) bij de/het bedrijven/bedrijf [bedrijf] en/of www.duik-winkel.nl en/of www.Diveshop.nl en/of
- door met de identificerende persoonsgegevens van [naam] , te weten diens voornaam en/of achternaam en/of een foto een bericht op de website www.facebook.nl te plaatsen, inhoudende de tekst:
" Beste mensen, vrienden van [bedrijf] : [benadeelde 2] weigert een cursusboek wat via de webshop is gekocht retour te nemen onder de norm dat het gekopieerd kan zijn. Ik ben zelf instructeur, al jaren en koop een update OPEN WATER pakket, á 105- pakket stuur ik retour in de zelfde conditie en nu krijg ik te horen dat ik een verzegeling zou hebben verbroken. [benadeelde 2] stort mijn geld niet terug en ik vind dit niet normaal en deel dit met een ieder!! Belachelijk!!.. );
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 augustus 2015 tot en met 11 november 2015 te Helmond, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere instructeursmaterialen, in elk geval van enig goed, hebbende hij, verdachte, toen en aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid bij de aankoop/aankopen van die instructeursmaterialen
- zich (telkens) voorgedaan als [naam] , zijnde een bevoegd duikinstructeur en derhalve bevoegd tot het bestellen van voornoemde instructeursmaterialen en/of
- (om het vertrouwen te wekken bij voornoemde [benadeelde 2] ) het instructeursnummer van voornoemde [naam] verstrekt en/of een e-mailadres gebruikt met daarin de voornaam en/of achternaam van voornoemde [naam] ;
3.hij op of omstreeks 23 april 2016 te Westerhoven, gemeente Bergeijk, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeven, althans een aantal, onderwaterscooters (merk [naam merk] ) en/of een zuurstofkoffer en/of verstelbare trekbanden en/of een kistje met diverse meetapparatuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten (een) onrechtmatig gebruikte sleutel(s) van de toegangsdeuren van de duikschool.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging. Daartoe heeft de raadsman in de kern aangevoerd dat aan de zijde van politie en justitie sprake is geweest van inactiviteit met betrekking tot het zoeken naar de waarheid, waardoor de verdachte hem thans ontlastende informatie met betrekking tot het aanwezig zijn op het vakantiepark in de tenlastegelegde periode niet meer te achterhalen is. Deze onherstelbare inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, maakt dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair.” Nu er sprake is van een schending van artikel 6 EVRM dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de strafvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 12 oktober 2016 (dossierpagina 134) volgt dat uit het onderzoek naar de historische telefoongegevens van de verdachte is gebleken dat de telefoon van de verdachte op 22 april 2016 te 20:27:37 uur en op 23 april 2016 tussen 07:00:05 uur en 08:37:57 uur in totaal negen keer een mast heeft aangestraald die is gepositioneerd op de Kempervennendreef te Westerhoven. Deze positie van de mast is gelijk aan de vestigingslocatie van de duikschool waar de diefstal heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet alleen op 22 april 2016 te 20:27:37 uur en op 23 april 2016 tussen 07:00:05 uur en 08:37:57 uur op bedoeld vakantiepark aanwezig was, maar dat hij daar het gehele weekend heeft verbleven tezamen met zijn toenmalige echtgenote.
Het hof gaat bij de beoordeling in deze uit van voornoemde verklaring van de verdachte, zodat niet valt in te zien op welke wijze hij door tijdsverloop op dit punt in zijn verdedigingsbelang zou zijn geschaad.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging en wordt het verweer verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij in de periode van 5 augustus 2015 tot en met 26 november 2015 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van de hierna te noemen persoon, heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen, uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan en welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, toen en aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - wederrechtelijk de identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, heeft gebruikt van [naam] , te weten diens voornaam en achternaam en duikinstructeursnummer en een e-mailadres (bestaande uit onder andere de voornaam en achternaam van voornoemde [naam] ) door met de identificerende persoonsgegevens van [naam] , te weten diens voornaam en achternaam en een foto een bericht op de website www.facebook.nl te plaatsen, inhoudende de tekst:
" Beste mensen, vrienden van [bedrijf] : [benadeelde 2] weigert een cursusboek wat via de webshop is gekocht retour te nemen onder de norm dat het gekopieerd kan zijn. Ik ben zelf instructeur, al jaren en koop een update OPEN WATER pakket, á 105- pakket stuur ik retour in de zelfde conditie en nu krijg ik te horen dat ik een verzegeling zou hebben verbroken. [benadeelde 2] stort mijn geld niet terug en ik vind dit niet normaal en deel dit met een ieder!! Belachelijk!!.. );
2.
