ECLI:NL:GHSHE:2022:4832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
20-001080-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor bedreiging en vuurwerkbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank had hem wel schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling en het bezit van verboden vuurwerk. De verdachte, geboren in 1982 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had in eerste aanleg een gevangenisstraf van 7 maanden opgelegd gekregen, maar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de vrijspraak van het voorhanden hebben van in België inbeslaggenomen vuurwerk. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank met betrekking tot de bedreiging van de verbalisanten bevestigd, maar de verdachte is wel veroordeeld voor het bezit van verboden vuurwerk en het gevaarlijk rijgedrag. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast zijn schadevergoedingen aan de benadeelde partijen toegewezen, elk ter hoogte van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen Ford Fiësta en het onttrekken van het vuurwerk aan het verkeer bevolen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001080-19
Uitspraak : 5 december 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 26 maart 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-700050-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde, alsmede partieel van het onder feit 3 tenlastegelegde. De rechtbank heeft hetgeen overigens ten laste is gelegd bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
- ‘bedreiging met zware mishandeling’ (zowel feit 1 subsidiair als feit 2 subsidiair),
- ‘overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan’ (feit 3),
- ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 4) en
- ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ (feit 5),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] telkens integraal toegewezen tot het bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van beide slachtoffers zijn tevens maatregelen van schadevergoeding opgelegd.
De rechtbank heeft tevens acht stuks inbeslaggenomen vuurwerk onttrokken aan het verkeer en een personenauto van het merk Ford Fiësta verbeurd verklaard. Ten slotte is de vordering tot gevangenneming van de verdachte bij het vonnis waarvan beroep afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en feit 2 primair tenlastegelegde, alsmede partiële vrijspraak van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde, namelijk voor zover dat ziet op de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Ten aanzien van het onder feit 3, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw, in verband met de bepleite vrijspraken, primair geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard en subsidiair heeft zij zich dienaangaande gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Met betrekking tot de inbeslaggenomen auto is verzocht om ingeval van vrijspraak voor de feiten 1 en 2 te bepalen dat aan de verdachte een geldbedrag zal worden uitgekeerd nu deze auto reeds is verkocht en wat betreft het inbeslaggenomen vuurwerk heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van het voorhanden hebben van het in België inbeslaggenomen vuurwerk, bestaande uit 140 kilogram Flowerbeds, 21 kilogram Shells, 20 lawinepijlen, 22 stuks vuurpijlen en 490 stuks knalvuurwerk, zoals impliciet cumulatief ten laste is gelegd onder feit 3. Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het ten laste gelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis met verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de schadevergoedingsmaatregelen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Het hof ziet aanleiding om de bewijsvoering met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 te verbeteren op de wijze zoals hierna is vermeld. In verband met de vernietiging van de opgelegde straf en de schadevergoedingsmaatregelen komen de daarmee samenhangende overwegingen van de rechtbank te vervallen en worden deze vervangen door de hierna opgenomen overwegingen.
Het hof zal voorts de overwegingen met betrekking tot de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag aanvullen in dier voege als hierna vermeld.
Ten slotte vult het hof de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu dat artikel inmiddels – blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2022 – toepassing vindt.
In hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot andere bewijsbeslissingen te komen dan de rechtbank.
Verbetering van de bewijsvoering met betrekking tot feit 1, feit 2 en feit 3
Het hof zal de bewijsoverwegingen van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3, daaronder mede begrepen de bewijsmiddelen middels een verwijzing in de voetnoten, overnemen en verbeteren. In verband met de leesbaarheid is hierna de gehele bewijsoverweging van de rechtbank opgenomen, waarin de verbeteringen door het hof zijn opgenomen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De standpunten van de advocaat-generaal en van de verdediging staan lijnrecht tegenover elkaar over de volgende vragen:
- was verdachte de bestuurder van de op zijn naam gestelde witte Ford Fiësta in de avond van 22 december 2014?
- was het de op naam van verdachte gestelde witte Ford Fiësta die diezelfde avond op [straat] reed toen de verbalisanten daar met hun dienstauto stonden?
De advocaat-generaal heeft met de officier van justitie beide vragen met ‘ja’ beantwoord en heeft zich daartoe gebaseerd op bewijsmiddelen in het dossier. De verdediging heeft beide vragen beantwoord met ‘nee’ en heeft daartoe gewezen op het door verdachte gepresenteerde alternatieve scenario. Maar ook los van dit alternatieve scenario ziet de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de genoemde vragen met ‘ja’ te beantwoorden.
