11.57uur
Ik (…) zag dat [medeverdachte 1] (…) twee 1000 liter vaten uit de ruimte achter de schuurdeuren, ook rechts de ruimte uitschuift. (…) Ik zag dat [medeverdachte 1] nog een keer twee 1000 liter vaten uit de ruimte duwde en ze rechts achterin de ruimte duwde.
12. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 18 april 2018 (dossierpagina's 238, 243-245), onder meer inhoudende:
V = vraag verbalisant
O = opmerking verbalisant
A = antwoord verdachte
O: Verbalisant leest tapgesprek 98 voor. Opgenomen op 8 februari 2018 om 9.13 uur, vanaf telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] .
O: Kunt u mij toelichten waar het over gaat?
A: Ik was bij [bedrijf] in Schijndel, moest boodschappen doen voor [medeverdachte 1] . Ik had wat voor hem opgehaald. De rollen zijn van de slang voor op de gasbrander.
V: In dit gesprek wordt gesproken over regelaars. Wat zijn dat?
A: De regelaars was voor de branders.
V: Wat heeft u precies gekocht?
A: Regelaars, branders en rollen met slang.
(...)
V: Op 10 februari bent u naar Baarle Hertog geweest. Waarom was u daar?
A: Ik moest gasflessen halen voor [medeverdachte 1] .
V: Om wat voor soort gasflessen ging het?
A: Gasflessen van ongeveer 1,25/1,30 meter. Hier zat gas in.
V: Hoeveel?
A: Ik denk 6 grote en 6 kleine flessen.
(...)
O: Op 17 februari 2018 wordt u gebeld.
A: [naam] was op vakantie. Maar ik had al andere waterkannen gehaald voor [medeverdachte 1] .
V: Kunt u die voor mij beschrijven.
A: Witte, kuubs waterkannen zonder frame.
(...)
V: Weet u nog wanneer u de andere waterkannen had gehaald?
A: Week erop, maar weet niet welke dag.
13. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 19 april 2018 (dossierpagina's 254-256, 259-261 en 263), onder meer inhoudende:
V = vraag verbalisant
O = opmerking verbalisant
A = antwoord verdachte
V: U verklaarde ook klusjes te doen voor [medeverdachte 1] . Klopt dat?
A: Ik heb ritjes gedaan, boodschappen gedaan.
O: Op 13 februari belt [medeverdachte 1] jou omstreeks 14.04 uur. Dit is vastgelegd onder sessienummer 248 vanaf het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] .
(...)
A: Dan zal ik wel die vaten hebben gehaald.
V: Heeft u van tevoren met [medeverdachte 1] afspraken gemaakt over het halen van de vaten?
A: Ja, dat ik vaten voor hem zou halen.
(...)
V: Heeft u de vaten die dag meegenomen?
A: Ja. (...) Ik heb de vaten in de bus meegenomen.
(...)
V: U bent ook in Friesland geweest, vanaf februari bedoel ik?
(..)
V: U was in de buurt van Sint Annaparochie. Waarom was u daar?
A: Om het busje te lossen.
V: Wat zat er in dat busje?
A: Blauwe lege vaten en witte lege kannen. Die heb ik daar in een lege boerenschuur neergezet.
(...)
V: Hoe kwam u aan de vaten en kannen?
A: Die zaten in het busje. Die moest ik daar lossen.
V: Van wie?
A: Van [medeverdachte 1] . Moest ik daar lossen. (...) De kan is ongeveer een 20 liter kan denk ik met een schroefdop. Het vat is blauw en daar zat een deksel op.
V: Hoeveel kannen en vaten heeft u daar gebracht?
A: Vaten denk ik ongeveer tien maar dat weet ik niet zeker en kannen misschien twintig of dertig, dat weet ik ook niet meer. (...) Ik was in een schuur. Daar heb ik spullen gelost.
V: U heeft vervolgens de spullen die bij u in de bus zaten in de schuur gezet. Klopt dat?
A: Ja.
(...)
O: Verbalisant toont tweede foto van blauwe vaten en kannen. Deze foto wordt als bijlage bij dit verhoor gevoegd.
