II. a. Wie heeft de kosten gemaakt voor het opbouwen, inrichten en onderhouden van de kwekerij?
Gezamenlijk. Er is een lening afgesloten van 35.000 tot 40,000 euro en dat geld is verrekend met de eerste opbrengst van 1,5 oogst. De lening was van ons allemaal samen (…).
Er was geen sprake van een baas of bazen bij de hennepkwekerijen(…). We hadden allemaal enig aandeel in het geheel. Over de rol van de personen die in de tenlastelegging genoemd zijn kan ik enkel, zonder het noemen van namen, kan ik enkel zeggen dat iedereen een gelijk aandeel in het geheel had met uitzondering van de elektricien.”
- De verklaring van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris op 18 maart 2021 voor zover inhoudende:
“De rechter-commissaris vraagt mij wat ik weet over een hennepkwekerij in [locatie 2] .
Ik weet dat iedereen, ik bedoel daar mee alle verdachten in deze zaak, geld verdiend heeft in [locatie 2] (…).Iedereen kreeg evenveel. (…) De kosten zijn betaald met geleend geld. Er was rond de €30.000 tot €40.000 geleend voor de opbouw.(…) Ieder kreeg een gelijk aandeel.”
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft gedurende meerdere jaren deel uitgemaakt van een organisatie die zich bezighield met georganiseerde hennepteelt. Ten aanzien van drie locaties is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich aldaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van de hennep.
Door deel te nemen aan de hierboven omschreven criminele organisatie en het meermalen medeplegen van hennepteelt heeft verdachte bijgedragen aan de grootschalige productie van softdrugs. Dit houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is algemeen bekend dat het frequent gebruik van softdrugs de gezondheid kan schaden. Voorts brengt het exploiteren van hennepkwekerijen in woningen dikwijls brand- of elektrocutiegevaar met zich, doordat middels een illegale aansluiting stroom wordt afgenomen. Dit leidt tot gevaarlijke situaties voor bewoners en omwonenden. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder door de strafrechter is veroordeeld, maar niet ter zake van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de rol van de verdachte in het geheel niet als ondergeschikt is aan te merken. Het hof is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de rol van de verdachte in het geheel niet wezenlijk anders of beperkter was in verhouding tot de rollen van de medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . De verdachte heeft zich gedurende langere tijd intensief beziggehouden met de georganiseerde hennepteelt, deelde mee in de opbrengst, hield daarover (in wisselende samenstellingen) nauw contact met medeverdachten, bezocht ook zelf (veelvuldig) kwekerijen en voerde daar werkzaamheden uit. Dat de (uit de bewijsmiddelen te ontlenen) rol/inbreng bij een individuele kwekerij of gesprek per verdachte soms kon verschillen, leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot de rol van de verdachte in het geheel.
Wel houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de kwekerij te Wamel niet afzonderlijk aan de verdachte ten laste is gelegd.
Ook houdt het hof rekening met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegende acht het hof, net als de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden.
Op 2 oktober 2014 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 6 april 2018 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis gewezen.
Verdachte heeft vervolgens op 16 april 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 14 december 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst.
Hoewel er in deze zaak in hoger beroep getuigen zijn gehoord en de zaak tweemaal is aangehouden wegens ziekte van een medeverdachte, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die deze forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal deze overschrijding daarom verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 6 maanden.
Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.