hij in de periode van 5 augustus 2015 tot en met 11 november 2015 te Helmond met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van instructeursmaterialen, hebbende hij, verdachte, toen en aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid bij de aankoop van die instructeursmaterialen
- zich voorgedaan als [naam] , zijnde een bevoegd duikinstructeur en derhalve bevoegd tot het bestellen van voornoemde instructeursmaterialen en
- (om het vertrouwen te wekken bij voornoemde [benadeelde 2] ) het instructeursnummer van voornoemde [naam] verstrekt en een e-mailadres gebruikt met daarin de voornaam en achternaam van voornoemde [naam] ;
3.hij op of omstreeks 23 april 2016 te Westerhoven, gemeente Bergeijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeven onderwaterscooters (merk [naam merk] ) en een zuurstofkoffer en verstelbare trekbanden en een kistje met diverse meetapparatuur toebehorende aan [benadeelde 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit, omdat het bestanddeel “uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan” niet kan worden bewezenverklaard, mede gelet op de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Niet kan worden vastgesteld dat door het gebruik van de identiteit van [naam] door de verdachte enig nadeel is of kon ontstaan voor voornoemde [naam] , zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 231b Sr bepaalt – kort gezegd – dat het opzettelijk misbruik van identificerende persoonsgegevens van een ander strafbaar is indien uit dat misbruik “enig nadeel kan ontstaan”. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 231b Sr slechts ertoe strekt (potentiële) slachtoffers van misbruik van hun persoonsgegevens te beschermen tegen nadelige gevolgen die dit misbruik voor hen
kan hebben(vgl. Hoge Raad 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1698). Het bestanddeel “enig nadeel” van gebruik van identificerende persoonsgegevens ex artikel 231b Sr heeft uitsluitend betrekking op mogelijk nadeel voor de “ander” wiens persoonsgegevens door de verdachte zijn misbruikt. Het hieruit voortkomende nadeel kan vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of schade door het vervuilen van (overheids)databases met valselijk aan een persoon gelinkte informatie.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte door, gebruikmakend van de identificerende persoonsgegevens van [naam] , op Facebook kritiek te uiten in de bewoordingen zoals deze in de tenlastelegging zijn weergegeven, nadeel kon ontstaan voor die [naam] in de vorm van reputatieschade. Immers, de indruk is gewekt dat [naam] de door verdachte geplaatste kritiek heeft geuit, waarop hij, [naam] , zou kunnen worden aangesproken door [benadeelde 2] dan wel anderen. Het hof merkt daarbij op dat het gelet op de omstandigheid dat in de duikwereld een
ons-kent-ons-cultuurheerst, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, het des te aannemelijker is dat [naam] reputatieschade zou kunnen lijden.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De raadsman heeft betoogd dat er diverse aanknopingspunten zijn om te komen tot het oordeel dat niet overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde. Hij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat geen braakschade is aangetroffen bij de duikschool en derhalve mogelijk een derde – die over een sleutel beschikte – de diefstal heeft gepleegd. Voorts is van belang dat er ten aanzien van de verdachte belastende verklaringen zijn afgelegd door personen uit de duikwereld, een wereld die zich tegen de verdachte heeft gekeerd. De verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten en/of omstandigheden:
  • de verdachte volgde een instructeurscursus bij een duikschool gevestigd op een vakantiepark in Westerhoven, gemeente Bergeijk;
