ECLI:NL:GHSHE:2022:4712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
20-000329-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijke brandstichting en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting en vernieling. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een vonnis van de rechtbank van 2 februari 2022, waarin de verdachte was veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf. De advocaat-generaal vorderde een zwaardere straf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de brandstichting en refereerde zich aan het oordeel van het hof voor de vernieling.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 maart 2020 brand heeft gesticht aan een Volkswagen Golf, waarbij levensgevaar voor omwonenden en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte had eerder een ruit van de woning van het slachtoffer vernield. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de brandstichting, onder andere door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte werd schuldig bevonden aan beide feiten en het hof vernietigde het eerdere vonnis, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof benadrukte dat brandstichting ernstige gevolgen kan hebben en dat de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans bezit. De opgelegde straf is bedoeld om recht te doen aan de ernst van de feiten en om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000329-22
Uitspraak : 20 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 februari 2022 in de strafzaak met parketnummer 02-239844-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd – opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was (feit 1) en vernieling van een ruit (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2020 te [plaats] , gemeente Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een personenauto (merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1] ), immers heeft verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met motorbenzine, althans (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten de bewoners van de woning aan [adres 2] die direct naast voornoemde personenauto was gelegen, te duchten was
en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de direct daarnaast gelegen woning aan [adres 2] en/of de inboedel van die woning en/of de carport, waaronder de personenauto stond, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 3 maart 2020 te [plaats] , gemeente Breda, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of haar ouders, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 maart 2020 te [plaats] , gemeente Breda, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto (merk Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met motorbenzine, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten de bewoners van de woning aan [adres 2] die direct naast voornoemde personenauto was gelegen, te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de direct daarnaast gelegen woning aan [adres 2] en de inboedel van die woning en de carport, waaronder de personenauto stond, te duchten was;
2.
hij op 3 maart 2020 te [plaats] , gemeente Breda, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit toebehorende aan [slachtoffer] heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte de persoon is geweest die de brandstichting heeft gepleegd op 10 maart 2020 omdat:
- de brand spontaan kan zijn ontstaan en een technisch defect onvoldoende kan worden uitgesloten;
- er geen onderzoek is geweest naar andere contacten van [aangever] dan wel naar de mogelijkheid van een pyromaan;
- het aanstralen van de telefoon van de verdachte op een zendmast en het signaleren van de auto van de verdachte in de buurt niets zegt;
- geen sprake is van levensgevaar omdat de personen in de woning alert waren.
Oordeel van het hof
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende af.
Op 3 maart 2020 is een ruit van de woonkamer van de woning aan [adres 2] vernield. Hiervan is door [aangever] namens haar ouders aangifte gedaan. Aangeefster heeft onder meer verklaard dat de verdachte die dag ineens voor haar deur stond, terwijl zij haar adres niet had gegeven. Ook heeft zij verklaard dat de verdachte boos was, omdat zij niet met hem wilde afspreken. [1] Een getuige heeft een manspersoon gezien die iets donkers in zijn handen had en richting de [locatie] liep. Kort hierna kwam dezelfde persoon de straat in rennen vanuit de [locatie] . De getuige zag dat de persoon niets meer in zijn handen had. Hij zag dat de manspersoon in een rode Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] stapte en vervolgens met hoge snelheid wegreed. [2] Deze auto stond op naam van de verdachte. [3] De verdachte heeft bekend de ruit te hebben vernield door een steen door de ruit te gooien. De verdachte heeft daaraan toegevoegd dat hij zich bedonderd voelde en werd bedwelmd door gevoelens. [4]
Op 6 maart 2020 heeft [aangever] op haar telefoon een chatbericht van de verdachte ontvangen met de tekst ‘je kent me echt niet, je gaat problemen krijgen’. [5]
Op de avond van 10 maart 2020 heeft [slachtoffer] zijn voertuig, een Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken 1] , geparkeerd op de oprit van de woning aan [adres 2] . Het voertuig stond onder de carport, welke zich bevindt aan de zijkant van het huis, voor de inpandige garage. Het gezin van [slachtoffer] , bestaande uit hemzelf, zijn vrouw en twee dochters, waaronder [aangever] , waren die avond thuis. Rond 21.00 uur hoorden de bewoners van dezelfde woning een enorme knal en zagen zij dat de auto en de carport in brand stonden. [6] Het voertuig is hierbij zwaar beschadigd en ook aan de woning is roet- rook- en brandschade toegebracht. [7] De auto van de verdachte is voor het tijdstip van de brand, in zuidelijke richting ter hoogte van Meerkerk, en na het tijdstip van de brand in noordelijke richting ter hoogte van de Moerdijkbrug en Brienenoordbrug gesignaleerd. [8] Het telefoonnummer van de verdachte heeft op 10 maart 2020 van 16.29 tot 22.16 uur aangestraald op een zendmast (Moleneind) in [plaats] nabij de woning. [9] Op 10 maart 2020 om 20.46.35 uur straalde het telefoonnummer van de verdachte deze zendmast aan middels een internetverbinding. [10] De afstand zendmast Moleneind – [adres 2] bedraagt hemelsbreed circa 240 meter. [11] Een getuige, de buurman van nummer 49, heeft verklaard dat rond 20.40 uur toen hij kwam aanrijden voor zijn oprit een rode auto met voormeld kenteken [kenteken 2] stond. Er zat een bestuurder in, want nadat de buurman met zijn lichten had geseind reed de auto weg. Korte tijd later was er brand in de straat. [12]