Het alternatieve scenario
Het hof overweegt met de rechtbank allereerst dat verdachte zijn verklaring over de gang van zaken in de avond van 22 december 2014 – op een kopie van een bon uit een hotel waarin een algemene uitlating namens dit hotel wordt gedaan dat ene ms. [betrokkene 1] zich kan herinneren dat verdachte daar in december 2014 in het restaurant is geweest [1] na – niet met stukken heeft onderbouwd en verder zo weinig informatie heeft verstrekt dat onderdelen van die verklaring niet geverifieerd konden worden. Zo weet hij vrijwel niets concreets over [betrokkene 2] te vertellen dat nader onderzoek naar die persoon mogelijk maakt (politiedossier p. 26, 30 en 33). Door de politie is in de gemeentelijke basisadministratie onderzoek gedaan naar deze naam. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in Nederland twee personen met dezelfde achternaam (en met andere voornaam) hebben gewoond, die allebei in 1998 zijn geëmigreerd (politiedossier p.190) .
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat op 22 december 2014 om 21:13 uur met de mobiele telefoon - [nummer] van verdachte 222 seconden is gebeld met de telefoon van de vader van verdachte, terwijl de telefoon van verdachte toen een mast in Woensdrecht aanstraalde (politiedossier p. 286). Volgens verdachte moet het [betrokkene 2] zijn geweest die heeft gebeld, terwijl hij ook verklaart dat hij alleen de gebruiker was van zijn telefoon, niemand het wachtwoord/de swipe-code van zijn mobiele telefoon kent en dat [betrokkene 2] en zijn vader elkaar niet kennen (politiedossier p. 22, 31 en 33).
Het enige stuk dat verdachte ter onderbouwing van zijn verklaring heeft overgelegd is een slecht leesbare kopie van een bon van hotel [hotel] te [plaats] , waarop te zien is een totaalbedrag voor het nuttigen van een maaltijd. De datum op deze bon is 22 december 2014, waarmee verdachte kennelijk heeft getracht aan te tonen dat hij die dag in Duitsland was en niet als bestuurder van zijn auto in Rilland kan hebben gereden.
Uit deze kopie bon blijkt niet dat het verdachte is geweest die op 22 december 2014 in hotel [hotel] een maaltijd heeft genuttigd. Als al zou worden aangenomen dat het verdachte was en hij dus op 22 december 2014 in Duitsland zou zijn geweest, dan stelt de rechtbank vast dat er geen tijdstip op de bon is vermeld en op grond van deze bon niet kan worden uitgesloten dat verdachte die dag vanaf circa 21:00 uur in de omgeving van Rilland was (Google Maps: autorit van circa vijfeneenhalf uur).
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is ook het hof van oordeel dat het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.
Was verdachte de bestuurder van de witte Ford Fiësta?
Uit processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] blijkt het volgende. Op maandag 22 december 2014, omstreeks 20:55 uur reden de verbalisanten in hun dienstvoertuig over [straat] in de richting van Rilland. Zij zagen een witte Ford Fiësta de carpoolplaats op rijden, gelegen aan de rotonde aangrenzend aan [straat] . De Ford parkeerde even in en reed daarop gelijk weer weg in de richting van het viaduct [straat] te Rilland. Hierop zijn de verbalisanten achter de auto met kenteken [kenteken] aangereden. Uit bevraging van het kenteken van de auto kwam naar voren dat de auto op naam stond van verdachte en dat hij bekend staat voor handelen in illegaal vuurwerk. [2] [3] Na het geven van een stopteken stopt de auto meteen op de vluchtstrook. Verbalisant [benadeelde 1] is uitgestapt en naar de auto gelopen. Hij scheen met zijn zaklamp naar binnen en zag dat de achterzijde van de auto geheel gevuld was met grote kartonnen dozen. [4] Voor zover hij kon zien zat er niemand op de passagiersstoel. [5] Toen hij de handgreep van het bijrijdersportier wilde pakken reed de auto weg. De auto reed spookrijdend over de snelweg A58 in de richting van Rilland weg. [6] [7] De verbalisanten zijn in de gewone rijrichting naar een afslag gereden om vervolgens de snelweg weer op te gaan richting Rilland. In de omgeving van Rilland hebben zij een zoekslag gemaakt. Omstreeks 21:45 uur reden ze [straat] te Rilland af. Deze weg loopt tot aan de Belgische grens. Aan het einde van [straat] zagen ze een witte auto dwars op de weg staan. Zij zagen, aldus [benadeelde 2] , dat het eenzelfde model witte Ford was als die zij eerder een stopteken hadden gegeven op de A58 [8] [9] De afstand tussen de beide auto’s is tijdens de schouw op 9 maart 2016 na plaatsbepaling door de verbalisanten weergegeven op een schaaltekening. De afstand bedroeg ongeveer 100 meter. [10] [straat] is vier meter breed. [11]