V: Lijken deze vaten op de vaten die u heeft vervoerd?
A: Ja dat zouden ze kunnen zijn.
V: Deze zijn blauw en hebben een zwarte deksel.
A: Ja, ze lijken op degene die ik heb gebracht en de kannen die er naast staan die lijken op de kannen die ik daar heb gebracht.
14. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 19 april 2018 (dossierpagina's 275 en 276), onder meer inhoudende:
V = vraag verbalisant
O = opmerking verbalisant
A = antwoord verdachte
O: Ik wil u graag wat foto’s tonen en vraag u daar een reactie op te geven
(het hof begrijpt dat aan de verdachte foto's worden getoond van de schuur aan [adres 2] en van wat daar is aangetroffen toen er door de politie is binnengetreden op 4 april 2018).
O: Verbalisant toont foto genummerd 1835.
V: Wat kunt u hier op zeggen?
A: Het zou de boerderij kunnen zijn.
V: Welke boerderij bedoelt u dan?
A: De boerderij waar we het vanochtend over hadden. Waar ik de kannen en vaten heb gebracht.
O: Verbalisant toont foto 1842.
A: Ja, dit is dezelfde schuur.
O: Verbalisant toont foto 1843.
V: Dit zijn jerrycans en vaten die wij in de schuur hebben aangetroffen.
A: Dit zijn meer jerrycans dan die ik heb afgegeven. Maar het ziet er wel anders uit dan toen ik er was.
V: Wat is er anders dan?
A: Het plafond was anders. Dat zag er toen niet zo uit. Ik heb er toen ook geen zilverkleurige wanden gezien.
(...)
O: Verbalisant toont foto 1935.
V: We hebben het eerder met elkaar gehad over gasflessen. Komen deze u bekend voor?
A: Die komen uit België.
V: Hoe ziet u dat?
A: Ik heb dat soort flessen in België gehaald. Zulke grote blauwe, grote witte en kleine witte flessen heb ik gehaald in België.
15. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 7] opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] op 4 april 2018 (dossierpagina 421), onder meer inhoudende:
Ik woon (…) in Oudebildtzijl aan [adres 2] . Begin februari
(het hof begrijpt: 2018heb ik de loods verhuurd. Daarvoor heb ik de loods helemaal leeggemaakt.
16. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2022, voor zover inhoudende :
Ik ben samen met anderen op 20 maart 2018 in de schuur aan [adres 2] geweest. Ik heb daar werkzaamheden verricht. Ik heb een houten stellage opgebouwd met daaraan TL-verlichting. Ik ben toen ook naar de [bedrijf] in Leeuwarden geweest om daarvoor materialen te kopen. Ik herken mijzelf op de foto op dossierpagina 825 die is genomen bij de [bedrijf] . Toen ik op 4 april 2018 door de politie werd aangehouden was ik met de Mercedes-Sprinter opnieuw op weg naar de schuur in Oudebildtzijl. Ik had de bus bij iemand opgehaald. Ik wil niet zeggen waar ik de bus heb opgehaald. Mij werd gezegd dat de sleutel in de bus zou liggen. De sleutel past op de deur van de schuur. Ik kreeg € 250,-- per keer.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit gelet op het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte betrokkenheid had bij het drugslaboratorium in aanbouw in Oudebildtzijl. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend, weliswaar op 20 maart 2018 op de locatie in Oudebildtzijl is geweest maar dat dat hij daar slechts een houten stellage met verlichting heeft gebouwd en geen wetenschap ervan had dat de locatie uiteindelijk gebruikt zou worden voor de productie van synthetische drugs, laat staan het opzet daar op had. Voorts kan niet worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs diende te vermoeden dat de op 4 april 2018 in de bus waarin de verdachte reed aangetroffen goederen bestemd waren voor het plegen van een feit in de zin van het vierde of vijfde lid van de Opiumwet.
Het hof overweegt als volgt.
