ECLI:NL:GHSHE:2022:4718

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
20-001287-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en meermalen medeplegen van hennepteelt met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1986 en wonende te Zaltbommel, was aangeklaagd voor deelname aan een criminele organisatie en meermalen medeplegen van hennepteelt. De rechtbank had eerder de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd. Het hof heeft de bewijsmiddelen van de rechtbank overgenomen en aangevuld met verklaringen van medeverdachten, die bevestigden dat de verdachte actief betrokken was bij de hennepteelt op verschillende locaties. Het hof oordeelde dat de verdachte gedurende meerdere jaren deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met georganiseerde hennepteelt, wat bijdroeg aan de grootschalige productie van softdrugs en daarmee de openbare orde ondermijnde. Het hof heeft de strafmaat gematigd tot 12 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001287-18
Uitspraak : 14 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 april 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-879038-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze als volgt gekwalificeerd:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel (feit 1);
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd (feit 2);
  • deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet (feit 3).
De verdachte is hiervoor strafbaar verklaard en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft:
  • zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard;
  • een strafmaatverweer gevoerd, waarbij is verzocht om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar in plaats daarvan te volstaan met een (maximale) taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust:
  • met aanvulling van de bewijsmiddelen:
  • met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd en zullen de daarmee samenhangende overwegingen worden vervangen zoals hierna te melden.
  • met vervanging van de toepasselijke wettelijke artikelen, zoals hierna te melden.
Aanvulling van de bewijsmiddelen [1]
Het hof verenigt zich met de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven op pagina’s 13 tot en met 142 van het vonnis, met aanvulling van de volgende bewijsmiddelen:
- De verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 26 september 2019, voor zover inhoudende:
“ [verdachte] uit Zaltbommel ken ik. Dat was in die tijd een maatje van mij en ik heb met hem samen bij die hennepkwekerij in [locatie 1] werkzaamheden verricht, geklust. Ik zou daarvoor 500 euro per dag krijgen van [verdachte] , maar ik heb er nooit geld voor gehad. Ik reed dan meestal met [verdachte] naar [locatie 1] in de auto. Degenen die mij vroegen klussen te doen in [locatie 2] of [locatie 1] waren [verdachte] of [medeverdachte 2] .” [2]
- De verklaring van [medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris d.d. 27 september 2019, voor zover inhoudende:
“Ik ben diverse keren naar de kwekerijen in [locatie 1] en [locatie 3] toe geweest. Ik ging kijken of alles werkte en ik gaf ook de planten water. [medeverdachte 2] reed wel eens met mij mee naar de kwekerijen in België. Er werd wel eens gesproken in onze groep over hennep, en met onze groep bedoel ik dan [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en ik. Het waren verschillende samenstellingen als wij erover spraken. (…) Voormelde groep kwam op en af meestal bij elkaar in Zaltbommel en dan was het niet zo dat iedereen
daar zat, maar er werd op en af binnengelopen bij [medeverdachte 2] .” [3]
- De verklaring van [medeverdachte 6] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021, voor zover inhoudende:
“Ik heb wel hennephokken aangesloten en dat kan op verzoek van [medeverdachte 4] zijn geweest of van [medeverdachte 5] . Ik weet ook dat ik met [medeverdachte 2] wel op zo’n locatie ben geweest. Ik weet niets van de rolverdeling tussen [medeverdachte 4] , vader en zoon [verdachte] en [medeverdachte 5] . Ik weet niets van hun onderlinge afspraken. Ik werd wel met enige regelmaat gebeld om iets voor hen te doen en daar kreeg ik een paar tientjes voor. (…) Een in België en een in Nederland, voor zover ik nu nog weet. In mijn ogen was niemand van die vier de baas in het geheel. Het hennephok in Nederland was aangelegd in een huis op zolder. Ik heb daar de kabel voor getrokken. In dat huis woonde [medeverdachte 7] . Ik ben ook wel eens met een van de vier genoemde personen bij haar geweest. Volgens mij ben ik daar samen met [medeverdachte 5] geweest, maar mogelijk ook met een van de andere personen. [4]
- De verklaring van [medeverdachte 4] bij de rechter-commissaris op 5 november 2020, voor zover inhoudende over de kwekerij in [locatie 2] :
“Ik heb de hennepkwekerij te [locatie 2] gedaan met iedereen die in het dossier als verdachte voorkomt.(…) Iedereen werd gelijk beloond.(…) Maximaal € 5000 per persoon per oogst en de elektricien kreeg minder.(…)
b. Hoe vaak heeft u dat aandeel gehad?
