ECLI:NL:GHSHE:2022:481

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
200.300.325_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid na akte niet-dienen memorie van grieven

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rolraadsheer om een akte niet-dienen te verlenen voor de memorie van grieven. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingeleid tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij appellanten als eisers en de geïntimeerde als gedaagde zijn aangemerkt. De rolraadsheer had op 7 december 2021 ambtshalve akte van niet-dienen verleend, omdat appellanten niet tijdig de memorie van grieven hadden ingediend en geen uitstel hadden aangevraagd. Appellanten stelden dat zij in de veronderstelling verkeerden dat er nog uitstel mogelijk was, gebaseerd op telefonische informatie van de roladministratie en de vermelding in het roljournaal.

Het hof oordeelde dat de rolbeslissing van 7 december 2021 een bindende eindbeslissing was en dat er geen reden was om hierop terug te komen. De appellanten hadden geen grieven aangevoerd tegen het vonnis waarvan beroep, waardoor zij niet ontvankelijk werden verklaard in hun hoger beroep. Het hof benadrukte dat de advocaat van appellanten op de hoogte had moeten zijn van de termijnen en de gevolgen van het niet indienen van de memorie van grieven. De appellanten werden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.452,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

De uitspraak werd gedaan op 15 februari 2022 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers, en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.325/01
arrest van 15 februari 2022
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. N. Claassen te Schiedam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.J.F. Geertsen te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 juni 2021, hersteld bij exploot van 20 september 2021, ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 maart 2021, gewezen tussen appellanten als eisers en geïntimeerde als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/275433 / HA ZA 20-146)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot van 20 september 2021;
  • de ambtshalve verleende akte niet-dienen voor de memorie van grieven op de rol van 7 december 2021;
  • het H16-formulier van 13 december 2021 van appellanten met een akte bezwaar c.q. verzoek vernietigen akte van niet dienen tevens overlegging memorie van grieven;
  • het H3-formulier van 14 december 2021 van geïntimeerde met een antwoordakte terzake het bezwaarschrift c.q. vernietiging akte van niet-dienen tevens overlegging memorie van grieven.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak is geïntroduceerd op de rol van 28 september 2021, waarna een verwijzing is gegeven naar de rol van 9 november 2021 voor memorie van grieven. Op die rol is aan appellanten een ambtshalve uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 7 december 2021, ambtshalve peremptoir. Omdat appellanten op de rol van 7 december 2021 vervolgens niet van grieven hebben gediend en daarvoor geen uitstel hebben gevraagd, heeft de rolraadsheer op die rol ambtshalve akte van niet-dienen verleend.
3.2.
Bij H16-formulier van 13 december 2021 hebben appellanten een akte bezwaar c.q. verzoek vernietigen akte van niet dienen tevens overlegging Memorie van Grieven ingediend. In die akte hebben zij bepleit dat de akte niet dienen wordt teruggedraaid omdat als gevolg van deze beslissing sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Samengevat hebben zij hiertoe het volgende aangevoerd.
Op 8 november 2021 heeft de advocaat van appellanten, mr. Claassen, gebeld met de roladministratie van het hof om te informeren naar de uitstelmogelijkheden. Hem is toen verteld dat uitstel zou worden verleend en dat daarvoor geen actie hoefde te worden ondernomen. Dit zou een automatisch proces zijn en wanneer geen uitstel meer mogelijk zou zijn, zou expliciet kenbaar worden gemaakt dat geen uitstellen meer vergund worden. In andere procedures bij gerechtshoven en in berichten van de kanton- en civiele sectoren van de rechtbanken wordt steeds op min of meer dezelfde wijze duidelijk vermeld “
geen verder uitstel mogelijk, tenzij …”. Een dergelijke melding heeft in de onderhavige zaak niet in het roljournaal gestaan. Daar stond: “
Ambtshalve peremptoir aantal aanhoudingen 2x”.
Op basis van deze informatie verkeerde mr. Claassen in de veronderstelling dat nog twee keer uitstel vergund zou worden. Volgens appellanten mocht op basis van de telefonische informatie, in combinatie met de vermelding in het roljournaal, worden aangenomen dat uitstel zou worden verleend.
De zaak betreft een ernstige onrechtmatige daad die jegens appellanten is gepleegd. De gevolgen van de akte niet dienen zijn bijzonder, en zelfs onevenredig, groot en staan volgens appellanten niet in redelijke verhouding tot het verzuim. Appellanten beroepen zich op artikel 1.6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) en op jurisprudentie en stellen dat een belangenafweging ertoe zou moeten leiden dat aan appellanten een korte termijn wordt gegeven om het verzuim te herstellen. De memorie van grieven is bij de akte gevoegd.
