ECLI:NL:GHSHE:2022:4733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
20-002322-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor ontucht met minderjarig kind

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het plegen van ontucht met zijn minderjarig kind. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat het hoger beroep ook tegen deze vrijspraken was gericht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn dochter, die op het moment van de feiten tussen de 9 en 10 jaar oud was. De verdachte heeft de schaamlippen en clitoris van zijn dochter betast en gelikt. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de ontucht. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de vrijspraken en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar heeft geoordeeld dat deze overschrijding voldoende is gecompenseerd door de vaststelling van de schending van artikel 6 EVRM.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002322-20

Uitspraak : 30 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-103877-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van ‘ontucht plegen met zijn minderjarig kind’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het onder 2. ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van het onder 1. ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is bepleit dat hij van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant vrijgesproken van hetgeen aan hem onder het tweede gedachtestreepje van feit 1, alsmede onder 2. is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Met betrekking tot voormelde partiële vrijspraak door de rechtbank van het onder 1. ten laste gelegde is het hof van oordeel dat het hier gaat om vrijspraak van een impliciet cumulatief ten laste gelegd feit zodat deze partiële vrijspraak, evenals de vrijspraak van feit 2, als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de voormelde vrijspraken is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en met inachtneming van het vorenstaande – thans ten laste gelegd dat:
1.
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 september 2010 tot en met 9 november 2012 te [plaats] , gemeente Twenterand, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte (telkens) de schaamlippen en/of clitoris van die [verdachte] heeft betast en/of gelikt.
Voor zover in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een tijdstip in de periode van 19 september 2010 tot en met 19 september 2012 te [plaats] , gemeente Twenterand, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte de schaamlippen en clitoris van die [verdachte] heeft betast en gelikt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde proces-verbaal van Politie Eenheid Zeeland West Brabant, Unit Zeden, nummer PL2000-2018260656, op ambtsbelofte opgemaakt en gesloten d.d. 18 juli 2019 door [verbalisant] , hoofdagent van politie, pagina 1 tot en met 100, hierna te noemen politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 mei 2018 (pagina 14-23 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] :
(p. 14)
Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum/tijd: Rond 2010/2011
(V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord aangeefster
O: Opmerking verbalisanten)
(p. 15)
V: Tegen wie kom je aangifte doen?
A: Tegen mijn vader [verdachte] .
A: Het begon met dat ik bij mijn vader ging logeren. Mijn vader die zei: ”Kom maar bij me liggen dan gaan we lekker knuffelen". Toen ik dichterbij hem lag is hij met zijn hand richting mijn geslachtsdeel gegaan en heeft hij vervolgens bij mijn schaamlippen en mijn
clitoris gezeten. Hij is toen met zijn hoofd onder de dekens gegaan en heeft hij mijn
pyjamabroek en mijn onderbroek naar beneden gedaan. Hij is met zijn hoofd tussen mijn
benen gegaan en heeft toen mijn schaamlippen en mijn clitoris gelikt. Ik was bang en zei dat
ik me misselijk voelde. Hij zei dat dit ons geheimpje was en hem moest beloven dat ik me
stil zou houden.
(p. 16)
V: Wanneer is het misbruik geweest?
A: Toen ik 9 jaar was. Daar ga ik van uit. Ik heb wel eens foto's van mijzelf gezien dat ik dacht dat het in die periode gebeurd moet zijn. In die tijd zijn we verhuisd naar Almelo. Toen was ik 10 jaar. Het kan dus ook zijn dat ik, toen het gebeurde met mijn vader, 10 jaar oud was.
A: Ik weet zeker dat het gebeurd is aan [adres 2] .
(p. 19)
V: Wat doet hij bij je schaamlippen?
A: Hij gaat met zijn vingers erlangs en probeert mij op te winden door over mijn clitoris heen en weer te gaan.
V: Welk gedeelte van de schaamlippen raakt hij dan aan?
A: Echt over de schaamlippen. Er boven overheen. Hij gaat dan in de middelste plooi waardoor hij ook echt bij mijn clitoris komt.
V: Hoe gaat het precies dan?
A: Hij gaat heen en weer. Hij raakt het aan.
A: Hij streelt dan mijn schaamlippen.
V: Als ik jou dan goed begrijp gaat hij tussen de schaamlippen?
A: Dat klopt.
V: Hoe lang duurt dit?
A: Dat duurt niet lang. Hij vroeg ook of ik het lekker vond. Ik zei nee en toen stopte dat.
V: Hoe stopt dat?
A: Ik zeg dus nee. Hij stopt. Omdat ik al gekanteld lag heeft hij me doorgedraaid op mijn rug en heeft mijn pyjama broek en mijn onderbroek uitgetrokken. Hij is met zijn hoofd onder de dekens gegaan en heeft mij gelikt.
