ECLI:NL:GHSHE:2022:4742

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
20-002618-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1981, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank had ook een schadevergoeding van € 3.714,12 toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere straf van 4 maanden. De verdediging heeft gepleit voor een voorwaardelijke straf, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het vonnis van de rechtbank op onderdelen niet kon worden verenigd. Het hof heeft het vonnis vernietigd en het primair tenlastegelegde bewezen verklaard. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door deze met een beeldje en een bot mes te verwonden. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 791,32, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 december 2018.

De beslissing van het hof houdt rekening met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet alleen strafbaar is, maar ook dat de opgelegde sanctie passend is, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002618-21
Uitspraak : 23 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-056499-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI [PI].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘poging tot zware mishandeling’ (1 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de door de benadeelde partij [slachtoffer] ingediende vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 3.714,12 (bestaande uit € 714,12 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd geldbedrag. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verzochte materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt en dat aan immateriële schade een vergoeding ten bedrage van € 5.000,00 zal worden toegekend.
De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging zich uitgelaten over de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen, althans eenmaal, met een beeldje, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of meermalen, althans eenmaal, met een (bot) mes op/in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door deze met een beeldje, althans een hard voorwerp meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of met een (bot) mes op/in het hoofd en/of het lichaam te snijden en/of te steken.
Het hof leest hetgeen primair aan de verdachte is tenlastegelegd verbeterd zodat het primair tenlastegelegde als volgt komt te luiden. De verdachte is daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.
primair
hij op of omstreeks 27 december 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een beeldje, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of meermalen, althans eenmaal, met een (bot) mes op/in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 december 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een beeldje op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en meermalen met een (bot) mes op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 december 2018 (p. 17-18), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
p. 17
Op 27 december 2018, omstreeks 14:46 uur, kregen wij het verzoek om met een andere eenheid mee te rijden naar [adres] . Aldaar zou er gevochten worden door een oom, vader en tante van meldster. Bewoner op het adres zou zijn [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]). Ter plaatse zag ik links van mij een man op mij af komen lopen. Deze man zijn gezicht, trui en jas zaten onder het bloed. De man welke op mij af kwam lopen bleek te zijn, [slachtoffer] . [slachtoffer] gaf aan gestoken te zijn. Ik zag dat hij snijwonden had aan zijn:
- hand
- rechter oorlel
- rechts achter in de nek
- linker wang ter hoogte van zijn neus
- linker kant gezicht tussen oog en oor in
- boven zijn linker oor
- linker oorlel
- linker slaap
- achter linker oor een snee van ongeveer 10 cm en bovenop zijn hoofd.
In zijn nek had hij rode striemen.
Hij vertelde mij dat [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]) hem gestoken had en dat hij [verdachte] een paar klappen had gegeven.
p. 18
Bij de woning liet de zus van [slachtoffer] een beeldje aan mij zien dat stuk was. Zij vertelde mij dat [verdachte] dit beeldje op [slachtoffer] zijn hoofd stuk geslagen zou hebben. [getuige 1] vertelde mij dat haar man [verdachte] haar oom [slachtoffer] gestoken had met een mes. [slachtoffer] vertelde mij in het ziekenhuis dat [verdachte] hem een kopstoot wilde geven en dat zij in gevecht waren geraakt. [verdachte] zou hem met een bot mes hebben gestoken en [slachtoffer] zou hem hebben geslagen met zijn vuist.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 december 2018 (p. 100), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [slachtoffer] :
[getuige 1] , mijn jongste zus [betrokkene] en ik reden naar de woning van [verdachte] , op [adres]
. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [getuige 1] zei dat zij er versterking bij had gehaald. lk hoorde dat hij meteen boos werd. Ik zag dat [verdachte] naar mij toe kwam om mij een kopstoot te geven. Ik pakte [verdachte] vast en ik zei tegen hem dat hij dat niet moest doen. Ik zag dat [verdachte] hierna een porseleinen beeldje van tafel af pakte en mij ermee op mijn hoofd sloeg, Ik heb hem toen twee keer op zijn hoofd geslagen. Toen kon ik dat beeldje uit zijn hand slaan. Ik zag [verdachte] naar de keuken lopen en dat hij een mes pakte uit de la. Ik zag dat het een bot mes was, zo'n mes waarmee je je boterhammen smeert. Ik zag dat hij vanuit de keuken kwam en dat hij het mes voor zich uit hield. Ik zag en voelde dat hij mij twee keer stak. Ik voelde dat hij mij raakte in mijn nek en aan de linkerzijde en op mijn linker elleboog.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 27 december 2018 (p. 64-65), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] :
p. 64
Vandaag kwam ik samen met mijn oom en tante bij mij thuis op [adres]
. Mijn man is [verdachte] . We wilden met zijn
drieën met [verdachte] praten om ons huishouden te redden. In eerste instantie reageerde hij al agressief, omdat ik mijn oom "erbij gehaald" zou hebben. Ik heb niet gezien wie er begon, maar ineens stonden [verdachte] en mijn oom elkaar te trekken en duwen. Mijn oom heet [slachtoffer] . Vervolgens zag ik ineens een mes in de handen van mijn man.
