II. a. Wie heeft de kosten gemaakt voor het opbouwen, inrichten en onderhouden van de kwekerij?
Gezamenlijk. Er is een lening afgesloten van 35.000 tot 40,000 euro en dat geld is verrekend met de eerste opbrengst van 1,5 oogst. De lening was van ons allemaal samen (…).
Er was geen sprake van een baas of bazen bij de hennepkwekerijen(…). We hadden allemaal enig aandeel in het geheel. Over de rol van de personen die in de tenlastelegging genoemd zijn kan ik enkel, zonder het noemen van namen, kan ik enkel zeggen dat iedereen een gelijk aandeel in het geheel had met uitzondering van de elektricien.”
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde feit. Daartoe is, op gronden als verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat de rol van verdachte bij de hennepkwekerij in [plaats 1] beperkt is gebleven. De gedragingen van de verdachte kunnen niet worden gekwalificeerd als medeplegen, maar slechts als medeplichtigheid aan (het medeplegen van) het telen van de hennep.
Naar het oordeel van het hof vindt het door de raadsman gevoerde verweer zijn weerlegging in de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, waarmee het hof zich verenigt, alsmede de hiervoor genoemde verklaring van [medeverdachte 1] . Op grond van de tot het bewijs gebezigde OVC-gesprekken, de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en de verdachte zelf, is het hof van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het telen van hennep in de hennepkwekerij te [plaats 1] van zodanig gewicht was dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Hetgeen overigens door de raadsman is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode overweegt het hof nog het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij één of twee keer stekken heeft gezet en één keer mee heeft geoogst, maar uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat de rol van de verdachte bij de kwekerij groter is geweest en zich over een langere periode heeft uitgestrekt.
Zo volgt de actieve betrokkenheid/bemoeienis van [verdachte] uit een OVC-gesprek d.d. 6 november 2013 in de woning van [medeverdachte 4] , waar [verdachte] vroeg naar de stand bij (zo begrijpt het hof) de hennepkwekerij te [plaats 1] en onder meer zei ‘dat ze daar nog goed aan gedaan hebben, ramvol’ en (nadat [medeverdachte 5] aangaf dat hij tweeënhalve week geleden daar nog een keer geweest is met [medeverdachte 1]
(hof: [medeverdachte 1] )en dat [medeverdachte 1] het weer wou bijhouden) ‘dat hun ze toch zelf voeding geven’.
En nadat de politie op 26 november 2013 het kamp aan [adres 1] binnenviel, waar hennep werd geknipt die afkomstig was van de hennepkwekerij te [plaats 1] , sprak [verdachte] (op 26 en 27 november 2013) in de woning van [medeverdachte 4] samen met diverse medeverdachten over de inval op het woonwagenkamp [adres 1] , waarbij [verdachte] naast het bespreken van het financiële verlies dat zij hierdoor leden, ook terugblikte op eerdere oogsten/werkzaamheden en weer vooruitkeek naar hoe zij nu verder moesten handelen:
[verdachte] : “Ja ik denk dat ik vanavond wel effe de grond euh in zakken ga doen, eruit halen. Anders wordt het laat. Dat wou ik eigenlijk vandaag overdag maar ja euh kijken of hun eruit komen.”
[medeverdachte 5] : “Ja wat [medeverdachte 1] had het er straks ook met mijn vader over om gelijk bij [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2] )aan de gang te gaan maar ja mijn vader zei ook al eerst (…) effe allemaal afwachten.”
[verdachte] : “Ja.”
[verdachte] : “Maar bij die blonde
(het hof begrijpt: [medeverdachte 6] , dus bij de kwekerij te [plaats 2] )staat het ook alweer twee weken leeg. We moeten aan de gang, die grond moet eruit en vrijdag komen die stekken.”
[medeverdachte 4] : “Ja ( [medeverdachte 1] ), vanmorgen was ie hier al doe effe de [betrokkene 1] bellen zei ie. Ik zei ik doe helemaal niks nou.”
[verdachte] : “Wie moest je bellen?”
[medeverdachte 4] : “ [medeverdachte 1] euh hok klaar maken, [betrokkene 1] bellen voor stekken. Ik zei ik doe effe
helemaal niks nou. Ik zei zolang hullie vastzitten doe ik niks meer. (…) Want er zit een hoop man vast.”
[verdachte] : “17 man.”
