3.6.Bavaria heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, omdat de rapporten, waarnaar [werknemer] verwijst, de juiste hoogte noemen van hetgeen waarop [werknemer] recht heeft. Bavaria heeft benadrukt dat zij zelf geen wijziging kan aanbrengen ten nadele van [werknemer] , maar dat de pensioenuitvoerder dat wel kan, wanneer wordt besloten tot korting, maar dat dit geen beslissing kan zijn van Bavaria. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Bavaria op vragen van het hof nogmaals bevestigd dat zij geen bezwaar heeft tegen de gevorderde verklaring voor recht. Het hof zal deze vordering daarom toewijzen. Het hof zal ‘wederom’ niet in het dictum opnemen omdat niet ervan uitgegaan kan worden dat Bavaria in het verleden iets heeft aangepast ten nadele van [werknemer] . Dat is ook niet toegelicht door [werknemer] .
Grief VI / vordering III
een veroordeling tot betaling van € 9.892,41 ter zake juridische kosten en € 13.763,45 ter zake kosten van het rapport van de partijdeskundige
3.7.1.Volgens [werknemer] heeft hij voorafgaand aan de procedure kosten van rechtsbijstand gemaakt tot een bedrag van € 9.892,41. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft hij aangevoerd dat dit bedrag nog moet worden vermeerderd met € 505,02, maar naar aanleiding van vragen van het hof, heeft hij dat weer ingetrokken. Verder heeft hij op vragen van het hof verklaard dat € 168,75 (te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw) op voornoemd bedrag in mindering kan komen omdat dat bedrag ziet op de tijd die is besteed aan het opstellen van de inleidende dagvaarding. Het hof gaat er daarom vanuit dat € 216,44 op voornoemd bedrag in mindering dient te komen, zodat het gaat om € 9.675,97.
3.7.2.Partijen zijn het erover eens dat het gaat om kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Volgens Bavaria is er geen grond om haar te veroordelen in kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat van een tekortschieten in een informatieverplichting geen sprake is geweest. Er kan echter ook sprake zijn van een andere tekortkoming. Hoewel [werknemer] niet heel duidelijk is over de grond voor aansprakelijkheid voor buitengerechtelijke kosten, staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat voorafgaand aan deze procedure sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de pensioenovereenkomst, die recht geeft op vergoeding van kosten van rechtsbijstand buiten rechte. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.7.3.[werknemer] heeft aangevoerd dat de oorzaak van het tekort in de pensioenopbouw en de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen is veroorzaakt door een onjuiste informatie-uitwisseling tussen Bavaria en het pensioenfonds. Bavaria heeft dat niet betwist. Zij heeft in eerste aanleg erkend dat sprake is geweest van een tekortkoming in de nakoming van de pensioenovereenkomst en in hoger beroep heeft zij erkend dat sprake is geweest van een fout harerzijds. Bavaria heeft niet betwist dat deze tekortkoming haar toegerekend moet worden. Weliswaar heeft zij in hoger beroep de grond voor toewijsbaarheid van buitengerechtelijke kosten betwist (onder verwijzing naar andere gestelde tekortkomingen), maar die betwisting is onvoldoende, gelet op hetgeen zij eerder hierover in eerste aanleg heeft aangevoerd en gelet op haar onvoldoende gemotiveerde betwisting in hoger beroep.
3.7.4.Het hof is van oordeel dat het redelijk was dat [werknemer] zich van rechtsbijstand voorzag. Bavaria heeft dat niet, althans onvoldoende betwist en het hof acht dat redelijk gelet op de mededeling van het pensioenfonds van 12 september 2014 dat er iets was fout gegaan met het pensioen. Pensioen is een belangrijke en in dit geval ook een ingewikkelde arbeidsvoorwaarde, zodat het hof het redelijk acht dat [werknemer] een advocaat inschakelde. Vervolgens is uitvoerig gecorrespondeerd met Bavaria, zonder dat dit leidde tot duidelijkheid. De problemen zijn uiteindelijk opgelost met de herbeoordeling door bureau [pensioenadviseur] (rapport van 23 oktober 2017) en de herberekening door het pensioenfonds (rapport van 20 december 2017). Het hof acht het redelijk dat (een deel van) de buiten rechte gemaakte kosten van [werknemer] worden vergoed door Bavaria. Het hof is van oordeel dat gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en de destijds onduidelijke omvang van het gemiste en nog te missen pensioen, het redelijk is dat de kosten tot het moment van dagvaarden worden vergoed door Bavaria. Die kosten kunnen niet worden beschouwd als kosten ter instructie van de zaak, die geacht worden te zijn ingesloten door de proceskosten, zoals Bavaria heeft aangevoerd. [werknemer] heeft ook daarna nog kosten gemaakt die niet zien op proceskosten. Het hof zal daarop nader ingaan bij de beoordeling van vordering V.