  • na een voorbereidingsdag voor deze cursus op 16 april 2016 toonde de verdachte ten overstaan van de eigenaar van de duikschool bijzondere belangstelling voor professionele onderwaterscooters die opgeslagen waren in het pand van de duikschool. Hij had ook belangstelling voor een bewakingscamera (die zich bevond in de ruimte waar de onderwaterscooters opgeslagen waren) en heeft deze van nabij bekeken;
  • tijdens de opleiding is het medecursisten opgevallen dat de verdachte erg veel belangstelling had voor de onderwaterscooters. Zo informeerde hij onder andere naar de dagwaarde daarvan;
  • tussen vrijdag 22 april 2016 te 17.45 uur en zaterdag 23 april 2016 te 09.00 uur zijn uit het pand van de duikschool onder andere 7 onderwaterscooters van het merk [naam merk] en een zuurstofkoffer gestolen. De lens van de beveiligingscamera is alstoen met zwarte verf onbruikbaar gemaakt;
  • de verdachte was alstoen aanwezig op bedoeld vakantiepark;
  • de verdachte heeft een derde verteld dat hij over onderwaterscooters van het merk [naam merk] beschikte en over een zuurstofapparaat. De onderwaterscooters zijn in Nederland alleen bij de eigenaar van de duikschool in kwestie te verkrijgen, omdat hij de importeur van dit merk onderwaterscooters is en hij heeft nooit aan de verdachte onderwaterscooters verkocht;
  • in de woning van de verdachte is bijna een jaar na de diefstal de bij de diefstal weggenomen zuurstofkoffer aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat deze feiten en/of omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van de aan de verdachte tenlastegelegde diefstal. Van de verdachte mag worden verwacht dat hij een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring geeft. Een dergelijke verklaring heeft de verdachte evenwel, naar het oordeel van het hof, niet gegeven.
Ontkennende verklaringen
Een aantal feiten en/of omstandigheden heeft de verdachte simpelweg ontkend, maar aan die ontkenning gaat het hof voorbij, omdat het de aan die feiten en/of omstandigheden ten grondslag liggende verklaringen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs acht en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft de tegenover de eigenaar van de duikschool en zijn medecursisten geuite belangstelling voor de onderwaterscooters ontkend, maar het hof heeft geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen, ook omdat die verklaringen over en weer bevestiging in elkaar vinden.
Ook ontkent de verdachte dat hij tegen een derde zou hebben gezegd dat hij, verdachte, in het bezit was van onderwaterscooters van het merk [naam merk] en een zuurstofapparaat. Het hof ziet evenwel niet in waarom deze derde daarover in strijd met de waarheid zou verklaren. Voorts vindt deze verklaring bevestiging in het aantreffen van een zuurstofkoffer in de woning van de verdachte. Het hof acht de verklaring van die derde dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Aan de stelling van de raadsman dat “de duikwereld zich tegen de verdachte heeft gekeerd” en – zo begrijpt het hof het verweer – om die reden personen uit die wereld in strijd met de waarheid over de verdachte verklaren, gaat het hof dan ook voorbij.
Alternatieve verklaringen
De verdachte heeft voor een tweetal kwesties een alternatieve verklaring gegeven.
Ten eerste heeft de verdachte aangevoerd dat zijn telefoonnummer op de plaats delict aanstraalde gedurende een gedeelte van de tijdspanne waarbinnen de diefstal heeft plaats gevonden, omdat hij en zijn echtgenote het bewuste weekend hebben doorgebracht op het vakantiepark als gasten. Het hof wil dat wel aannemen, maar dit laat onverlet dat de verdachte zich aan de diefstal in kwestie schuldig kan hebben gemaakt. Hij was immers ter plaatse.