V: Hij gaat met zijn hoofd onder de dekens. Wat kun je nog van hem zien?
A: Als hij eronder ligt helemaal niets meer. Ik voelde dat hij met zijn mond bij mijn vagina zat. Hij zat met zijn tong te likken aan mijn schaamlippen en aan mijn clitoris. Dat deed hij met zijn tong.
V: Likken? Wat voel je daarvan?
A: Ik voel dat hij likt.
V: Hoe weet je dat hij likt?
A: Dat voelde ik. Een tong voelt anders dan vingers. Dat voelde ik ook wel. Ik voel de warmte van zijn mond en zijn gezicht.
(p. 20)
V: Waarom zei hij dat van dat geheimpje?
A: Dat was de volgende dag. Ik moest naar de tuin komen, hij zei toen tegen mij: "Dat wat
er gisteren gebeurd is dat moet tussen ons blijven, dat is een geheimpje. Beloof je dat?" Ik
denk dat hij dit in de ochtend tegen mij zei.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 juli 2018 (pagina 45-52 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(p. 49)
Qua seksualiteit is er iets gebeurd met [slachtoffer 1] toen zij 9 jaar oud was. Ik kwam er
achter toen [getuige 2] (
het hof begrijpt: [getuige 2]) bij mij aan de deur kwam. Dat was ongeveer 2/3 maanden geleden. Net voor de mei vakantie in 2018.
Zij was toen de vrouw van [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte). Ze zijn 5 jaar getrouwd geweest. Samen hebben ze nog een dochtertje [slachtoffer 2] gekregen. Ik denk [slachtoffer 2] 5 jaar oud is.
Zij vroeg of ze een gesprek met mij mocht hebben. Zij vertelde dat er iets was gebeurd tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] .
Ik zei toen tegen [slachtoffer 1] dat [getuige 2] met een verhaal binnen kwam dat [verdachte] seksuele dingen met zijn dochtertje [slachtoffer 2] had gedaan. [slachtoffer 1] begon direct te huilen. [slachtoffer 1] zei dat er met haar ook iets heel ergs was gebeurd. [slachtoffer 1] vertelde dat zij bij papa op bed lag en dat papa toen met zijn gezicht tussen haar benen was gekomen.
(p. 50)
Ik vroeg [slachtoffer 1] nog hoe dat ging met dat hoofd tussen haar benen. Hij deed haar broek uit en ging haar tussen haar benen likken. [slachtoffer 1] vertelde dat ze er heel misselijk van werd.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 augustus 2018 (pagina 53-58 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(p. 53)
(V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige)
(p. 54)
Ik ben in 2008 in [plaats] gaan wonen samen met [verdachte] aan [adres 2]
. Er was een omgangsregeling. Als [verdachte] thuis was van zijn buitenlandse werkzaamheden kwamen ze bij ons wonen in [plaats] .
V= Tot hoe lang hebben jullie daar gewoond?
A= Tot 2012 hebben we daar gewoond met zijn drieën, [verdachte] , ik en mijn zoontje. In
2013 hebben we nog gewoond in Zuidhorn.
(…)
(p. 57)
A= Ik ben bij hen aan de deur geweest omdat ik mij zorgen maakte om de toekomst. Ik heb aan hun moeder (
het hof begrijpt: [getuige 1]) verteld over mijn minderjarige dochtertje [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] stond op dat moment buiten te zonnen en kwam tijdens dit gesprek binnen. [slachtoffer 1] begon te huilen en zei dat [verdachte] ook aan haar had gezeten.
V= In hoeverre heb je zelf dingen gezien tussen je ex-partner en de beide meisjes?
A= [slachtoffer 1] kwam een keer op een avond misselijk naar beneden en achter haar liep haar
vader [verdachte] . Hij was helemaal wit weg getrokken. De dag erop liepen [slachtoffer 1] en [verdachte] samen naar de tuin. Ik heb dit later nog een keer met haar besproken en toen vertelde
ze me dat ze er niet over mocht praten want dat was een geheimpje tussen haar en haar
vader. Zij was in de leeftijd toen van 9 à 10 jaar. Verder kwamen de meisjes na dit voorval
niet meer zo vaak spontaan bij ons thuis.
V= Zijn er nog andere dingen die je gezien en of gehoord en of gemerkt hebt tussen
[slachtoffer 1] en [verdachte] ?
A= Ik zag duidelijk een verandering in het contact tussen [slachtoffer 1] en haar vader want
zij ging meestal naast mij en of in mijn omgeving zitten.
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 juni 201 (pagina 88-95 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(p. 89)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(p. 90)
V: [getuige 1] is de moeder van [betrokkene] en [slachtoffer 1] . Wanneer heb je een relatie
gekregen met [getuige 1] ?