Op 4 april 2018 werd door de politie in een schuur, gelegen aan [adres 2] in Friesland, een laboratorium in aanbouw voor de vervaardiging van synthetische drugs aangetroffen. De schuur was enerzijds ingericht voor het op zeer grote schaal omzetten van een pre-precursor naar BMK en anderzijds om met die BMK op zeer grote schaal amfetamine te vervaardigen middels de Leuckart-synthese. Er werden die dag ook op andere locaties drugsgerelateerde voorwerpen en stoffen in beslag genomen.
Het hof stelt vast dat verdachte [verdachte] met anderen op 20 maart 2018 en, hetgeen hierna zal worden toelicht, ook op 21 maart 2018 in de schuur aan [adres 2] aanwezig is geweest, daar werkzaamheden heeft verricht en daar voorwerpen heeft afgeleverd. Voorts is verdachte [verdachte] samen met een ander ( [medeverdachte 4] ) op 4 april 2018 in een bus (een zwarte Mercedes-Sprinter, gekentekend [kenteken 2] ) aangehouden in de buurt van de schuur, te weten op de locatie De Wissel te Sint Annaparochie. In die Mercedes Sprinter werd hardware (onder andere meerdere RVS au bain-marie bakken en LED-schijnwerpers) aangetroffen die qua uiterlijke kenmerken overeenkomt met de hardware die op die dag bij de doorzoeking werd aangetroffen in de schuur aan [adres 2] .
Bij de politie en in eerste aanleg heeft verdachte zijn aanwezigheid in deze schuur steeds ontkend. De verdachte heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij op 20 maart 2018 in de schuur aan [adres 2] is geweest en dat hij daar kluswerkzaamheden heeft verricht. Deze werkzaamheden bestonden naar zijn zeggen uit het timmeren van een houten stellage en het daaraan bevestigen van Tl-verlichting. Er had toen volgens de verdachte verder niets, afgezien van wat rommel, in de schuur gestaan. Tevens heeft hij in hoger beroep verklaard dat de verklaring die hij bij de politie had afgelegd dat hij op 4 april 2018 oud ijzer zou hebben vervoerd, niet juist is. Hij had die dag een bus opgehaald en was daarmee opnieuw op weg gegaan naar de schuur in Oudebildtzijl. Hij wist wat er in de bus stond, maar hij had niet geweten wat er met deze spullen gedaan zou gaan worden. Hij had de spullen, waaronder damwanden, in Schijndel opgehaald en deels zelf de bus ingedragen.
Door observanten is op 20 maart 2018, omstreeks 11.00 uur, waargenomen dat drie personen in een Mercedes Sprinter, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , bij de schuur aan [adres 2] zijn aangekomen en daar naar binnen zijn gegaan.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat het hier onder andere verdachte [verdachte] betreft. Gezien is dat zij gedurende vijf uur in de afgesloten schuur aanwezig zijn. Omstreeks 16.30 uur gaan de deuren open en rijdt de Mercedes Sprinter de schuur uit richting Leeuwarden. Omstreeks 18.00 uur wordt waargenomen dat zij met een hoeveelheid grenen houten balken de [bedrijf] te Leeuwarden verlaten, welke zij in de Mercedes Sprinter plaatsen. Op 21 maart 2018 te 12.37 uur wordt gezien dat de Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken 2] opnieuw in de schuur wordt geplaatst, waarna de deuren worden gesloten. Omstreeks 16.27 uur verlaat het voertuig de schuur en vertrekt met daarin 3 personen.
De verklaring van verdachte dat hij al op 20 maart 2018 een houten stellage heeft gebouwd verhoudt zich naar het oordeel van het hof niet met de hiervoor geschetste waarnemingen van de politie. Pas aan het eind van de dag zijn de houten balken bij de [bedrijf] aangeschaft. De bus wordt dan eerst de volgende dag weer gezien bij de schuur in Oudebildtzijl, hetgeen betekent dat de verdachte, zich én die dag niet 5 uur lang bezig heeft gehouden met het in elkaar zetten van een houten stellage met die balken van de [bedrijf] , én de verdachte ook de volgende dag op 21 maart 2018 weer met de Mercedes Sprinter bus – met daarin nu wel die balken die de avond tevoren waren aangeschaft – in de schuur aanwezig was. Het hof gaat ervan uit dat het dezelfde drie personen waren, daar zij klaarblijkelijk nog een klus moesten klaren en het bij de opbouw en inrichting van een drugslab allerminst voor de hand ligt dat daarbij steeds verschillende personen worden betrokken die op de hoogte zijn en raken van de opbouw van een drugslaboratorium. Zulks vindt voorts bevestiging in het feit dat op 4 april 2018 in de schuur verzaagde balken werden aangetroffen die gelijk zijn aan de balken die op 20 maart 2018 zijn aangeschaft.