Verbalisant [benadeelde 1] is uitgestapt om een stopstick (een soort spijkermat) achter uit het dienstvoertuig te pakken. Verbalisant [benadeelde 2] is in het dienstvoertuig blijven zitten. Terwijl verbalisant [benadeelde 1] de stopstick aan het pakken was en achter het dienstvoertuig stond, kwam de witte auto met groot licht op het dienstvoertuig af rijden. [benadeelde 2] heeft toen de blauwe optische signalen van het politievoertuig aangezet en met zijn voet de rem hard ingedrukt zodat, als die witte Ford tegen het dienstvoertuig zou botsen, het dienstvoertuig niet tegen collega [benadeelde 1] zou komen. [benadeelde 1] was daar ook bang voor en sprong daarom van achter het dienstvoertuig naar de andere zijde van de weg dan die waar de witte auto het dienstvoertuig passeerde. De verbalisanten hadden de vrees dat de witte auto het dienstvoertuig zou rammen, omdat er volgens hen te weinig ruimte was om het dienstvoertuig te passeren. [12] [13]
De witte auto is het dienstvoertuig op zeer korte afstand gepasseerd, zonder schade toe te brengen aan dat voertuig. [14] [15] [benadeelde 1] heeft een dag later bij daglicht gezien dat het hek geen zichtbare schade had. [16] De witte auto had volgens verbalisant [benadeelde 1] dezelfde uiterlijke kenmerken als de witte Ford Fiësta die ze eerder die avond hadden gezien en dat het een witte Ford Fiësta was met dezelfde wielen. [17] Het kenteken van de witte auto hebben beide verbalisanten op dat moment niet gezien.
De auto is daarna weggereden in de richting van België. De verbalisanten zijn nog achter de auto aan gereden, maar die was al snel uit het zicht verdwenen.
De witte Ford Fiësta met kenteken [kenteken] die op naam van verdachte stond is in België om 22:21 uur voor het eerst door de Belgische wegpolitie opgemerkt, waarbij het voertuig al vluchtende voor de Belgische politie verschillende zware verkeersovertredingen heeft gemaakt, en later op de avond om iets na 22:42 uur vastgereden in het slijk werd aangetroffen in [straat] in Antwerpen. [18]
Uit onderzoek naar de zendmastgegevens van de mobiele telefoon [nummer] van verdachte is naar voren gekomen dat deze telefoon op 22 december 2014 tussen 21:12 uur en 21:18 uur aanstraalde op zendmasten in Woensdrecht, Bergen op Zoom en Hoogerheide. [19] Zoals hierboven al overwogen is om 21:13 uur met de mobiele telefoon [nummer] van verdachte gebeld naar het mobiele telefoonnummer op naam van de vader van verdachte, terwijl de mobiele telefoon van verdachte aanstraalde op een mast in Woensdrecht. Die avond en nacht is overigens nog vaker telefonisch contact geweest tussen de mobiele telefoon [nummer] van verdachte en de telefoon van de vader van verdachte. [20]
Het hof overweegt dat deze zendmasten zijn gelegen in de omgeving van Rilland en het grensgebied met België. Aangezien het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en verdachte heeft verklaard dat hij alleen gebruik maakt van zijn mobiele telefoon en niemand de codes van die telefoon kent, gaat het hof ervan uit dat het verdachte was die die avond zijn telefoon heeft gebruikt.
Zoals hierboven al gezegd sluit de kopiebon van het hotel in [plaats] niet uit dat verdachte op 22 december 2014 in de avond in de omgeving van Rilland kon zijn.
De tomtom die in de auto van verdachte is aangetroffen is onderzocht. De laatst gekozen bestemming was het stadscentrum Stabroek (België) op 22 december 2014 om 22:30 uur. Stabroek ligt in België, vlak over de grens met Nederland bij [straat] .