A: Lang geleden, ik denk toen ik 18 of 19 jaar was. (…) Op het laatst toen het niet meer ging tussen ons hadden we net 3 maanden een koophuis. Na de scheiding kwamen de kinderen bij mij om te lunchen etc.
In 1999 ( [betrokkene] ) en 2001 ( [slachtoffer 1] ) werden de kinderen geboren. (…)
(p. 91)
V: Hoe verliep het na de scheiding met [getuige 1] ?
A: Rommelig, chaotisch. De kinderen kwamen vanuit school vaak of tussen de middag eten.
Er was een periode dat ze vrijdags en zaterdags bij me waren en door de week.
[getuige 1] was weggegaan en ik bleef aan de Hoofdstraat wonen.
V: Hoe was de bezoekregeling?
A: Dat de kinderen om de 14 dagen wanneer ik vrij was konden komen. En door de week
als ze zin hadden, tussen de middag of na schools en dan bracht ik ze na het eten
naar huis. (…)
(p. 92)
V: Wanneer heb je een relatie gekregen met [getuige 2] ?
A: In 2007 ongeveer. (…) In februari 2008 (denk ik) kwam zij bij mij wonen aan [adres 2] .
Bewijsoverwegingen
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het in eerste aanleg gevoerde vrijspraakverweer herhaald. Daartoe heeft hij -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat te dezen niet voldaan is aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de aangifte van [slachtoffer 1] onvoldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen, aangezien het voorhanden zijnde steunbewijs slechts bestaat uit perifere omstandigheden die niet zien op de essentie van de verdenking en daarom niet redengevend kunnen zijn voor een bewezenverklaring.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop gesteld wordt dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat betrekking heeft op de tenlastelegging in haar geheel en niet elk onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan,
laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete
geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval van
ontucht, waarin doorgaans de verklaringen van een slachtoffer en verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van het slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Ondersteunend bewijsmateriaal kan onder omstandigheden bestaan in een door een derde ten tijde van het plegen van het feit of (kort) nadien waargenomen emotionele of fysieke reactie van het slachtoffer.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op het moment dat zij het gesprek hoorde tussen haar moeder [getuige 1] en [getuige 2] , destijds de nieuwe partner van verdachte, over het vermeende misbruik door verdachte van het halfzusje van de aangeefster, genaamd [slachtoffer 2] , zij moest huilen en voor het eerst verklaarde over wat er is gebeurd tussen haar en verdachte.
Daarover heeft [slachtoffer 1] vervolgens verklaard dat zij op de bewuste dag bij haar vader ging slapen. Toen [slachtoffer 1] bij verdachte in bed lag, is hij met zijn hand richting haar geslachtsdeel gegaan. Verdachte heeft met zijn hand aan haar schaamlippen en clitoris gezeten. Vervolgens is verdachte met zijn hoofd onder de dekens gegaan en heeft hij haar schaamlippen en clitoris gelikt. [slachtoffer 1] heeft tegen verdachte gezegd dat zij zich misselijk voelde. De volgende dag moest [slachtoffer 1] naar de tuin komen van verdachte. Hij heeft toen gezegd dat wat er was gebeurd tussen hen moest blijven en dat het een geheimpje was.
Het hof constateert dat [slachtoffer 1] over het tenlastegelegde uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard bij de politie. Haar moeder komt op basis van wat zij van [slachtoffer 1] heeft gehoord tot dezelfde beschrijving van het gebeurde.
De raadsman heeft voorts betoogd dat ook de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn en om die reden niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat deze verklaringen zijn ontstaan vanuit haat jegens verdachte op grond waarvan bij de getuigen een onjuist collectief beeld is ontstaan over een gebeurtenis waarvan niet vaststaat dat die heeft plaatsgevonden. Ook de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat genoemde getuigen, met name [getuige 2] , voor hem belastende verklaringen hebben afgelegd vanuit haat jegens hem die zou zijn ontstaan doordat verdachte tijdens zijn huwelijken met [getuige 1] en [getuige 2] regelmatig vreemd zou zijn gegaan.
Het hof stelt op de eerste plaats vast dat zowel de aangeefster als beide genoemde getuigen op verzoek van de verdediging door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof zijn gehoord op 8 september 2022, bij welke gelegenheid zij hun eerdere verklaringen in de kern hebben bevestigd. Voorts acht het hof van belang dat uit de verschillende verklaringen van de aangeefster en de getuigen blijkt dat zij ten aanzien van bepaalde zaken die voor de verdachte belastend waren of zouden kunnen zijn, terughoudend hebben verklaard en dat zij op de momenten dat zij bijvoorbeeld vanwege het tijdsverloop twijfelden over een bepaalde omstandigheid, zij die twijfel hebben uitgesproken en er op momenten - waar dat op zichzelf mogelijk was - niet voor hebben gekozen om de zaak extra aan te dikken ten nadele van verdachte.
