‘A het Tussenvonnis zal vernietigen, voorzover dat nodig is om recht te doen aan de grieven
die [appellant] daartegen heeft gericht;
B het Eindvonnis zal vernietigen, voorzover dat nodig is om recht te doen aan de grieven die [appellant] daartegen heeft gericht en in dat kader meer in het bijzonder maar niet uitsluitend het gehele dictum van het Eindvonnis zal vernietigen, met uitzondering van:
onderdeel 3.4 van het dictum, voorzover dat bepaalt dat de kosten van de verzetdagvaarding
voor rekening van [geïntimeerde] komen en onderdeel 3.5 van het dictum;
C onder terzijdestelling en vervanging van de eerste alinea van het dictum van het Verstekvonnis - zo nodig na gedeeltelijke vernietiging van het Verstekvonnis – [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de somma van € 10.683,85, met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over
€ 9.224,65, te berekenen vanaf 25 mei 2016 tot aan de dag der voldoening, met de bepaling dat indien en voorzover [geïntimeerde] op grond van het Verstekvonnis de bij dat vonnis toegewezen hoofdsom en rente aan [appellant] heeft betaald, dat betaalde in mindering komt op de hoofdsom en rente die [geïntimeerde] op grond van de hierbij uitgesproken veroordeling aan [appellant] schuldig is, en voor het overige het Verstekvonnis zal bekrachtigen;
D [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen [appellant] op grond van het Eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling door [appellant] tot aan de dag van de algehele terugbetaling door [geïntimeerde] ;
E [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties.’