Op grond van deze bewijsmiddelen in samenhang bezien is het hof met de rechtbank van oordeel dat het steeds verdachte is geweest die in de avond van 22 december 2014 de bestuurder was van de op zijn naam gestelde witte Ford Fiësta.
Was het de witte Ford Fiësta van verdachte die op [straat] reed?
Zoals hierboven al is opgenomen is door verbalisant [benadeelde 1] gezien dat de witte auto die hij en zijn collega op [straat] zagen de uiterlijke kenmerken had van een Ford Fiësta. Toen de auto hun dienstvoertuig passeerde zag verbalisant [benadeelde 1] dat het daadwerkelijk een Ford Fiësta was en dat die auto dezelfde wielen had als de witte Ford Fiësta op naam van verdachte die ze eerder die avond hadden gezien.
Het hof stelt vast dat [straat] is gelegen tussen de locatie waar de verbalisanten de witte Ford Fiësta van verdachte voor het eerst zagen – Rilland – en de plaats waar hij uiteindelijk is aangetroffen over de Belgische grens, in Antwerpen. Het hof acht het daarbij van belang dat het tijdstip waarop de witte auto op [straat] is aangetroffen past in de route Rilland – Antwerpen, die door de witte Ford Fiësta op naam van verdachte is afgelegd, en tevens dat via [straat] de grens tussen Nederland en België kan worden gepasseerd en dat de witte Ford Fiësta van verdachte die avond op enig moment ook daadwerkelijk de grens is gepasseerd, gezien het feit dat deze in Antwerpen is aangetroffen.
Verder kent ook het hof betekenis toe aan het rijgedrag van de witte auto op [straat] . Dit rijgedrag – los van de vraag hoe dit juridisch gekwalificeerd moet worden – kan in ieder geval worden aangeduid als risicovol en lijkt als doel te hebben gehad om te ontkomen aan de politie. Dit sluit aan bij het rijgedrag zoals dat door de verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] is waargenomen, nadat de witte Ford Fiësta wegreed toen verbalisant [benadeelde 1] op de A58 bij die auto stond. De witte Ford Fiësta is toen spookrijdend over de snelweg gaan rijden. Nadat de witte Ford Fiësta door de Belgische wegpolitie in België is gezien heeft de auto bij het opmerken van de politie onmiddellijk de vlucht genomen, waarbij hij verschillende zware verkeersovertredingen heeft gemaakt. [21]
Dat verdachte op 22 december 2014 in de avond de bestuurder was van de op zijn naam gestelde witte Ford Fiësta en dat hij met die auto op [straat] heeft gereden is ook in overeenstemming met de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd op 26 maart 2015. Hij heeft die verklaring in het bijzijn van zijn raadsman afgelegd tegenover een rechter, waarbij, zo blijkt uit de door de rechter-commissaris vastgestelde gang van zaken, alle waarborgen in acht zijn genomen. Met de rechtbank kent ook het hof aan deze verklaring, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, dan ook betekenis toe.
Daarbij betrekt het hof het feit dat verdachte op 24 maart 2015 tegenover de politie heeft laten blijken over daderwetenschap te beschikken, gelet op de volgende passages in dat verhoor:
A: Mijn auto is in België aangetroffen met vuurwerk. (…) Ik lees dat.
V: Dat staat er (hof gelet op de eerdere inhoud van dat verhoor, in het proces-verbaal van inverzekeringstelling) niet.
V: Jouw voertuig is aangetroffen in België met daarin vuurwerk.
A: Ik heb een brief gehad dat mijn auto in België staat. Dat was een brief uit België.
V: Stond er alleen in dat ze de auto hadden of ook dat er vuurwerk in zat?
A: Alleen die auto.
Op grond van deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het de witte Ford Fiësta op naam van verdachte was die op [straat] heeft gereden, met verdachte als bestuurder, zoals hierboven al is vastgesteld.
Was er sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten?
Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte het opzet had om de verbalisanten te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Met de rechtbank ziet het hof zich dan voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Hiertoe moet in de eerste plaats worden beoordeeld of er een aanmerkelijke kans bestond dat de verbalisanten door het rijgedrag van verdachte gedood zouden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Allereerst kan de snelheid waarmee verdachte op [straat] op de dienstauto is afgereden niet vastgesteld worden.