Rond en voor het linker voorwiel van de getroffen personenauto is een vluchtige / ontbrandbare (vloei-) stof aangetroffen, waarvan een brandmonster is veiliggesteld. [13] Uit het onderzoek volgt dat, in het naar het Nederlands Forensisch Instituut ingestuurde monster, motorbenzine is aangetroffen (zie NFI-rapport). [14] Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek woning volgt dat een technisch oorzaak van de brand gezien de onderzoeksresultaten niet aannemelijk is. [15] Met betrekking tot de gevaarzetting is in voornoemd proces-verbaal onder meer gerelateerd, dat -gezien de brandlocatie door de stuwende brand [harde wind] aan de voorzijde van de personenauto met de daardoor secundaire brand van het plafond carport en voorzijde van de garage- het luide knal-lawaai van de beide banden en een snel optreden van de plaatselijke brandweer, de redding is geweest voor een nog grotere brandschade en zo mogelijk menselijk leed. Hierdoor kan worden gesteld dat er door de brand een gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten is geweest. [16]
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden die blijken uit wettige bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de brand is aangestoken en niet is ontstaan door een technisch defect zoals de verdediging heeft gesteld. Voorts is gebleken dat de auto van de verdachte rond het tijdstip van de brand in de nabijheid van de betreffende woning en in dezelfde straat is geweest en dat ook zijn telefoonnummer in [plaats] een zendmast heeft aangestraald, hemelsbreed circa 240 meter van de betreffende woning. De verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Nadat hij zich bij de politie op zijn zwijgrecht had beroepen heeft hij eerst ter terechtzitting bij de rechtbank op 19 januari 2022 verklaard dat hij mogelijk die dag bij zijn neefjes in Breda zou zijn geweest, die bij het centrum van Breda zouden wonen. De verdachte heeft van hen echter geen adresgegevens of nadere gegevens verstrekt, waarmee zijn verklaring zou kunnen worden geverifieerd. Het hof gaat voorbij aan deze verklaring van de verdachte. Daarbij weegt het hof ook mee, dat het telefoonnummer van de verdachte op 10 maart 2020 gedurende langere tijd een zendmast heeft aangestraald in de nabijheid van de woning aan [adres 2] .
Gelet op het voorgaande alsmede de eerdere vernieling van de ruit door de verdachte en de bedreigende teksten die de verdachte via het chatbericht aan het adres van aangeefster heeft gestuurd kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die de tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd. Anders dan de verdediging acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde opzettelijke brandstichting heeft begaan.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte partieel zou moeten worden vrijgesproken, namelijk voor zover de tenlastelegging inhoudt dat van de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Om in een geval als dit in rechte het levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de woning als vaststaand te kunnen aannemen moet uit bewijsmiddelen volgen dat dat gevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Het hof stelt vast dat de vier bewoners zich ten tijde van de brand in de woning bevonden.
Zij hebben zich buiten in veiligheid moeten brengen. Zelf blussen kon al niet meer. Het sporenonderzoek maakt melding van gevaar voor goederen en personen gelet op de brandlocatie, de stuwende brand (hard wind) aan de voorzijde van de auto alsmede de brand aan de carport en voorzijde van de garage. Door ontdekking van de brand en snel optreden van de plaatselijke brandweer is grotere schade en mogelijk menselijk leed voorkomen.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat ten tijde van de brandstichting er levensgevaar voor de bewoners te duchten was. Wat de verdachte zelf al dan niet heeft voorzien, hoe (snel) de bewoner(s) heeft/hebben gehandeld om het vuur te (trachten te) doven en wat het uiteindelijke resultaat van de brandstichting is geweest, is hierbij niet van belang.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft opzettelijk brand gesticht bij de woning van een destijds 17-jarig meisje waarmee hij contact had en door wie hij was afgewezen. Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor personen en/of goederen kunnen ontstaan. In dit geval is gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten geweest. In zeer korte tijd heeft de brand schade toegebracht aan de auto, carport en woning. Brandstichting brengt angst- en onrustgevoelens voor mensen in de omgeving van een brand met zich. De verdachte heeft zich van deze gevolgen van zijn daad niets aangetrokken.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van dezelfde woning een week daarvoor, door een steen door de ruit te gooien. Door aldus te handelen heeft de verdachte schade toegebracht aan de eigenaar van de woning en heeft hij geen respect getoond voor andermans bezit. Het hof rekent de verdachte niet alleen de vernieling aan, maar eveneens de omstandigheid dat dergelijk geweld tegen andermans goed gevoelens van angst en onveiligheid bij de betrokkene(n) kan veroorzaken. Dit volgt ook uit de verklaring van het betreffende meisje waarin zij heeft verklaard dat zij en haar zus heel erg bang waren.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Voorts heeft het hof bij het bepalen van de straf gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan, anders dan door de verdediging bepleit, gelet op de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij tevens gelet op de mate waarin het onder 1 bewezenverklaarde volgens opgave schade teweeg heeft gebracht (ruim € 120.000,00). [17]
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Het hof komt daarmee tot een iets lichtere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd, maar het hof is van oordeel dat met deze straf voldoende recht wordt gedaan.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De door de verdediging verzochte straf(fen) doet/doen onvoldoende recht aan de ernst en aard van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 20 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Pagina’s 22-23.
2.Pagina’s 28-29.
3.Pagina 33.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 19 januari 2022, pagina 2.
5.Pagina 103.
6.Pagina’s 40-41, 46.
7.Pagina’s 41 en 53-58.
8.Pagina’s 121-122.
9.Pagina’s 7 en 115.
10.Pagina’s 7 en 117.
11.Pagina 7.
12.Pagina 50.
13.Pagina 57.
14.Pagina’s 91-92.
15.Pagina 58.
16.Pagina 58.
17.Dossierpagina 15, in combinatie met de inventarisatielijst schade, gevoegd vóór dossierpagina 1.