Ten aanzien van de zuurstofkoffer heeft de verdachte verklaard dat hij deze in het bewuste weekend op het vakantiepark heeft gevonden. Het hof acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Bij dat oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep (ruim zes en een half jaar na de diefstal) aldus heeft verklaard en voor die verklaring geen enkel aanknopingspunt in het verhandelde ter terechtzitting is te vinden.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat wettig en – anders dan de raadsman heeft betoogd – ook overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal. Nu niet kan worden vastgesteld hoe en precies wanneer de verdachte de duikschool is binnengedrongen zal de verdachte worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bestanddelen “gebruik maken van een valse sleutel” en “gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd”.
Het verweer wordt verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

oplichting.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan identiteitsfraude. Identiteitsfraude veroorzaakt overlast en ergernis bij degene van wiens identiteit misbruik is gemaakt. Bovendien veroorzaakt dergelijk handelen verlies van vertrouwen bij degenen ten overstaan van wie die valse gegevens zijn gebruikt.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft de naam en persoonsgegevens van [naam] , een buitenlandse duikinstructeur, misbruikt en zich voorgedaan als deze [naam] , om onder zijn naam en met gebruikmaking van zijn instructeursnummer, duikexamens te kunnen bestellen voor zichzelf en zijn vrouw op de website van een duikwinkel en aldus later met voorkennis deze examens te kunnen afleggen. Het is zeer kwalijk dat personen over een duikbrevet beschikken zonder daartoe voldoende opgeleid te zijn. Dit kan catastrofale gevolgen hebben.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan diefstal van (onder meer) zeven onderwaterscooters en een zuurstofkoffer. Diefstallen veroorzaken in het algemeen overlast en schade. Dit blijkt ook uit de verklaring van aangever, wiens bedrijf door de diefstal een enorm financieel nadeel heeft geleden. Niet alleen hebben met name de onderwaterscooters een aanzienlijke waarde, de diefstal heeft ook gevolgen gehad voor de continuïteit van het bedrijf. De verdachte heeft bij het plegen van de diefstal gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Het eerste verhoor van de verdachte bij de politie heeft op 14 maart 2017 plaatsgevonden en op 7 februari 2020 is door de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 25 februari 2020 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet heden bij arrest van 29 november 2022 einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep telkens dient te zijn afgerond binnen 2 jaren. Het hof concludeert dat het recht van verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM derhalve zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden. De redelijke termijn is in eerste aanleg met ongeveer elf maanden overschreden en in hoger beroep met ongeveer negen maanden, zonder dat die overschrijding door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Het hof houdt rekening met die overschrijdingen van de redelijke termijn en zal deze in het voordeel van de verdachte verdisconteren bij de straftoemeting.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en vanuit het oogpunt van generale preventie en vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is overschreden, zal het hof de duur van de op te leggen gevangenisstraf matigen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 28.243,67 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering valt uiteen in:
€ 9.013,50 voor twee Scooter Reference Sets;
€ 9.095,17 voor drie Scooter Eco Sets;
€ 10.030,00 voor één Scooter Discovery Set, en
€ 105,00 voor een AED trainer.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 27.927,83 (posten I, II en III, met uitzondering van de gevorderde porto- en verpakkingskosten à € 200,84, de vordering is in zoverre afgewezen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in de vordering, voor zover die ziet op post IV niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman heeft ten verweer betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet- ontvankelijk dient te worden verklaard, primair omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor onderhavige procedure zou betekenen, omdat deskundigen ingeschakeld zouden moeten worden om de waarde van de gestolen onderwaterscooters vast te stellen. Meer subsidiair is de hoogte van de vordering (deels) betwist, omdat de raadsman op internet advertenties heeft gevonden waarin vergelijkbare waterscooters voor een lagere prijs worden aangeboden. Matiging van de vordering zou dan ook in de rede liggen. Dat er sprake zou zijn van onderwaterscooters die zich in perfecte staat bevonden en zouden zijn voorzien van accessoires staat evenmin vast, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte heeft zeven onderwaterscooters weggenomen van de duikschool, die geheel toebehoorden aan [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft de waarde van de gestolen onderwaterscooters onderbouwd met facturen waaruit blijkt van de inkoopprijs daarvan, alsmede waaruit blijkt van de tweedehandswaarde van die onderwaterscooters. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij uiteengezet waarom deze scooters, in tegenstelling tot hetgeen gebruikelijk is, niet sinds de aanschaf daarvan in waarde zijn gedaald: hij kan ze relatief goedkoop aanschaffen omdat hij importeur van de onderwaterscooters in Nederland is en de scooters zijn gemaakt van hoogwaardig materiaal dat niet snel in waarde vermindert. Voorts waren de onderwaterscooters in perfecte staat en voorzien van accessoires.