De verklaringen van zowel de aangeefster als de getuigen zijn, voor zover tot het bewijs gebezigd, naar het oordeel van het hof in de kern consistent en ondersteunen elkaar op belangrijke detailpunten.
Zowel de getuige [getuige 1] als de getuige [getuige 2] bevestigen immers dat [slachtoffer 1] emotioneel werd na het horen van het gesprek tussen haar moeder en [getuige 2] over het vermeende misbruik van [slachtoffer 2] en dat zij moest huilen toen zij vertelde over de ontuchtige handelingen die verdachte bij haar had verricht. Daarnaast bevestigt de getuige [getuige 2] in haar verklaring dat [slachtoffer 1] op een avond misselijk naar beneden kwam en [slachtoffer 1] en de verdachte de volgende dag samen naar de tuin liepen. Toen [getuige 2] vroeg wat er besproken was, zei [slachtoffer 1] dat zij er niet over mocht praten omdat het een geheimpje was tussen haar en haar vader. Hierna kwamen [slachtoffer 1] en [betrokkene] niet zo vaak meer spontaan bij verdachte en [getuige 2] thuis volgens laatstgenoemde. Ook zag [getuige 2] een verandering in het contact tussen [slachtoffer 1] en verdachte, want zij ging meestal naast haar of in haar omgeving zitten en niet meer bij verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan aan het waarheidsgehalte van deze verklaringen zou moeten worden getwijfeld.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de gewraakte verklaringen betrouwbaar en zal het deze ook als zodanig gebruiken. Voor wat betreft de ten laste gelegde handelingen is het hof van oordeel dat de uitgebreide en gedetailleerde verklaring van [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in de overige gebezigde bewijsmiddelen, zodat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte ten laste wordt gelegd.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:

Ontucht plegen met zijn minderjarig kind.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn destijds negen- of tienjarige dochter [slachtoffer 1] door haar schaamlippen en clitoris te betasten en likken. Door het plegen van deze ontuchtige handelingen met zijn kind heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] op ernstige wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het ondergaan van ontuchtige handelingen langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een minderjarig slachtoffer en dat het de normale gezonde seksuele ontwikkeling van een kind kan doorkruisen.
Tijdens de behandeling in hoger beroep is namens [slachtoffer 1] het spreekrecht uitgeoefend. Uit de omstandigheid dat [slachtoffer 1] jaren later nog hevig geëmotioneerd raakt als zij geconfronteerd wordt met de mogelijke ontucht van haar vader met haar halfzusje en met de herinnering aan de ontuchtige handelingen die zijzelf heeft ondergaan, leidt het hof af dat het gebeuren ook daadwerkelijk een aanzienlijke impact op haar heeft gehad.
Verdachte droeg als vader van [slachtoffer 1] medeverantwoordelijkheid voor haar verzorging, opvoeding en gezonde en veilige ontwikkeling. Met het plegen van de ontuchtige handelingen heeft hij het vertrouwen dat een kind in haar vader mag hebben, ernstig geschaad. Daar komt bij dat de ontucht heeft plaatsgevonden in de woning waar verdachte inmiddels woonachtig was en waar [slachtoffer 1] zich tijdens haar bezoek ook veilig moest kunnen voelen. Door tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat wat er was gebeurd een geheimpje moest blijven, heeft hij misbruik gemaakt van de afhankelijke positie die zijn dochter ten opzichte van hem had. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Ondanks dat de ontuchtige handelingen slechts eenmaal hebben plaatsgevonden, zijn het wel uitermate verregaande handelingen, die het opleggen van een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf rechtvaardigen.
Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter in Nederland is veroordeeld en voorts dat hem eenmaal, te weten: na het bewezen verklaarde feit, een strafbeschikking is opgelegd in verband met een verkeersdelict;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder dat het contact tussen hem en zijn kinderen en ex-partners geheel is verbroken en dat hij inmiddels een nieuwe relatie is aangegaan.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde een gevangenisstraf een passende en geboden reactie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof stelt tot slot nog vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) gedurende de procedure in hoger beroep enigszins is overschreden.
Immers is tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten: 27 oktober 2020, en de datum waarop het hof arrest wijst, te weten: 23 december 2022, een periode van 2 jaren en 2 maanden is verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen 2 jaar na het instellen van het hoger beroep tot een einduitspraak is gekomen.
Als regel wordt overschrijding van de redelijke termijn gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet was overschreden. Na afweging van alle belangen en omstandigheden, waaronder de aard en ernst van de onderhavige strafzaak, de omstandigheid dat het onderzoek in hoger beroep enige vertraging heeft opgelopen doordat op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord alsmede de geringe mate van overschrijding van de redelijke termijn, volstaat het hof echter met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het tweede gedachtestreepje van het onder 1. ten laste gelegde alsmede het onder 2. ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 30 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.