3.7.5.Voor wat betreft de vordering ten bedrage van € 13.763,45 heeft [werknemer] aangevoerd dat dit gaat om de kosten voor het opmaken van het rapport [M] . Het hof gaat er vanuit dat deze vordering ziet op kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW). Ook hiervoor geldt dat deze vordering dient te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.
3.7.6.Het hof is van oordeel dat het redelijk is dat [werknemer] kosten heeft gemaakt en verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor al is overwogen. De omvang van de gemaakte kosten moet ook redelijk zijn (zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, zie rov. 9.4 tussenvonnis van 18 mei 2017). De kantonrechter heeft [werknemer] in de gelegenheid gesteld om bij akte nader te onderbouwen dat de door hem gevorderde kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. In zijn daaropvolgende akte heeft [werknemer] geen inzicht gegeven in de tijdsbesteding van de ingeschakelde deskundige. Hij heeft slechts aangevoerd dat het redelijk is om uit te gaan van het binnen de advocatuur geaccepteerde kengetal van één uur per pagina. Hij heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt (behalve de kosten van de actuaris ad € 1.210,-). Ook in hoger beroep heeft [werknemer] geen nader inzicht verstrekt, terwijl Bavaria al in eerste aanleg had aangevoerd dat nergens uit blijkt dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Het hof heeft slechts een betaalbewijs aangetroffen van de kosten van de actuaris die volgens [werknemer] de conclusies van de deskundige heeft doorgerekend. Die kosten komen daarom wel voor vergoeding in aanmerking, maar de door [werknemer] gevorderde kosten voor het opmaken van het rapport niet. Nergens uit blijkt immers dat [werknemer] die kosten feitelijk heeft gemaakt.
Vordering V
veroordeling tot volledige vergoeding van alle door hem gemaakte kosten (ad € 147.646,89) en nog te maken kosten en schade als gevolg van wanprestatie en/of onrechtmatig handelen en/of slecht werkgeverschap en/of de algehele opstelling van Bavaria in de onderhavige kwestie
3.8.1.[werknemer] heeft gevorderd dat Bavaria alle advocaatkosten die hij heeft gemaakt, zowel in als buiten rechte, aan hem moet vergoeden. Volgens [werknemer] heeft hij deze schade geleden, omdat hij geen (correct/volledig) inzicht heeft verkregen in zijn pensioenrechten en/of -aanspraken, alsmede zijn WAO-hiaatuitkering, maar bovenal dat hij van Bavaria en/of het pensioenfonds, na gebleken onjuistheden ten aanzien van zijn pensioenrechten- en aanspraken, niet op adequate wijze (en vooral: niet per omgaande dan wel binnen redelijke termijn) wél een juiste pensioenuitkering heeft ontvangen en/of bericht heeft ontvangen dat zijn pensioenaanspraak op juiste wijze zou worden aangepast. Een en ander heeft erin geresulteerd dat hij geen andere keuze had dan Bavaria en het pensioenfonds in rechte te betrekken, aldus [werknemer] .
3.8.2.Het hof kan alleen oordelen over de vraag of Bavaria is tekortgeschoten in de nakoming van de pensioenovereenkomst, aangezien het pensioenfonds geen partij is in deze procedure. Om die reden kan een deel van deze vordering niet worden beoordeeld.
3.8.3.De vordering van [werknemer] is gebaseerd op de stelling dat Bavaria hem had moeten informeren en de pensioenuitkering had moeten aanpassen. Hiervoor is geoordeeld dat Bavaria is tekortgeschoten in de nakoming van de pensioenovereenkomst door een onjuiste informatie-uitwisseling met het pensioenfonds, maar dat geen sprake is van een tekortkoming van Bavaria in de informatieverstrekking aan [werknemer] . De aanpassing van de hoogte van de pensioenaanspraken en -uitkering is een verantwoordelijkheid van het pensioenfonds, niet van Bavaria. Dat betekent dat er geen feitelijke grondslag is om tot toewijzing van de vordering te komen. Los daarvan ziet het hof ook om andere redenen geen grond om de vordering toe te wijzen. Het hof overweegt daarover het volgende.
