In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 september 2020. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met het telen van hennepplanten. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 77.652,22 aan de Staat moest betalen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het hof het vonnis zou vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 60.000,00. De verdediging betwistte deze vordering en stelde dat de betrokkene geen voordeel had genoten van de hennepplanten.
Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de bewijsstukken en de verklaringen van de betrokkene. Het hof oordeelde dat de betrokkene wel degelijk voordeel had genoten van het telen van hennepplanten, maar dat de opbrengsten van de eerste oogst niet aan hem konden worden toegerekend. Het hof heeft de opbrengsten van twee oogsten berekend op € 164.327,06 en de kosten op € 40.653,90, wat resulteert in een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 123.673,16. Aangezien het hof aannam dat de betrokkene de opbrengsten met een ander had gedeeld, werd het voordeel voor de helft aan hem toegerekend.
Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden en heeft de betalingsverplichting met 5% gematigd. De uiteindelijke betalingsverplichting werd vastgesteld op € 58.727,00. Daarnaast heeft het hof de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1080 dagen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.