3.3.
Geïntimeerde heeft bij H3-formulier van 14 december 2021 met een antwoordakte op het verzoek van appellanten gereageerd. Hij concludeert primair dat het hof de memorie van grieven onbehandeld laat en deze retourneert aan appellanten. Subsidiair, voor het geval het hof de memorie van grieven toch zou toelaten, verzoekt geïntimeerde een termijn voor memorie van antwoord.
3.4.
Het hof overweegt als volgt. De rolbeslissing van 7 december 2021 tot het verlenen van akte niet-dienen is een tussenarrest waarbij een bindende eindbeslissing is gegeven. Het hof mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen. Gelet op het ingrijpende gevolg van een akte niet-dienen dient echter te worden nagegaan of de eisen van een goede procesorde meebrengen dat van die eindbeslissing moet worden teruggekomen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien die beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, en verder in geval het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van de memorie van grieven leidde en van alle
betrokken belangen en omstandigheden, onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden en geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout.
3.5.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 2.16 en 2.17 LPR geldt voor de memorie van grieven een termijn van zes weken en wordt van deze termijn eenmaal een ambtshalve uitstel verleend van vier weken. Op grond van het bepaalde in artikel 1.8 LPR worden deze termijnen ambtshalve gehandhaafd en vervalt het recht de proceshandeling te verrichten indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen.
3.6.
Het hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de beslissing van 7 december 2021 berust op een onjuiste feitelijke of juridische misslag. De in deze zaak door de rolraadsheer genomen rolbeslissingen zijn genomen conform de hiervoor onder 3.5 aangehaalde regels van het LPR: op de rol van 9 november 2021 is de zaak – met de toevoeging “
ambtshalve peremptoir” – verwezen naar de rol van 7 december 2021, waarna wegens het uitblijven van de memorie van grieven dan wel een uitstelverzoek op die roldatum, ambtshalve akte niet-dienen is verleend. De toevoeging
“ambtshalve peremptoir”was voor partijen kenbaar via het roljournaal.
De stelling van appellanten dat hun advocaat deze vermelding anders begrepen heeft omdat hij uitging van telefonische informatie van de roladministratie van het hof en vermeldingen bij andere hoven en rechtbanken zoals “
geen verder uitstel mogelijk, tenzij …”, betekent in dit geval niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de advocaat op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van (onder meer) de onderhavige procedure zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijnen van het LPR en van de verstrekkende gevolgen die het LPR verbindt aan overschrijding daarvan. Daar komt bij dat de telefonische informatie die de roladministratie op 8 november 2021 aan de advocaat van appellanten heeft verstrekt correct was. Het eerste uitstel op 9 november 2021 is (op grond van artikel 2.17 LPR) ambtshalve gegeven, terwijl nadien ook expliciet is kenbaar gemaakt dat geen uitstel meer mogelijk was door de toevoeging “
ambtshalve peremptoir” bij de rolverwijzing naar 7 december 2021.
Dat op de rol van 7 december 2021 ambtshalve akte niet-dienen is verleend is dan ook een omstandigheid die voor rekening en risico van (de advocaat van) appellanten komt.
3.7.
Evenmin kan worden gezegd dat een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van de memorie van grieven leidde en van alle betrokken belangen en omstandigheden de conclusie rechtvaardigt dat het onaanvaardbaar zou zijn dat appellanten aan de rolbeslissing van 7 december 2021 zouden zijn gebonden. Enerzijds speelt een rol dat sprake is van een ernstige fout aan de zijde van appellanten: het verzuim tijdig de memorie van grieven te nemen. Verder is weliswaar het belang van appellanten groot, maar dat van geïntimeerde ook. Geïntimeerde heeft belang bij handhaving van de procesorde en voortgang van de zaak.
3.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen reden is om terug te komen op de bindende eindbeslissing dat het recht tot indiening van de memorie van grieven is vervallen. Nu appellanten tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven hebben aangevoerd, kunnen zij in het hoger beroep niet worden ontvangen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep;
veroordeelt appellanten in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van geïntimeerde op € 338,-- aan griffierecht en op € 1.114,-- aan salaris advocaat (1 punt liquidatietarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 februari 2022.
griffier rolraadsheer