In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 2 april 2021 was gewezen. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 24.757,66 en een betalingsverplichting opgelegd. De betrokkene, geboren in 1985, had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, en de verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van het vastgestelde voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat er meerdere oogsten hebben plaatsgevonden in de kwekerij van de betrokkene, ondanks de argumenten van de verdediging dat de oogsten niet succesvol waren. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw vastgesteld op € 24.757,-. Tevens is de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op € 19.757,-, met een maximale gijzeling van 395 dagen. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg geconstateerd en de betalingsverplichting met 5% gematigd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.