p. 65
Het mes dat [verdachte] tijdens de ruzie vast had, was een gewoon bot smeermes, van het normale bestek.
4.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 1] van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 11 juni 2019, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] voornoemd:
Het klopt dat ik met mijn oom en tante naar de woning ging om met [verdachte] te praten. We kwamen met z'n drieën tegelijk binnen, mijn oom ging als eerste. Mijn oom liep naar hem toe en vroeg hem waar hij mee bezig was. Mijn oom leunde voorover. [verdachte] zat op dat moment, ze waren met z'n tweeën kop tegen kop. Mijn oom was toen boos op [verdachte] . [verdachte] werd ook boos en er werd een kopstoot of een duw gegeven. Volgens mij gaf [verdachte] de kopstoot of duw. Daarna escaleerde het gelijk. Het was over en weer slaan. Ik ben even naar de gang gegaan omdat mijn kinderen daar waren. Mijn tante riep mij en toen ik de gang uitkwam, zag ik dat mijn oom tegen de muur stond, bloedend. Toen ik [verdachte] van [slachtoffer] af wilde trekken, zag ik dat hij een Boeddhabeeldje in zijn hand had, waarvan de bovenkant kapot was.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 27 december 2018 (p. 62), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 2] :
Ik, mijn broer [slachtoffer] en mijn nicht [getuige 1] , gingen vandaag bij de woning van [getuige 1] naar binnen aan [adres] . Wij wilden in gesprek met [verdachte] , omdat het de laatste tijd niet goed gaat. [verdachte] schoot vervolgens direct in de verdediging. Ik weet niet hoe en wie er begon, maar ineens stonden mijn broer en [verdachte] te vechten. Beiden waren met vuisten elkaar aan liet slaan. Ineens zag ik dat [verdachte] naar de keuken liep. Toen kwam hij ineens agressief de keuken uitgelopen richting de woonkamer met een mes in zijn handen. Hij begon op mijn broer in te steken. lk dacht te zien dat [verdachte] mijn broer ongeveer drie keer in zijn linkerzij stak. Het was een gewoon smeermes. Een bot, volledig ijzeren mes.
6.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 december 2018 (p. 105-106), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
p. 105
Gisteren kwam mijn vrouw op een gegeven moment terug met haar oom en tante. [slachtoffer] is dat, de oom van mijn vrouw. Ik zat in de woonkamer. Hij kwam ineens naar mij toe. Ik duwde hem van mij af. Ik pakte het hoofdje van het kapot gevallen Boeddha beeldje op en ik stond op.
p. 106
O: Op enig moment heeft u [slachtoffer] geslagen met een voorwerp, zo blijkt uit
meerdere verklaringen.
V: Met welk voorwerp sloeg u [slachtoffer] ?
A: Dat zou misschien dat kopje van dat afgebroken beeldje zijn geweest.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat sinds de datum van het tenlastegelegde feit de nodige tijd is verstreken. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde heeft plaatsgehad, in het bijzonder dat de verdachte in zijn eigen woning werd belaagd. Voorts dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 27 december 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren met een beeldje op/tegen het hoofd geslagen en met een (bot) mes op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] gestoken/gesneden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem pijn en letsel veroorzaakt. Het slachtoffer heeft verwondingen opgelopen in zijn gezicht, in de nekstreek en (nabij) het oor. Het slachtoffer moest hiervoor verschillende keren worden behandeld in het ziekenhuis.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 oktober 2022. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts blijkt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. In strafmatigende zin houdt het hof rekening met de omstandigheid dat in het onderhavige geval bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof dan ook niet passend. Mede gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde heeft plaatsgehad – in het bijzonder het gegeven dat de verdachte in zijn eigen woning werd geconfronteerd met meerdere personen die - kennelijk voor de verdachte onverwachts - met hem het gesprek wilden aangaan – ziet het hof aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de indruk gewekt dat hij oprecht is in zijn voornemen om een andere wending aan zijn leven te geven. Ook in die omstandigheid ziet het hof aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan hem op te leggen.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 28 december 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Aan die handeling kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 28 oktober 2021 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is dan ook niet met een eindvonnis afgerond binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. De redelijke termijn is in eerste aanleg met een periode van ongeveer 10 maanden overschreden. Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn hier dan ook geschonden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest naar het oordeel van het hof passend en geboden zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 12.573,92 (bestaande uit € 2.573,92 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
  • medische kosten ad in totaal € 2.212,00;
  • kleding ad € 100,00;
  • reis- en parkeerkosten ad in totaal € 261,92.