Het hof stelt vast dat medeverdachten reeds vóór 20 maart 2018 onder meer een 4-tal 1000-liter vaten (zogenaamde IBC’s) en gasflessen in de schuur aan [adres 2] hadden geplaatst. Gelet hierop is de verklaring van de verdachte dat er op 20 maart 2018 (nog) niets in de schuur stond ongeloofwaardig. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij, als hij zou hebben gezien dat het om de opbouw van een drugslaboratorium ging, rechtsomkeert zou hebben gemaakt en de trein naar huis zou hebben genomen, is naar het oordeel – gelet op voornoemde feiten en omstandigheden – eveneens ongeloofwaardig.
Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat verdachte aanvankelijk heeft ontkend dat hij was afgebeeld op een observatiefoto bij de [bedrijf] op 20 maart 2018 (en dus ook niet betrokken was bij de schuur) en dat hij zeer wisselend heeft verklaard over hetgeen zich op 4 april 2018 heeft voorgedaan en omtrent de sleutel (naar later bleek: van de schuur aan [adres 2] ) die bijzijn aanhouding die dag bij hem werd aangetroffen. Aanvankelijk heeft de verdachte verklaard dat hij oud ijzer vervoerde in de Mercedes Sprinter. In hoger beroep heeft hij dit aangepast en heeft hij verklaard dat het vooral damwanden waren. Het hof stelt vast dat (ook) dit niet overeenkomt met hetgeen door de politie in de bus is aangetroffen, te weten RVS au bain-marie bakken, LED-schijnwerpers en afzuigers (slakkenhuizen).
Verdachte beschikte op 4 april 2018 over de sleutel om de schuur aan [adres 2] te openen en had derhalve toegang tot die schuur zodat hij de voorwerpen die hij die dag samen met een ander vervoerde er binnen kon brengen. Gelet op hetgeen er die dag in de schuur aan apparatuur, chemicaliën en stoffen is aangetroffen en de rol die de verdachte twee weken voordien vervulde, acht het hof het niet geloofwaardig dat de verdachte niet op de hoogte was van de bestemming van hetgeen hij vervoerde. Ook hier geldt dat degene die doende is met de opbouw van een synthetisch drugslab er belang bij heeft dat dit niet wordt ontdekt en zal – om elk risico te vermijden – alleen mensen die hij vertrouwt en al op de hoogte zijn van wat zij zullen aantreffen, zelfstandig toegang geven tot de productielocatie. Hoewel de verdachte in hoger beroep meer openheid van zaken lijkt te willen geven, heeft hij ook niet willen verklaren wie hem opdracht heeft gegeven tot de werkzaamheden en waar hij de bus, waarin hij op 4 april 2018 reed, heeft opgehaald.
Gelet op al het voorgaande acht het hof de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring – voor zover die verklaring inhoudt dat de verdachte niet wist en ook niet kon vermoeden dat zijn gedragingen waren gericht op de voorbereiding van de productie van harddrugs – volstrekt ongeloofwaardig.
Gebruiken voor de productie van synthetische drugs
In de tenlastelegging is als feitelijke handeling onder meer opgenomen: ‘het gebruiken van een ruimte voor de productie van synthetische drugs’. Het hof verstaat onder ‘het gebruiken’ alle handelingen die in de ruimte verricht zijn met het oog op de uiteindelijke productie van synthetische drugs, zodat hieronder ook het inrichten van die ruimte als laboratorium voor die productie moet worden verstaan.
Verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk en al dan niet tezamen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de in artikel 10a van de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereiding van Opiumwetdelicten door – kort gezegd – in een schuur te Oudebildtzijl een laboratorium op te bouwen voor het bereiden van synthetische drugs. Voor een bewezenverklaring is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte opzet had om een feit, bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de schuur aan [adres 2] vanaf 1 februari 2018 werd verhuurd. Vanaf 19 februari 2018 werden door het observatieteam diverse personen bij de schuur gezien die daar werkzaamheden verrichtten en voorwerpen binnenbrachten. Op 4 april 2018 is de schuur betreden en werd het laboratorium aangetroffen. Gelet op de vele activiteiten die zijn waargenomen tussen 19 februari 2018 en 20 maart 2018, waarbij door [medeverdachte 1] en andere personen voorwerpen zijn binnengebracht, stelt het hof vast dat [verdachte] moet hebben geweten dat er in de schuur te Oudebildtzijl een laboratorium ten behoeve van de vervaardiging van synthetische drugs werd opgebouwd en dat hij daaraan heeft meegewerkt en bijgedragen. Het hof acht ook bewezen dat de verdachte niet alleen hardware maar ook stoffen en chemicaliën voorhanden heeft gehad. Gelet op hetgeen op 4 april 2018 door de politie in de schuur is aangetroffen, het feit dat de verdachte daarover kon beschikken nu hij in het bezit was van een sleutel van de schuur in samenhang bezien met de hardware die de verdachte die dag vervoerde en die soortgelijk is aan de hardware die in de schuur werd aangetroffen, moet de verdachte hebben geweten dat de hardware, stoffen en chemicaliën bestemd waren voor de productie van synthetische drugs.
Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat [verdachte] wist dat zijn gedragingen waren gericht op de opbouw van een laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte opzet had om een feit bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met twee anderen op 20 en 21 maart 2018 heeft gewerkt aan de opbouw van het laboratorium in Oudebildtzijl en dat hij daarnaast samen met een ander op 4 april 2018 hardware ten behoeve van dat productielab heeft vervoerd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
De gevoerde bewijsverweren van de verdediging worden, voor zover niet reeds weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, verworpen.
Medeverdachte [medeverdachte 7] heeft verklaard dat de huurovereenkomst begin februari 2018 inging. Gelet hierop acht het hof de periode van 1 februari 2018 tot en met 4 april 2018 wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) actief betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor het produceren van synthetische drugs in de periode gelegen tussen 1 februari 2018 en 4 april 2018 op de wijze zoals hiervoor bewezenverklaard.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De gevoerde bewijsverweren van de verdediging worden, voor zover niet reeds weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
zich of een ander gelegenheid en/of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidings-handelingen ten behoeve van de grootschalige productie van synthetische drugs.
Hoewel de verdachte niet zelf synthetische drugs heeft geproduceerd, heeft hij wel een uitvoerende rol gehad bij de opbouw van het drugslab. Meerdere dagen heeft hij in het lab meegewerkt en bijgedragen aan de opbouw van het lab en daarnaast voorzag hij het lab van de nodige inrichting en materialen. Met zijn handelen heeft verdachte de drugsproducent(en) gefaciliteerd en de productie van synthetische drugs bevorderd.
Harddrugs leveren voor gebruikers ernstige gezondheidsrisico’s op. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Uit zijn handelwijze blijkt dat verdachte zich niet heeft bekommerd om de maatschappelijke gevolgen en zich slechts heeft laten leiden door financieel gewin. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Naar het oordeel van het hof kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte gelet op het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is overschreden, nu namens de verdachte op 2 mei 2019 hoger beroep is ingesteld en het hof arrest wijst op 16 december 2022. Daarmee is de redelijke termijn, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, met 1 jaar en ruim 7 maanden, overschreden. Het hof is van oordeel dat, gelet op genoemd procesverloop, de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 18 maanden met aftrek van voorarrest, passend zijn geweest. Nu evenwel de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen zal het hof de teruggave daarvan aan de verdachte c.q. de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.