Parketnummer : 20-002289-17
Uitspraak : 1 december 2022
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 7 juli 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-720824-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres 1] .
De verdachte is – kort gezegd – bij vonnis waarvan beroep door de rechtbank vrijgesproken ter zake van het onder 2B tenlastegelegde (het medeplegen van de handel in softdrugs) en ter zake van het tenlastegelegde onder
- 1A (het medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van harddrugs, meermalen gepleegd),
- 1B (het medeplegen van de handel in harddrugs, meermalen gepleegd),
- 2A (het medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van softdrugs, meermalen gepleegd),
- 3 (deelneming aan een criminele organisatie),
- 4 (het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne en cocaïne in een aantal panden, meermalen gepleegd) en
- 5 (het medeplegen van voorbereidingshandelingen harddrugs door het voorhanden hebben van gekochte, geprepareerde en gewaarmerkte telefoons met telefoonkaarten, meermalen gepleegd),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest.
Verder heeft de rechtbank twee inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem onder 2B is tenlastegelegd. Het onder 2 tenlastegelegde dient – gelet op de zinsnede ‘en/of’ – taalkundig als een alternatief/cumulatief opgestelde tenlastelegging te worden opgevat. Uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, leidt het hof echter af dat het Openbaar Ministerie de tenlastelegging klaarblijkelijk zo heeft willen opstellen dat een vrijspraak voor het ene feit, niet automatisch leidt tot een vrijspraak van het andere feit. Het hof zal aldus – in navolging van het oordeel van de rechtbank zoals deze in het vonnis waarvan beroep is vervat – uitgaan van een cumulatieve tenlastelegging.
Nu het gaat om gevoegde feiten, staat er – gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering – voor de verdachte tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder 2B tenlastegelegde geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep voornoemde gegeven vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft, op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, partiële vrijspraak bepleit van het onder 1A, 1B, 2A en 3A en 3B tenlastegelegde, in die zin dat is verzocht de bewezenverklaring periode telkens te beperken op de wijze zoals door de rechtbank bewezen is verklaard. Voorts zijn stellingen ingenomen met betrekking tot stemherkenningen en het gebruik van (mede) aan de verdachte toegeschreven telefoonnummers. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Het hof zal het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – gedeeltelijk vernietigen en gedeeltelijk bevestigen.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, behalve voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 3 (met dien verstande dat die bewezenverklaring komt te luiden als hierna vermeld), de kwalificaties van het onder 1A, 1B en 3 bewezenverklaarde en de opgelegde straf. In zoverre zal het beroepen vonnis worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen worden vervangen zoals hierna te melden. Omwille van de leesbaarheid zal het hof ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten de bewezenverklaring hieronder opnemen.
Het hof ziet voorts aanleiding om:
- het vonnis aan te vullen met een overweging omtrent het verbeterd lezen van de tenlastelegging voor wat betreft het onder 2A tenlastegelegde;
- de bewijsvoering te vervangen. Het hof zal – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen opnemen in een aanvulling op dit arrest, welke aanvulling dan aan dit arrest wordt gehecht;
- de motivering van de rechtbank ten aanzien van het beslag (pagina 46 van het vonnis) te vervangen;
- de toepasselijke wettelijke voorschriften te vervangen op de wijze als hierna vermeld.
Verbeterde lezing van het onder feit 2A tenlastegelegde
Het hof overweegt ter zake van de dagvaarding van het onder feit 2A tenlastegelegde ambtshalve het volgende.
Het ten tijde van deze tenlastelegging (en bewezenverklaring) geldende artikel 2 van de Opiumwet houdt, voor zover relevant, in dat het verboden is een middel als bedoeld op lijst I van de Opiumwet buiten het grondgebied van Nederland te brengen, dan wel een dergelijk middel te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.
Onder feit 2A wordt de verdachte – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasjiesj, door die hennep en/of hasjiesj te verkopen aan Belgische en/of Franse klanten. Het kernverwijt daarbij is de uitvoer van softdrugs, terwijl de verkoop van softdrugs de nadere verfeitelijking daarvan is. Het hof is van oordeel dat – tegen de achtergrond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – de tenlastelegging bezwaarlijk anders kan worden begrepen, en het ook de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest, om het verwijt te formuleren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van hennep en/of hasjiesj door deze hennep en/of hasjiesj te verkopen of te verstrekken aan de buitenlandse klanten.
Gelet daarop zal het hof de tenlastelegging en bewezenverklaring verbeterd lezen in dier voege dat het aan de tenlastelegging de woorden ‘of verstrekt’ zal toevoegen. Het hof is van oordeel dat de verdachte als gevolg van deze uitleg en verbeterde lezing van de tenlastelegging, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet in zijn verdediging is geschaad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1A, 1B, 2A, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: