ECLI:NL:GHSHE:2022:470

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
200.270.754_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwalingsberoep in verband met de koop van aandelen en een rekening-courant-balans van een onderneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Marva-Taria B.V. tegen twee geïntimeerden, waarbij Marva-Taria een dwalingsberoep heeft ingediend in verband met de koop van aandelen en een rekening-courant-balans van een onderneming. De procedure is gestart na een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin Marva-Taria werd veroordeeld tot betaling van achterstallige rente aan de geïntimeerden. Marva-Taria stelt dat zij bij de koopovereenkomst heeft gedwaald over de waarde van het bedrijfspand dat onderdeel uitmaakte van de transactie. Het hof heeft de grieven van Marva-Taria verworpen en het eerdere vonnis bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de dwaling niet leidt tot vernietiging van de koopovereenkomst, omdat Marva-Taria niet voldoende heeft aangetoond dat de waarde van het bedrijfspand onjuist was en dat dit invloed had op de overeenkomst. Het hof concludeert dat Marva-Taria in het ongelijk is gesteld en veroordeelt haar in de proceskosten van het beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.270.754/01
arrest van 15 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap
Marva-Taria B.V.,
gevestigd te [persoon D] , gemeente Terneuzen,
appellante,
hierna: Marva-Taria,
advocaat: mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. A.J. de Danschutter te Middelburg,
als vervolg op het tussenarrest van 11 februari 2021 in het hoger beroep van het op grond van artikel 96 Rv door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in de zaak 6991102/18-2030 gewezen vonnis van 5 juni 2019.

5.Het verdere geding in hoger beroep

5.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde tussenarrest waarbij het hof een comparitie van partijen na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie waarbij partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt;
  • de memorie van grieven van Marva-Taria;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met producties;
  • de akte na memorie van grieven van Marva-Taria met een productie;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
5.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken, die genoemd zijn in het tussenarrest en die van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1
In dit geding gaat het kort gezegd om een dwalingsberoep in verband met de koop van (aandelen en een rekening-courant-balans van) een onderneming.
6.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten hierbij het uitgangspunt.
a. [persoon A] (hierna: [persoon A] ), zijn vrouw [persoon B] (hierna: [persoon B] ) en zijn zus [persoon C] (hierna: [persoon C] ) waren de enige bestuurders en aandeelhouders van Vishandel [[ de holding X ]] . (hierna: [[ de holding X ]] ), die op haar beurt alle aandelen hield in Vishandel [[ het beheer y ]] (hierna: [[ het beheer y ]] ), die weer alle aandelen hield in Vishandel [[ de b.v.]] (hierna: [[ de b.v.]] ). [[ de holding X ]] , [[ het beheer y ]] en [[ de b.v.]] waren in de vishandel opererende familiebedrijven.
[persoon D] (hierna: [persoon D] ) is de jongere broer van [persoon A] en [persoon C] . [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] hebben meermalen met [persoon D] gesproken als hun beoogd opvolger en zijn overname van het familiebedrijf.
[persoon A] en [persoon B] vormen het bestuur van [geïntimeerde 1] . [persoon C] dat van [geïntimeerde 2] en [persoon D] is directeur-grootaandeelhouder van Marva-Taria.
Het in opdracht van [[ het beheer y ]] opgestelde en op 7 oktober 2011 gedateerde taxatierapport van [makelaars & taxateurs] vermeldt over het aan [[ het beheer y ]] in eigendom toebehorende bedrijfspand [adres] te [persoon D] (verder: het bedrijfspand) als waarde op peildatum 5 oktober 2011:
“(…)
(…) Onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik: € 1.100.000,-”
Het in opdracht van [[ het beheer y ]] opgestelde en op 22 december 2011 gedateerde taxatierapport van [persoon E] vermeldt over het bedrijfspand:
“(…)
Het object is per opnamedatum gewaardeerd op:
- onderhandse verkoopwaarde vrij van
huur en gebruik:€ 1.160.000,00(…)”
Bij op 13 september 2012 gesloten koopovereenkomst hebben [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] voor zich en namens [[ de holding X ]] de aandelen en rekening-courant-balans van [[ het beheer y ]] verkocht aan [persoon D] , die daarbij handelde voor zich en namens [B.V. van persoon D] De ondertekende schriftelijke koopovereenkomst vermeldt:
“(…)
Artikel 3. Koopprijs
1.
De koopprijs van de aandelen en rekening in de vennootschap is door partijen vastgesteld € 1.340.000 (…). Deze koopprijs is als volgt opgebouwd:
Een koopprijs van € 504.000 zal worden betaald voor het aandelenpakket van de vennootschap. Een koopprijs van € 836.000 zal worden betaald voor de vastgestelde rekening courant balans van de vennootschap. Voor de volledige onderbouwing van de door partijen vastgestelde prijs wordt verwezen naar de aangehechte bijlage "voorstel bedrijfsoverdracht”.
(…)
Artikel 4. Betaling van de koopsom
1.
Van de koopsom wordt € 840.000 betaald bij overdracht van de aandelen (…).
Voor een gedeelte ten bedrage van € 500.000 is door partijen de volgende
overeenkomst van afstand om baat gesloten:
a.
verkoper verplicht zich om afstand te doen van haar vorderingsrecht tot
voldoening door koper van bedoeld gedeelte van de koopsom;
b.
koper verplicht zich bij wege van tegenprestatie voor de sub a bedoelde afstand (…) aan verkoper schuldig te erkennen wegens ter leen ontvangen gelden een bedrag in hoofdsom groot € 500.000.
(…)
4. Koper verleent aan verkoper of een door koper aan te wijzen derde de
bevoegdheid tot inzage in haar jaarrekening en eventuele tussentijdse cijfers tot
en met de datum van aflossing van de in lid 1 en 2 toegekende lening. (…)
(…)”.
Aan de schriftelijke koopovereenkomst is de in artikel 3 lid 1 bedoelde bijlage
"voorstel
bedrijfsoverdracht”gehecht.
[[ de holding X ]] heeft de totale koopsom van € 1.340.000,-- ontvangen door
- een door (de toen net opgerichte) Marva-Taria gedane betaling van € 840.000,-- en
- een (omzetting naar een) voor € 500.000,-- gesloten geldleningsovereenkomst, waarbij [[ de holding X ]] die € 500.000,-- als (terug te betalen) geldsom aan Marva-Taria heeft (uit-) geleend.
Op de koopsom van € 1.340.000,-- en uitgeleende geldsom van € 500.000,-- is later
€ 20.000,-- in mindering gebracht wegens afwaardering van de voorraad, zodat deze uiteindelijk € 1.320.000,-- respectievelijk € 480.000,-- hebben bedragen.
Ter financiering van de aan [[ de holding X ]] gedane betaling van € 840.000,-- heeft Marva-Taria een geldleningsovereenkomst gesloten met de ABN-AMRO-bank (verder: ABN-AMRO) en daartoe is voor ABN-AMRO een recht van hypotheek gevestigd op het in eigendom aan [[ het beheer y ]] toebehorende bedrijfspand.
i. De akte van de op 1 januari 2013 voor een geldsom van € 500.000,-- gesloten geldleningsovereenkomst die [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] namens [[ de holding X ]] en [persoon D] namens Marva-Taria hebben ondertekend, vermeldt:
“(…)
(…)
Artikel 3:RENTE
1.
De lener is verplicht over de geleende hoofdsom, of het restant daarvan, aan de uitlener een rentevergoeding te betalen.
2.
Deze rentevergoeding bedraagt 6 % op jaarbasis. Deze rente geldt voor de volledige looptijd van de lening, en vervalt per maand achteraf, waarbij de eerste rentetermijn vervalt op 1 februari 2013.
(…)
Artikel 6:ACHTERSTELLINGSCLAUSULE
De uitlener en de lener komen overeen (…) dat bij opeisbaarheid van de lening door welke oorzaak dan ook voor 31 december 2022 onderhavige vordering van de uitlener jegens de lener is achtergesteld bij de door de lener bij de ABN-AMRO opgenomen lening (…) ter zake van de verwerving van alle aandelen in (… [[ het beheer y ]] , hof)”.
Ter uitvoering van de koopovereenkomst is verder de notariële akte van 2 januari 2013 opgemaakt, waarbij [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] namens [[ de holding X ]] de aandelen en rekening-courant-vordering van [[ de holding X ]] op [[ het beheer y ]] hebben overgedragen aan [persoon D] namens Marva-Taria.
In 2014 heeft [[ de holding X ]] opgehouden te bestaan en werd [[ de holding X ]] juridisch opgesplitst in de verkrijgende [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , die de (door [[ de holding X ]] ) met Marva-Taria gesloten geldleningsovereenkomst per 1 januari 2014 hebben voortgezet voor de duur van negen jaren maar gesplitst in twee geldleningen:
- één waarbij [geïntimeerde 1] aan Marva-Taria een geldsom van € 211.667,-- uitleent en
- één waarbij [geïntimeerde 2] aan Marva-Taria € 218.333 uitleent,
allebei tegen een rentevergoeding die volgens artikel 3 lid 2 van de daarvan op 8 oktober 2014 gedateerde (onderhandse) akten:
“ (…)
bedraagt 6% op jaarbasis (…) en vervalt per maand achteraf, waarbij de eerste termijn vervalt op 1 februari 2014.”
en met in artikel 6 een clausule zoals de al eerdergenoemde achterstellingsclausule.
Het in opdracht van ABN-AMRO opgestelde en op 24 maart 2015 gedateerde taxatierapport van [persoon F] en [persoon G] vermeldt over het bedrijfspand voor opnamedatum 19 maart 2015:
“(…)
Het object is per waardepeildatum getaxeerd op:
Marktwaarde kk: (…)
€ 580.000 (…)”
In april 2015 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ieder met Marva-Taria en ABN-AMRO schriftelijke achterstellingsovereenkomsten gesloten.
Over de periode tot en met juli 2015 heeft Marva-Taria de op grond van de geldleningen aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verschuldigde aflossingen en rentebetalingen voldaan.
ABN-AMRO heeft bij brieven van 28 augustus 2015 aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geschreven dat Marva-Taria geen aflossingen meer mag doen op hun achtergestelde geldleningen omdat:
“(…)
het garantievermogen van Marva-Taria B.V. en Vishandel [[ de b.v.]] sterk
verminderd is (…)”.
Bij op 29 augustus 2016 in de zaken C/02/309446/HA RK 15-239 (tussen [persoon D] en ABN-AMRO) en C/02/314205/HA RK 16-73 (tussen [persoon D] , Marva-Taria, [[ de b.v.]] en [[ het beheer y ]] enerzijds tegen anderzijds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) ) gegeven beschikking heeft de rechtbank op verzoek van [persoon D] , Marva-Taria, [[ de b.v.]] en [[ het beheer y ]] kort gezegd [taxateur] tot deskundige benoemd en een voorlopig deskundigenbericht bevolen naar kort gezegd de onderhandse verkoopwaarde of marktwaarde van het bedrijfspand per 22 december 2011, 24 augustus 2012, 2 januari 2013 en 19 maart 2015.
Het op 4 oktober 2017 gedateerde taxatierapport van deskundige [taxateur] vermeldt voor het bedrijfspand een marktwaarde per 22 december 2011 van € 610.000,--, per 24 augustus 2012 van € 595.000,--, per 2 januari 2013 van € 540.000,-- en per 19 maart 2015 van € 530.000,--.
Met ingang van december 2017 is Marva-Taria gestopt met het betalen van (ook) de maandelijks aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verschuldigde rentebedragen van destijds € 881,95 respectievelijk € 909,72.
6.3
In dit met de dagvaarding van 11 juni 2018 door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ingeleide geding heeft de kantonrechter kort gezegd:
- bij het tussenvonnis van 22 augustus 2018 een comparitiezitting gelast;
- bij het beroepen (eind)vonnis:
- in conventie Marva-Taria op vordering van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] veroordeeld tot:
a. betaling aan [geïntimeerde 1] van € 5.291,70 aan achterstallige rente over de maanden december 2017 tot en met mei 2018, met wettelijke handelsrente;
b. betaling aan [geïntimeerde 2] van € 5.458,32 aan achterstallige rente over de maanden december 2017 tot en met mei 2018, met wettelijke handelsrente;
c. betaling aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ieder van de contractuele rente van 6% per jaar over de openstaande geldleningsbedragen vanaf juni 2018, met wettelijke handelsrente;
d. verstrekking aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van de jaarrekening 2016 op verbeurte van een dwangsom;
e. verschaffing van inzage in beschikbaar gekomen jaarrekeningen en tussentijdse cijfers over de jaren 2017 e.v.;
f. betaling aan [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] van (totaal) € 882,50 aan buitengerechtelijke (incasso) kosten;
- in reconventie afgewezen de vordering van Marva-Taria tot:
g. vernietiging van de aandelenkoop voor een hogere prijs dan € 830.000,--;
h. vernietiging van de geldleningen met [[ de holding X ]] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ;
i. veroordeling van [geïntimeerde 1] tot terugbetaling van € 54.555,-- met wettelijke rente;
j. veroordeling van [geïntimeerde 2] tot terugbetaling van € 55.908,-- met wettelijke rente;
k. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van € 7.199,50 aan kosten deskundigenbericht met betaald griffierecht;
l. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van wettelijke handelsrente over alle bedragen;
m. veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van de proces- en nakosten.
6.4
In beroep formuleert Marva-Taria twee grieven en eist Marva-Taria in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en de vorderingen a. tot en met f. in conventie van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] alsnog zal afwijzen, haar eigen vorderingen g. tot en met m. in reconventie alsnog zal toewijzen en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zal veroordelen in de proceskosten in conventie en in reconventie, met nakosten.
6.5
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] weerspreken het beroep en concluderen in hoofdlijn dat het hof het beroepen vonnis zal bekrachtigen en Marva-Taria zal veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente.
6.6
Het hof overweegt dat dit beroep zich met de in beroep geformuleerde vorderingen toespitst op de:
- vorderingen a. tot en met f. in conventie van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zoals de kantonrechter
die heeft toegewezen; bij gebreke van daartegen ingesteld (incidenteel) beroep zijn deze
vorderingen in beroep niet aan de orde voor zover die in eerste aanleg zijn afgewezen;
- vorderingen g. tot en met m. in reconventie van Marva-Taria.
6.7
Voor zover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan Marva-Taria het verwijt maken uit de geldleningsovereenkomsten voortvloeiende aflossingsverplichtingen niet te zijn nagekomen, maken [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dat geen onderdeel van dit geding omdat zij daar nu -door de achterstelling van hun geldleningen bij die van ABN-AMRO- geen nakoming van mogen afdwingen. In dit geding leggen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan de toegewezen vorderingen a. tot en met f. in conventie en aan het verweer in reconventie in hoofdlijn ten grondslag dat Marva-Taria tekort is geschoten door niet-nakoming van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende inzageverplichting en de uit de geldleningsovereenkomsten voortvloeiende rente(betalings)verplichtingen.
6.8
Als verweer in conventie en grondslag van de vorderingen g. tot en met m. in reconventie beroept Marva-Taria zich er in de kern op dat partijen bij het sluiten van met name de koopovereenkomst hebben gedwaald over de waarde van het bedrijfspand. Marva-Taria zegt dat de koopprijs grotendeels was gebaseerd op de door [makelaars & taxateurs] veel te hoog getaxeerde waarde van € 1.100.000,-- terwijl de marktwaarde toen slechts € 595.000,-- zou zijn geweest. Marva-Taria stelt dat zij door een partiële vernietiging van de koopovereenkomst de teveel betaalde € 505.000,-- aan koopsom terug wil ontvangen. Omdat zij daardoor ook de geldleningsovereenkomsten onnodig zegt te hebben gesloten, stelt Marva-Taria door een vernietiging daarvan in dit geding ook de betaalde (geldlenings-) rente terug te willen ontvangen.
6.9
In verband met de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ingeroepen verjaring heeft de kantonrechter kort gezegd beslist dat hun:
“verweer dat de rechtsvordering tot vernietiging is verjaard, is ongegrond”(beroepen vonnis rov. 4.5).
Op grond van dat onbestreden kantonrechtersoordeel dient ook in beroep tot uitgangspunt dat de door Marva-Taria op grond van dwaling ingestelde vernietigingsvordering niet is verjaard.
6.1
Wat de dwaling zelf betreft, bestrijdt Marva-Taria met grief 1 het kantonrechtersoordeel dat kort gezegd de koopovereenkomst niet werd gesloten onder invloed van een dwaling die tot vernietiging kan leiden. Marva-Taria komt met grief 2 op tegen het oordeel van de kantonrechter dat kort gezegd een bij het sluiten van de koop- en geldleningsovereenkomsten mogelijk aanwezige dwaling hier voor rekening en risico van Marva-Taria behoort te blijven. Het hof zal deze beide grieven gezamenlijk behandelen.
6.11
Dat (de namens Marva-Taria handelende) [persoon D] bij het sluiten van de koop- en geldleningsovereenkomsten een onjuiste voorstelling van zaken over de waarde van het aan [[ het beheer y ]] in eigendom toebehorende bedrijfspand heeft gehad, heeft nog geen invloed op de geldigheid van die overeenkomsten.
Die dwaling betrof bovendien niet direct de eigenschappen van het object van met name de koopovereenkomst. Het eigenlijke object van de koopovereenkomst bestond immers uit (niet het bedrijfspand maar) de aandelen en rekening-courant-balans van [[ het beheer y ]] .
Ook voor zover Marva-Taria betoogt dat van de totale koopsom een bedrag van:
“(…)
€ 1.100.000,-- de waarde van het pand vertegenwoordigde (…)”(conclusie van eis in reconventie nr. 38),
deel uitmaakt ziet Marva-Taria er aan voorbij dat blijkens artikel 3 lid 1 van de koopovereenkomst niet meer dan € 504.000,-- als aankoopprijs voor de aandelen kan gelden.
6.12
Als de waarde van het aan [[ het beheer y ]] in eigendom toebehorende bedrijfspand al als object van de koopovereenkomst of een in dat verband voldoende relevante dwalingsomstandigheid kan gelden, moet bovendien aannemelijk zijn dat die overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten. Als dat het geval is, kan slechts in een aantal gevallen sprake zijn van aantastbaarheid of vernietigbaarheid van die overeenkomst wegens dwaling, maar zo’n geval is hier niet aan de orde. Daartoe overweegt het hof meer in het bijzonder het navolgende.
6.13
Ook volgens Marva-Taria is hier geen sprake van een bij het sluiten van de koopovereenkomst bij (de namens Marva-Taria handelende) [persoon D] aanwezige dwaling die zijn oorzaak vond in een door (de namens de wederpartij optredende) [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] vooraf verschafte (onjuiste) inlichting. Marva-Taria stelt ook niet dat [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] met kennis van de dwaling bij [persoon D] , bewust relevante informatie voor [persoon D] hebben verzwegen. In zoverre spitst dit geding zich dan toe op het door Marva-Taria’s gestelde geval dat alle (namens partijen bij de koopovereenkomst) handelende personen destijds van dezelfde onjuiste waarde van het aan [[ het beheer y ]] in eigendom toebehorende bedrijfspand zijn uitgegaan.
6.14
In het door Marva-Taria ingeroepen geval van wederzijdse dwaling kan een beroep op dwaling bij (de namens Marva-Taria handelende) [persoon D] onder omstandigheden doel treffen, maar ook dan geldt dat een dwaling die rechtstreeks en alleen de waarde van het object van de overeenkomst betreft, voor rekening en risico van de dwalende zelf hoort te blijven. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen dan een afwijking rechtvaardigen, zoals dat de wederpartij de dwalende had behoren in te lichten of dat partijen een zekere gelijkwaardigheid van de prestaties centraal hebben gesteld. Marva-Taria meent dat deze laatste bijzondere omstandigheid hier een afwijking rechtvaardigt en beroept zich daarbij op het arrest HR 25-02-1937 NJ 1937, 1058.
6.15
Uit de stellingen en stukken volgt echter niet (voldoende) dat hier sprake is van een geval waarin partijen een dergelijke gelijkwaardigheid van de prestaties centraal hebben gesteld. Zo stelt de koopovereenkomst in artikel 3 lid 1 de totale koopprijs op € 1.340.000,-- waarvan € 504.000,-- valt toe te rekenen aan de aandelen en € 836.000,-- aan de
rekening-courant-balans van [[ het beheer y ]] , maar bepaalt lid 2 van datzelfde artikel 3 nadrukkelijk:
“2. Partijen spreken af dat zij uitgaan van een andere waarde indien de
belastingdienst in fiscale zin een andere waarde zou verbinden aan de
bedoelde overdracht en levering van de aandelen, zodat koper en verkoper
het verschil onderling zullen verrekenen, welk verschil vastgesteld wordt
door de waarde, die de belastingdienst vaststelt, en de hiervoor vermelde
waarde met elkaar te vergelijken.”
6.16
Uit de stellingen en stukken volgt verder ook niet (voldoende) dat hier overigens sprake is van een geval waarop het door Marva-Taria ingeroepen arrest ziet. Uit dat arrest volgt kort gezegd dat (alleen) als partijen die onbekend waren met de vermoedelijke waarde van het object van de overeenkomst en die de vermoedelijke waarde ook hebben willen benaderen, op grond van een koerslijst of taxatie zijn uitgegaan van een later ondeugdelijk blijkende waarde, sprake kan zijn van een relevante dwaling in de waarde van het object. Voor zover het bedrijfspand al als object van de koopovereenkomst kan gelden, kan hier niet zonder meer worden geoordeeld dat partijen onbekend waren met de vermoedelijke waarde daarvan. Zo is onvoldoende weersproken dat [persoon D] al van jongs af aan betrokken was in het familiebedrijf, dat [persoon D] ook al jaren in het familiebedrijf had gewerkt en dat [persoon D] het familiebedrijf door en door kende. Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst was ook voorzien dat [persoon D] als beoogd opvolger het familiebedrijf zou gaan overnemen en die overeenkomst bevat zelfs nadrukkelijk de bepaling:
“(…)
Artikel 7. Garanties
1.
Verkoper en koper zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat er geen balansgaranties door verkoper betreffende de vennootschap worden gegeven, omdat koper beschikt over alle informatie van de vennootschap. (…)”
Bij gebreke van (gestelde of gebleken) relevante feiten om anders te oordelen, valt niet in te zien dat dit alles voor speciaal het bedrijfspand anders zou zijn.
6.17
Bij al het voorgaande komt nog dat voor zover Marva-Taria stelt dat alle partijen de werkelijke waarde van het bedrijfspand hebben willen benaderen en daartoe [makelaars & taxateurs] hadden ingeschakeld, dat nog niet zonder meer te rijmen valt met de in het rapport van 7 oktober 2011 zelf voor de taxatie opgenomen doelvermelding van fiscale aard:
“(…)
DOEL
1.
Verkrijgen van inzicht in de waarde
van het onroerend goed ten behoeve
van een aan- of verkoopbeslissing Niet van toepassing
2.
vaststelling verkoopwaarde …………… i.v.m. fiscaliteit”.
Voor zover Marva-Taria in dit verband verwijst naar zowel het rapport van [makelaars & taxateurs] als het op 22 december 2011 gedateerde rapport van taxateur [persoon E] en de daarin getaxeerde waardes, is dat bovendien zonder nadere (maar ontbrekende) toelichting moeilijk te rijmen met de toenmalige balanswaarde van € 590.085,-- die in de (aan de schriftelijke koopovereenkomst gehechte en in artikel 3 lid 1 bedoelde) bijlage
"voorstel bedrijfsoverdracht”was opgenomen. Dat in die bijlage op basis van de taxatie ook een stille reserve wegens de meerwaarde van het bedrijfspand was opgenomen, vormt in ieder geval niet de benodigde verklaring of verduidelijking voor dat grote verschil in de waardes.
Een en ander klemt nog temeer nu -zoals deskundige [taxateur] in het op 4 oktober 2017 gedateerde rapport beschrijft- kort gezegd in 2011 en 2012 de economische groei lokaal afzwakte en door een afgenomen vraag zelfs overging naar een economische krimp, terwijl de vooruitzichten voor commercieel vastgoed destijds allerminst positief waren en vastgoedbeleggers door onzekerheden over de Europese schuldencrisis ook de hand op de knip hielden. Daarbij dient ook te worden bedacht dat de aan [[ het beheer y ]] opgelegde Aanslag/WOZ-beschikking 2016 voor het bedrijfspand vermeldt:
WOZ waarde € 384.000”,
zodat -naar algemeen bekend mag worden geacht- het bedrijfspand in en omstreeks de jaren 2011 en 2012 ook hooguit voor dergelijke lage waardes zal zijn aangeslagen. Dergelijke WOZ-waardes konden destijds weliswaar niet zonder meer richtinggevend worden geacht voor de marktwaarde van het desbetreffende onroerend goed, maar hadden partijen op zijn minst moeten doen betwijfelen of de door [makelaars & taxateurs] en [persoon E] voor het bedrijfspand getaxeerde waardes die zelfs een veelvoud daarvan bedroegen, wel voldoende konden overeenstemmen met de marktwaarde ervan.
6.18
Reeds gezien al het voorgaande verwerpt het hof de beide voorgedragen grieven. Het hof passeert door Marva-Taria gedane bewijsaanbiedingen. Voor zover Marva-Taria niet aan de stelplicht voldoet, wordt aan bewijslevering niet toegekomen en wat Marva-Taria verder aanbiedt te bewijzen, kan het hof niet anders doen oordelen.
6.19
Onbestreden is verder de overweging van de kantonrechter:
“4.15. Omdat het beroep op dwaling niet slaagt, zijn de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot betaling van de overeengekomen maandelijkse rentetermijnen met wettelijke handelsrente toewijsbaar. Hun verder niet weersproken vorderingen tot het verstrekken van de jaarrekening over 2016 en het verschaffen van inzage in de jaarrekeningen en eventuele tussentijdse cijfers over de jaren na 2016 zullen eveneens worden toegewezen, als verwoord in het dictum. Daarbij wordt artikel 611a lid 3 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering toegepast. De dwangsom wordt beperkt en gebonden aan een maximum waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt.”
6.2
Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven niet slagen en dat het beroepen vonnis moet worden bekrachtigd voor zover dat in hoger beroep voorligt. Wat partijen verder nog aanvoeren, kan hieraan niet afdoen en onbesproken blijven. Het hof zal Marva-Taria als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten van het beroep, met de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verlangde wettelijke rente en uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof beslist als volgt.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis voor zover dat aan het hof voorligt;
veroordeelt Marva-Taria in de proceskosten van het beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en begroot die kosten tot op heden op € 741,-- aan griffierecht en op € 7.276,50 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als Marva-Taria deze bedragen niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
verklaart de kostenveroordeling in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 februari 2022.
griffier rolraadsheer