3.8.4.Een groot deel van de vordering ziet op de advocaatkosten die betrekking hebben op het voeren van procedures tegen Bavaria en het pensioenfonds. De vordering tot vergoeding van alle door [werknemer] in verband met de onderhavige procedure gemaakte kosten, is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het voeren van verweer door Bavaria, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als Bavaria haar verweer heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op verweren waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (vgl. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360). Daarvan is in deze procedure geen sprake. Bavaria heeft vanaf aanvang aangegeven dat zij bereid was om fouten te herstellen en de pensioenovereenkomst volledig en correct na te komen. Het pensioenfonds moe(s)t de pensioenrechten en -aanspraken berekenen en uitkeren. Bavaria heeft steeds aangegeven dat zij bereid was een aanvullende koopsom aan het pensioenfonds te voldoen wanneer mocht blijken dat de pensioenopbouw of -betaling niet was conform hetgeen zij met [werknemer] is overeengekomen.
3.8.5.De daadwerkelijk gemaakte proceskosten zijn dus niet toewijsbaar. De vordering ziet op alle daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten, zowel in als buiten rechte. [werknemer] heeft geen uitsplitsing gemaakt in kosten die betrekking hebben gehad op het voeren van de procedure en de kosten die geen betrekking hebben op de procedure. Evenmin heeft hij onderscheid gemaakt in de kosten die betrekking hebben op de procedure en de onderhandelingen en besprekingen met Bavaria en die met het pensioenfonds. Zodoende kan het hof niet vaststellen welke kosten buiten rechte eventueel wel voor vergoeding in aanmerking zouden komen, maar los daarvan heeft te gelden dat het hof daarvoor geen grondslag ziet. De tekortkoming van Bavaria had betrekking op onjuiste informatieverstrekking aan het pensioenfonds. Dat is hersteld, zo blijkt uit de brief van het pensioenfonds van 12 september 2014. Zoals hiervoor al is vermeld, heeft Bavaria steeds aangegeven dat zij een aanvullende koopsom zou betalen. Dat kon niet van de een op de andere dag worden gerealiseerd. Daarvoor waren ingewikkelde berekeningen nodig. Dienaangaande gemaakte kosten moeten voldoen aan de hiervoor al genoemde dubbele redelijkheidstoets. Dát kosten zijn gemaakt acht het hof redelijk en de tot aan het moment van dagvaarding gemaakte kosten acht het hof ook redelijk. Of de nadien nog buiten rechte gemaakte kosten redelijk zijn, kan het hof niet beoordelen, omdat niet, althans onvoldoende helder, is aangevoerd welke kosten daarop betrekking hebben en waarom het redelijk was dat ook die kosten voor vergoeding in aanmerking moeten komen.
3.8.6.Bij deze stand van zaken kan de door [werknemer] als productie 63 overgelegde brief waarin hij heeft vermeld dat het bedrag van € 147.646,89 in vordering V moet worden vervangen door € 189.524,85, onbesproken blijven.
Grief XXVII en grief XXVIII / vordering IV
de proceskosten
3.9.1.De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, behoudens de kosten van de gerechtelijke deskundige. Bavaria had de voorschotten betaald en de kantonrechter heeft bepaald dat die kosten voor rekening van Bavaria blijven.
Volgens [werknemer] had de kantonrechter de kosten niet mogen compenseren en had Bavaria volledig in de proceskosten moeten worden veroordeeld.
3.9.2.Artikel 237 Rv bepaalt dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld en dat, indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, de kosten geheel of gedeeltelijk gecompenseerd kunnen worden. Bavaria is bij het bestreden vonnis niet in het ongelijk gesteld. Weliswaar zal het hof het bestreden vonnis vernietigen, maar slechts een gering deel van de vordering is toewijsbaar. Om die reden acht het hof een compensatie van de proceskosten terecht. Het hof zal de veroordeling van Bavaria in de kosten van de gerechtelijke deskundige in stand laten, omdat [werknemer] niet slechter mag worden van zijn hoger beroep.