(…)
[medeverdachte 4] : “Als die wortels eruit zijn dan blijft er een halve bak over. Als je dan
gewoon je mixt er grond over dan is het toch goed.”
[verdachte] : “Nee die grond is niks meer. Die is al een jaar oud, er moet gewoon nieuwe
in.
(…)
Maar ik kan het wel allemaal uitstellen maar ik blijf het uitstellen. Eigenlijk zou ik het de vorige draai al doen maar toen hebben we het ook niet gedaan.
(…)
Of ik laat het een keer draaien nog en dan doe ik euh..”
[medeverdachte 4] : “Gewoon verse grond erbij gooien.”
[verdachte] : “In die dinges heb ik er allemaal ingegooid. Bij elke draai hebben we er wel een paar in geflikkerd. Elke keer mix je weer een hoop. Maar op een bepaald moment is die grond natuurlijk helemaal kapot.”
[medeverdachte 4] : “Ja maar het is allemaal misgelopen. Ik zei als ze gisterenavond allemaal
terug waren gekomen, had je vandaag de hele dag gehad.”
(…)
[verdachte] : “Een plantje is niet veel werk natuurlijk. Een plantje is alleen zetten”
(…)
[verdachte] : “Ik wil alles alvast in zakken gaan doen en als die andere grond is, als zij thuis is en die andere grond moet zij ook thuis zijn want anders kan ik die niet laden dus dan wil ik die grond naar binnen en dan die zakken weg gaan halen. Dan kunnen ze boven al vullen en dan kunnen de anderen de grond weg gaan brengen.”
(…)
[medeverdachte 4] : “Ja, is [medeverdachte 2] er ook? Krijg jij ‘m nog te pakken? Hoe wil je het vanavond doen?”
[medeverdachte 4] : “Anders pak je dadelijk effe euh 2 duizend, dan geef ik ‘m alvast die huur. Dan schiet ik het wel effe voor. Het moet toch betaald worden de huur.”
[medeverdachte 5] : “Ja.”
[medeverdachte 4] : “Kijk en dan euh je wilt toch door draaien dus je moet toch…”
[verdachte] : “Ja”
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij deze kwekerij heeft gedaan met de verdachten die in het dossier voorkomen en dat zij er allemaal aan verdiend hebben
(het hof begrijpt (in elk geval) [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en de verdachte)en heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de hennepkwekerij is opgebouwd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en verdachte (pagina 88 vonnis).
Het hof concludeert dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij in [plaats 1] groter is geweest en zich uitstrekt over een langere periode dan waarover verdachte heeft verklaard. Het hof zal uitgaan van de door de rechtbank gebezigde pleegperiode.
Resumerend acht het hof op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als door de rechtbank bewezen is verklaard.
In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, bezigt het hof de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris d.d. 9 november 2017 tot het bewijs, voor zover inhoudende:
Ik heb aan [adres 2] een oogst gedraaid. Samen met anderen, wiens naam ik niet wil noemen. Over mijn medeverdachten wil ik niets zeggen. Ik heb geregeld dat er verzorging is geweest.
Voorts bezigt het hof de verklaring van [medeverdachte 7] bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2021 tot het bewijs, voor zover inhoudende:
“Ik heb wel hennephokken aangesloten en dat kan op verzoek van [medeverdachte 1] zijn geweest of van [verdachte] . Ik weet ook dat ik met [medeverdachte 4] wel op zo’n locatie ben geweest.
Ik weet niets van de rolverdeling tussen [medeverdachte 1] , vader en zoon [medeverdachte 4] en [verdachte] . Ik weet niets van hun onderlinge afspraken. Ik werd wel met enige regelmaat gebeld om iets voor hen te doen en daar kreeg ik een paar tientjes voor. (…) Een in België en een in Nederland, voor zover ik nu nog weet. In mijn ogen was niemand van die vier de baas in het geheel. Het hennephok in Nederland was aangelegd in een huis op zolder. Ik heb daar de kabel voor getrokken. In dat huis woonde [medeverdachte 6] . Ik ben ook wel eens met een van de vier genoemde personen bij haar geweest. Volgens mij ben ik daar samen met [verdachte] geweest, maar mogelijk ook met een van de andere personen.”
De raadsman van de verdachte heeft, op gronden als verwoord in de pleitnota, bepleit om met betrekking tot de begindatum van de periode uit te gaan vanaf februari 2013 en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 3] onbetrouwbaar zou zijn.
Het hof volgt de verdediging niet in dit verweer. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [betrokkene 3] , voor zover deze tot het bewijs is gebezigd, steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de hennepkwekerij reeds vanaf november/december 2012 in werking moet zijn geweest. Dit volgt, naast de verklaring van [betrokkene 3] dat zij na iedere oogst geld ontving en dat zij dit bedrag minstens vier keer heeft gekregen, ook uit de verklaring van [betrokkene 2] . Laatgenoemde stond in de periode van 26 maart 2012 tot 7 juni 2013 op het adres [adres 2] ingeschrevenen heeft verklaard dat hij na ongeveer 9 maanden, rond kerst, erachter kwam dat op dit adres een hennepkwekerij in werking was (zie pagina 118 vonnis).
Voorts heeft [verdachte] in een OVC-gesprek d.d. 15 november 2013 (op een vraag van [medeverdachte 1] of hij al enzymen had gegeven) gezegd: “Enzymen, ik haal de grond er ook uit he, alles moet eruit, ja dat zit er al
meer als een jaarin, vorige … december (…)” (zie pagina 100 vonnis). Deze uitlating van [verdachte] bevestigt naar het oordeel van het hof niet alleen de verklaring van [betrokkene 2] voor wat betreft de begindatum van de hennepkwekerij, het hof leidt daaruit ook af dat [verdachte] reeds vanaf dat moment (november/december 2012) betrokken was bij de hennepkwekerij, zoals [betrokkene 3] heeft verklaard.
Het hof zal derhalve uitgaan van de door de rechtbank gebezigde pleegperiode en verwerpt het verweer. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze als door de rechtbank bewezen is verklaard.
Op grond van het vorenoverwogene en hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de begindatum van de hennepkwekerij te [plaats 1] , waarmee het hof zich verenigt, zal het hof de begindatum van de pleegperiode van feit 4 (deelneming aan de criminele organisatie) vaststellen op 1 januari 2012 (zie ook pagina’s en 4 en 5 vonnis).
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft gedurende meerdere jaren deel uitgemaakt van een organisatie die zich bezighield met georganiseerde hennepteelt. Ten aanzien van drie locaties is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich aldaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van de hennep.
Door deel te nemen aan de hierboven omschreven criminele organisatie en het meermalen medeplegen van hennepteelt heeft verdachte bijgedragen aan de grootschalige productie van softdrugs. Dit houdt de illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is algemeen bekend dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden. Voorts brengt het exploiteren van hennepkwekerijen in woningen dikwijls brand- of elektrocutiegevaar met zich, doordat middels een illegale aansluiting stroom wordt afgenomen. Dit leidt tot gevaarlijke situaties voor bewoners en omwonenden. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2022 volgt dat de verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Het hof zal, anders dan door de raadsman bepleit, niet in strafmatigende zin rekening houden met de rol die de verdachte had bij de bewezenverklaarde feiten. Het hof is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de rol van de verdachte in het geheel niet wezenlijk anders of beperkter was in verhouding tot de rollen van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . De verdachte heeft zich gedurende langere tijd intensief beziggehouden met de georganiseerde hennepteelt, heeft in de kwekerijen (mee)geïnvesteerd, deelde in de opbrengst, hield daarover (in wisselende samenstellingen) nauw contact met medeverdachten, bezocht ook zelf kwekerijen en voerde daar werkzaamheden uit. Dat de (uit de bewijsmiddelen te ontlenen) rol/inbreng bij een individuele kwekerij of gesprek per verdachte soms kon verschillen, leidt niet tot een ander oordeel met betrekking tot de rol van de verdachte in het geheel.
Wel weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee dat hij (deels) openheid van zaken heeft gegeven over zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde.
Ook houdt het hof rekening met de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding om tot een lagere gevangenisstraf te komen dan de rechtbank en de door de advocaat-generaal geformuleerde eis.
Alles afwegende acht het hof, net als de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot de redelijke termijn het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden.
Op 30 september 2014 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 6 april 2018 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis gewezen.
Verdachte heeft vervolgens op 6 april 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 14 december 2022 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst.
Hoewel er in deze zaak in hoger beroep getuigen zijn gehoord, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die deze forse overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal deze overschrijding daarom verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd met 6 maanden.
Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.