Gebleken is dat verdachte met zijn auto langs het dienstvoertuig is gereden, en dat kennelijk heeft kunnen doen zonder het dienstvoertuig te raken of het aan de andere kant staande hekwerk. Uit het dossier blijkt immers niet van schade aan het dienstvoertuig aan de zijde waar verdachte het dienstvoertuig is gepasseerd en ook niet van schade aan het hekwerk.
Als er schade was geweest dan had dat kunnen bijdragen aan het oordeel dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten.
Nu er geen schade is geconstateerd en er niets kan worden vastgesteld over de snelheid waarmee is gereden kan naar het oordeel van het hof niet worden geoordeeld dat door het rijgedrag van verdachte sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel.
Ook het hof zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
Was sprake van bedreiging?
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is volgens de Hoge Raad onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Voorts moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde. Voorwaardelijk opzet is voldoende. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. De beoordeling of sprake is van vrees bij de bedreigde is daarmee geobjectiveerd. Het zich bedreigd voelen door de bedreigde moet dus ook door de rechter redelijkerwijs voorstelbaar worden geacht.
De onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging acht ook het hof net als de rechtbank wel bewezen. Doordat verdachte in het donker met zijn auto op een relatief smalle weg met groot licht aan, af kwam rijden op het midden op die weg geparkeerde dienstvoertuig, en het dienstvoertuig op zeer korte afstand passeerde, kon bij verbalisant [benadeelde 2] in het dienstvoertuig en bij verbalisant [benadeelde 1] achter het dienstvoertuig de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hen zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen.
Omdat verbalisant [benadeelde 2] in het dienstvoertuig zat en er voor verbalisant [benadeelde 1] achter het dienstvoertuig ruimte was om uit te wijken kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat er een redelijke vrees was dat zij door de gedraging van verdachte gedood zouden worden.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft ten aanzien van het vuurwerk dat in zijn woning aan [adres] is aangetroffen op 23 december 2014 een bekennende verklaring afgelegd. [22] Bij die doorzoeking is in ieder geval een stuk vuurwerk aangetroffen met daarop in de Duitse taal de tekst Signalrakete nr. 901 Zink Feuerwerk GmbH. [23] Het NFI heeft over dergelijk vuurwerk een deskundigenverklaring opgesteld. Deze deskundigenverklaring, die in het dossier is gevoegd, dateert van 29 maart 2010. Sinds die datum zijn het Vuurwerkbesluit en daarmee samenhangende regelingen ter bepaling of vuurwerk kan worden gecategoriseerd als consumentenvuurwerk dan wel als professioneel vuurwerk, waaraan in de deskundigenverklaring is getoetst, gewijzigd. Ten tijde van de inbeslagname gold het Vuurwerkbesluit dat in werking is getreden op 13 december 2014 en dat heeft gegolden tot 21 september 2015. Door de verbalisant die het vuurwerk heeft onderzocht is echter vastgesteld dat het in de woning van verdachte aangetroffen vuurwerk ook niet voldeed aan het huidige Vuurwerkbesluit. [24] Het proces-verbaal is door deze verbalisant opgemaakt op 18 februari 2015. Het in dit proces-verbaal bedoelde ‘huidige’ Vuurwerkbesluit is derhalve het Vuurwerkbesluit zoals dat gold ten tijde van de inbeslagname van het vuurwerk in de woning van verdachte.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van twee politieagenten, alsmede aan verboden vuurwerk-, wapen- en munitiebezit. De verdachte is met zijn auto op politieagenten afgereden. De verdachte was op dat moment alleen maar bezig om zo snel mogelijk weg te komen van de situatie en heeft nauwelijks oog gehad voor de verkeersveiligheid en de aanwezige politieagenten. De ervaring leert dat dit soort feiten grote impact op slachtoffers kan hebben. Dat dit ook hier het geval is geweest, blijkt uit de toelichting van de twee agenten bij hun ingediende schadevergoedingsvordering. Daarnaast heeft verdachte professioneel vuurwerk dat niet voldeed aan de Nederlandse voorschriften voorhanden gehad. Dergelijk vuurwerk in handen van consumenten is gevaarlijk en veroorzaakt niet zelden letsel en schade. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onverantwoord risico in het leven geroepen voor de veiligheid en gezondheid van personen en hun omgeving. Door illegaal vuurwerk af te nemen houdt de verdachte bovendien de handel in dergelijk vuurwerk in stand.