Drie keer, de oogst die bij de inval in beslag is genomen heeft niets opgeleverd evenals de geknipte hennep in die [locatie 4] in beslag is genomen.
II. a. Wie heeft de kosten gemaakt voor het opbouwen, inrichten en onderhouden van de kwekerij?
Gezamenlijk. Er is een lening afgesloten van 35.000 tot 40,000 euro en dat geld is verrekend met de eerste opbrengst van 1,5 oogst. De lening was van ons allemaal samen (…).
Er was geen sprake van een baas of bazen bij de hennepkwekerijen(…). We hadden allemaal enig aandeel in het geheel. Over de rol van de personen die in de tenlastelegging genoemd zijn kan ik enkel, zonder het noemen van namen, kan ik enkel zeggen dat iedereen een gelijk aandeel in het geheel had met uitzondering van de elektricien.” [5]
- De verklaring van [medeverdachte 5] bij de rechter-commissaris op 18 maart 2021 voor zover inhoudende:
“De rechter-commissaris vraagt mij wat ik weet over een hennepkwekerij in [locatie 2] .
Ik weet dat iedereen, ik bedoel daar mee alle verdachten in deze zaak, geld verdiend heeft in [locatie 2] (…).Iedereen kreeg evenveel. (…) De kosten zijn betaald met geleend geld. Er was rond de €30.000 tot €40.000 geleend voor de opbouw.(…) Ieder kreeg een gelijk aandeel.” [6]
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft gedurende meerdere jaren deel uitgemaakt van een organisatie die zich bezighield met georganiseerde hennepteelt. Ten aanzien van drie locaties is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich aldaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van de hennep.
Door deel te nemen aan de hierboven omschreven criminele organisatie en het meermalen medeplegen van hennepteelt heeft verdachte bijgedragen aan de grootschalige productie van softdrugs. Dit houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is algemeen bekend dat het frequent gebruik van softdrugs de gezondheid kan schaden. Voorts brengt het exploiteren van hennepkwekerijen in woningen dikwijls brand- of elektrocutiegevaar met zich, doordat middels een illegale aansluiting stroom wordt afgenomen. Dit leidt tot gevaarlijke situaties voor bewoners en omwonenden. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij weliswaar eerder door de strafrechter is veroordeeld, maar niet ter zake van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de rol van de verdachte in het geheel niet als ondergeschikt is aan te merken. Het hof is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de rol van de verdachte in het geheel niet wezenlijk anders of beperkter was in verhouding tot de rollen van de medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . De verdachte heeft zich gedurende langere tijd intensief beziggehouden met de georganiseerde hennepteelt, deelde mee in de opbrengst, hield daarover (in wisselende samenstellingen) nauw contact met medeverdachten, bezocht ook zelf (veelvuldig) kwekerijen en voerde daar werkzaamheden uit. Dat de (uit de bewijsmiddelen te ontlenen) rol/inbreng bij een individuele kwekerij of gesprek per verdachte soms kon verschillen, leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot de rol van de verdachte in het geheel.
Wel houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de kwekerij te Wamel niet afzonderlijk aan de verdachte ten laste is gelegd.
Ook houdt het hof rekening met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegende acht het hof, net als de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden.
Op 2 oktober 2014 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 6 april 2018 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis gewezen.
Verdachte heeft vervolgens op 16 april 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 14 december 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst.
Hoewel er in deze zaak in hoger beroep getuigen zijn gehoord en de zaak tweemaal is aangehouden wegens ziekte van een medeverdachte, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die deze forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal deze overschrijding daarom verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 6 maanden.
Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 14 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Aanvullende bewijsmiddelen worden hierna in de voetnoten opgenomen.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 26 september 2019, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] .
3.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 27 september 2019, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 3] .
4.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 6] bij de rechter-commissaris d.d. 26 september 2019.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 5 november 2020, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4] .
6.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 5] .