Tegenover deze onderbouwing van de vordering door de benadeelde partij heeft de raadsman slechts algemene opmerkingen gemaakt, inhoudende dat hij geen deskundige is op dit gebied, dat de onderwaterscooters wellicht niet in perfecte staat waren, dat niet vaststaat dat ze waren voorzien van accessoires en dat hij op internet advertenties van vergelijkbare en zelfs dezelfde onderwaterscooters heeft gevonden, die goedkoper waren dan blijkt uit de door de benadeelde partij overgelegde advertenties van het internet.
Het hof is van oordeel dat het niet zo kan zijn dat voornoemde algemene opmerkingen van de zijde van de raadsman over de inhoudelijk onderbouwde vordering van de benadeelde partij zouden moeten leiden tot het door hem bepleite oordeel dat de behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Van hem mag in dat kader meer worden verwacht, temeer nu deze vordering reeds twee jaar en negen maanden bekend is.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de waarde van de gestolen onderwaterscooters afdoende onderbouwd en ziet geen enkele reden om te twijfelen aan – kort gezegd – de verklaring van de benadeelde partij omtrent de staat van de onderwaterscooters en de aanwezigheid van accessoires. Het hof zal, gebruik makend van de schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek de door de benadeelde partij geleden schade wegens de diefstal van de onderwaterscooters (posten I, II en III voor zover betrekking hebbende op de waarde van de onderwaterscooters) schatten op het bedrag van € 27.927,83. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De vordering van de benadeelde partij betrekking hebbende op de porto- en verpakkingskosten wordt afgewezen, nu deze kosten zien op bestellingen die door de benadeelde partij zijn gedaan met eveneens andere (niet gestolen) goederen.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor zover betrekking hebbende op de AED-trainer (post IV) nu deze schadepost geen rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit, omdat dit goed niet is opgenomen in de bewezenverklaring (en evenmin is vermeld in de aangiftes).
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 27.927,83. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder hem inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen (diverse pillen, diverse sleutels, festival draaiboeken, duikbescheiden, een kluis met sleutels, reanimatiepoppen en een harddisk), nu het hof geen grond aanwezig acht om deze middelen verbeurd te verklaren dan wel te onttrekken aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen die teruggave verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 231b, 310 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- drie roze pillen (goednummer 1158444);
- vijf pillen (goednummer 1158446);
- vier witte pillen (goednummer 1158448);
- diverse sleutels, niet voorzien van label (goednummer 1165845);
- festival draaiboeken (goednummer 1165360);
- diverse duikbescheiden/papieren drukwerk (goednummer 1165249);
- één kluis met sleutels (goednummer 1213661);
- twee reanimatiepoppen (goednummer 1158387);
- één harddisk Apple (goednummer 1159836);
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 27.927,83 (zegge: zevenentwintigduizend negenhonderdzevenentwintig euro en drieëntachtig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor zover het betreft de porto- en verpakkingskosten af;
verklaart de benadeelde partij, voor zover het betreft de AED trainer, niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 27.927,83 (zegge: zevenentwintigduizend negenhonderdzevenentwintig euro en drieëntachtig cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
174 (honderdvierenzeventig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 29 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. J.J.J. Wubben zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.