Tenslotte heeft verdachte een patroonmagazijn, patronen en een nepwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie is gevaarlijk en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Emergis GGZ te Middelburg van 25 maart 2015.
Ten overstaan van het hof heeft de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte sedert jaren in Brazilië woont met zijn gezin en aldaar als zelfstandige werkzaam is in de toelevering aan horecabedrijven.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 19 januari 2015 voor het eerst door de politie is verzocht zich te melden voor verhoor. De rechtbank heeft op 26 maart 2019 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 4 april 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst heden – 5 december 2022 – eindarrest.
Resumerend stelt het hof vast dat telkens einduitspraak is gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met 2 jaren en ruim 2 maanden overschreden. In hoger beroep is sprake van een overschrijding van 1 jaar en ongeveer 8 maanden. Nu het hof van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen niet is gebleken, zal het hof de totale overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting en wel in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 2 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben elk in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vorderingen zien op smartengeld.
De rechtbank heeft de vorderingen bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partijen hebben elk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade hebben geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partijen zagen zich geconfronteerd met agressief gedrag van de verdachte waarbij hij met opzettelijk met zijn auto in de richting van de dienstauto van de politie is gereden, waarin respectievelijk in welke nabijheid de benadeelde partijen zich bevonden, en daar tenslotte op korte afstand voorbij is gereden. De benadeelde partijen hebben beiden gesteld dat de bewezenverklaarde bedreigingen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zijn verzoek tot immateriële schadevergoeding onderbouwd door te stellen dat hij tijdens het onderhavige incident vreesde dat de verdachte met hoge snelheid tegen het dienstvoertuig zou aanrijden en hemzelf iets zou overkomen. Als gevolg van het incident heeft hij een paar nachten slecht geslapen en is hij gaan twijfelen of hij zich nog wel wil blootstellen aan dergelijke risico’s.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft ter toelichting op zijn verzoek tot schadevergoeding onder meer aangevoerd dat hij erg bang was dat de verdachte daadwerkelijk frontaal op het dienstvoertuig, waarin hij zat, zou inrijden. Ook deze benadeelde partij stelt slecht te hebben geslapen en behoorlijk geschrokken te zijn van het incident. In bepaalde casus is de benadeelde partij voortaan wat schichtiger, alerter en soms angstig.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van deze normschending en de gevolgen daarvan voor de beide benadeelde partijen mee dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof begroot deze immateriële schade telkens naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 500,00.
Het toe te wijzen bedrag zal telkens, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Dit alles betekent een bevestiging van de beslissingen van de rechtbank op de beide vorderingen van de benadeelde partijen.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is toegebracht, telkens tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert.
Anders dan de rechtbank, die bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis heeft opgelegd, zal het hof – in verband met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2020 – in plaats van vervangende hechtenis telkens de duur volgens welke gijzeling kan worden toegepast bepalen.
Het hof zal aldus telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Het hof overweegt aanvullend ter zake van de beslissing tot verbeurdverklaring van de personenauto van het merk Ford Fiësta met kenteken [kenteken] als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 met behulp van de inbeslaggenomen auto – toebehorende aan de verdachte – zijn begaan. De verdachte heeft bij zijn onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde handelen zeer gevaarlijk verkeersgedrag vertoond om aan de politie te ontvluchten, waaronder spookrijden op de Rijksweg A58 waarmee hij tevens andere weggebruikers in gevaar heeft gebracht. Dat gevaarlijke vluchtgedrag heeft de verdachte ook tentoongespreid in België toen hij aldus ook aan de Belgische politie is weten te ontsnappen.
Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen auto vatbaar is voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Hoewel in hoger beroep de strafrechtelijke beslissing omtrent de 8 in beslaggenomen stuks vuurwerk niet meer aan het oordeel van het hof is onderworpen vanwege de daarop uitgesproken vrijspraak door de rechtbank, stelt het hof vast dat het bij deze stuks vuurwerk niettemin gaat om verboden stuks vuurwerk. Daarmee stelt het hof vast dat niettegenstaande de vrijspraak hiervoor in eerste aanleg kan worden vastgesteld, ingevolge artikel 36b lid 1 onder 3 Wetboek van Strafrecht, dat een strafbaar feit is begaan met betrekking tot deze 8 stuks vuurwerk. Het hof zal dan ook bepalen dat deze zullen worden onttrokken aan het verkeer.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het voorhanden hebben van het in België inbeslaggenomen vuurwerk, bestaande uit 140 kilogram Flowerbeds, 21 kilogram Shells, 20 lawinepijlen, 22 stuks vuurpijlen en 490 stuks knalvuurwerk, zoals impliciet cumulatief ten laste is gelegd onder feit 3;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 8 stuks vuurwerk (G1326077);
verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een personenauto [kenteken] , Ford Fiësta 2011, kleur wit (G1267978);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [benadeelde 1] heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [benadeelde 2] heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 5 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.A.C. Dinnissen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Mail van 18 november 2022 van de raadsman met als bijlage een mail van 18 augustus 2015 van Hotel [naam] waarin staat “Dear mr. [naam] , Ms. [betrokkene 1] can remember you in our restaurant in december 2014”.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 2] (hoofdagent van politie), pagina 179, eerste, derde en vierde alinea.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 1] (hoofdagent van politie), pagina 182, eerste, derde tot en met vijfde alinea.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 1] , pagina 182, de op één na laatste alinea.
5.De verklaring van [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris op 9 september 2015, blad 2, derde alinea (na ‘De getuige verklaart:’).
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 2] , pagina 179, laatste alinea.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 1] , pagina 182, laatste alinea, en pagina 183, eerste alinea.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 2] , pagina 180, derde alinea.
9.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 1] , pagina 183, vierde en vijfde alinea.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2016 (van de schouw op 9 maart 2016), blad 2, onder ‘reconstructie’, en ‘Tekening 1 Betreft overzicht’, waarvan de schaal is 1:500 (1 cm = 500 cm), en de afstand tussen het voertuig aan het einde van [straat] (linksonder) en de politievoertuigen (midden boven) 20-21 centimeter bedraagt. Deze 20-21 centimeter komt gezien de schaal overeen met een afstand van 100 tot 105 meter. Dit is conform het resultaat van een meting op 22 december 2014: proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2014, p. 329.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014, pagina 329, derde en vierde alinea van de bevindingen (derhalve na “… verklaren het volgende:”).
12.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 2] , pagina 180, vierde alinea.
13.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 1] , pagina 183, vijfde en zesde alinea en zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 9 september 2015, p. 3.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 2] , pagina 180, vierde alinea “ik zag dat de witte Ford ons dienstvoertuig aan de bijrijderskant met hoge snelheid rakelings passeerde”.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 1] , pagina 183, zesde alinea “ik hoorde geen klap en zag de witte auto voorbij flitsen”.
16.Verklaring tegenover de rechter-commissaris ten tijde van de schouw op 1 april 2016, proces-verbaal schouw d.d. 1 april 2016.
17.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014 van verbalisant [benadeelde 1] , pagina 183, zesde alinea, laatste zin.
18.Het proces-verbaal van de Politie Antwerpen van 23 december 2014, pagina 205, vanaf onder ‘Aanhef:’ tot en met de eerste alinea onder ‘Aantreffen verdacht voertuig:’.
19.Het proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2015 op pagina 277, en een afbeelding van de zendmastlocaties en de omgeving op pagina 278.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2015, pagina 305, en het overzicht van uitgaande en inkomende telefonische contacten van de mobiele telefoon van de vader van verdachte op pagina 306, telefonische contacten op 22 december 2014 vanaf 21:13 uur tot en met 23 december 2014, 02:58 uur.
21.Het proces-verbaal van de Politie Antwerpen van 23 december 2014, betreffende gebeurtenissen op 22 december 2014, pagina 203 (voor wat betreft datum en tijdstip), en pagina 205, onder ‘aanhef’ (het gaat om een witte Ford Fiësta met het Nederlandse kenteken [kenteken] ) en onder ‘opmerken verdacht voertuig’.
22.De verklaring van verdachte van 24 maart 2015, pagina 31, zesde alinea.
23.Het proces-verbaal van bevindingen van 23 december 2014, pagina 52, eerste alinea van de bevindingen (derhalve na “…verklaren het volgende:”), en pagina 53, eerste alinea “in de plastic krat zagen wij tevens een stuk vuurwerk met daarop in de Duitse taal de tekst Signalrakete Nr 901 Zink-Feuerwerk GmbH”.
24.Het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 18 februari 2015, pagina 96, pagina 102, tweede tabel, en pagina104, de aangekruiste passage.