Voornoemde medische kosten (in totaal € 2.212,00) bestaan uit de volgende kostenposten:
  • paracetamol met codeïne 20 doosjes à € 16,60 per doosje; € 332,00;
  • gebruik paracetamol tegen aangezichtspijn voor de jaren 2019, 2020, 2021;
€ 207,00
- gebruik paracetamol vanaf 2022 voor een periode van 17 jaar; € 1.173,00.
De reis- en parkeerkosten (in totaal € 261,92) hebben betrekking op gemaakte kosten naar artsen/behandelaren in de periode van februari 2019 tot en met 3 januari 2020 (€ 111,92). Daarnaast is voor toekomstige reis- en parkeerkosten een stelpost opgenomen van € 150,00.
De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van
€ 3.714,12 (bestaande uit € 714,12 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2018 tot aan de der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd geldbedrag. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdediging heeft naar voren gebracht dat zij een vergoeding van € 3.000,00 wegens immateriële schade te hoog acht.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten is het hof van oordeel dat de kosten ter zake van het gebruik van paracetamol met codeïne (€ 332,00) en het gebruik van paracetamol tegen aangezichtspijn (€ 207,00) in voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde handelen en voldoende zijn onderbouwd. De gevorderde medische kosten zullen derhalve in zoverre worden toegewezen. Het gaat aldus om een bedrag van
€ 539,00. Voor wat betreft de overige gevorderde medische kosten is het hof van oordeel dat die kosten niet voldoende zijn onderbouwd en het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde handelen niet in voldoende mate kan worden vastgesteld. De benadeelde partij zal derhalve in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De gevorderde kosten in verband met de kleding (€ 100,00) acht het hof voldoende onderbouwd en vormen een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
De gevorderde reis- en parkeerkosten voor de periode van februari 2019 tot en met 3 januari 2020 acht het hof voldoende onderbouwd. Deze kosten zijn ook het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen
(€ 111,92). Ten aanzien van de gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten en de stelpost die de benadeelde partij in dat kader in de vordering tot schadevergoeding heeft opgenomen, overweegt het hof als volgt. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn van de zijde van de benadeelde partij brieven overgelegd waaruit blijkt dat de benadeelde partij op 4 maart 2019, 9 juli 2019, 26 augustus 2019 en 2 september 2019 bezoeken heeft gebracht aan het Amphia Ziekenhuis in Breda, locatie Molengracht. Naar het oordeel van het hof staan ook deze kosten in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Het hof acht die kosten ook voldoende onderbouwd. In de vordering tot schadevergoeding is ter zake van eerdere bezoeken aan voornoemd ziekenhuis (telkens) een bedrag van € 10,10 gevorderd. Voor de hierboven genoemde vier bezoeken zal dan ook (telkens) een vergoeding worden toegekend van € 10,10. In totaal gaat het dan om een bedrag van € 40,40. Aan reis- en parkeerkosten zal derhalve een bedrag van in totaal € 152,32 worden toegewezen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering tot schadevergoeding op dat punt een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat voor de beoordeling van de hoogte van de door de bewezenverklaarde handelingen veroorzaakte schade nader onderzoek is vereist. Nu voor dat nadere onderzoek de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden, zou dat een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding en bepalen dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het hof zal de hiervoor genoemde schade vaststellen op een bedrag van in totaal € 791,32
(€ 539,00 + € 100,00 + € 152,32). De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de verdachte veroordelen tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 791,32. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 791,32 (zevenhonderdeenennegentig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 791,32 (zevenhonderdeenennegentig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 december 2018.
Aldus gewezen door:
mr. B.F.M. Klappe, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 23 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant, district De Baronie, basisteam Dongemond, registratienummer PL2000-2019003751 Z, datum sluiten 6 januari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 130. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.