ECLI:NL:GHSHE:2022:4677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
200.312.893_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de kantonrechter en benoeming van de dochter tot mentor

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een mentor voor een meerderjarige vrouw, hierna aangeduid als de moeder, die verblijft in een instelling. De dochter van de moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kantonrechter die een professionele mentor had benoemd. De dochter, die jarenlang als mantelzorger voor haar moeder had gezorgd, stelde dat zij de meest geschikte persoon was om als mentor op te treden. De zoon van de moeder, verweerder in hoger beroep, had geen contact met de moeder en had ook geen actieve rol in de zorg voor haar. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de dochter feitelijk al jaren de meeste zorg voor de moeder droeg en dat er geen bezwaren waren tegen haar benoeming als mentor. De wet geeft de voorkeur aan de benoeming van een familielid boven een professionele mentor, tenzij er gegronde redenen zijn om hiervan af te wijken. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van de moeder het beste gediend zijn met de benoeming van de dochter tot mentor. De beschikking van de kantonrechter is vernietigd voor zover het de persoon van de mentor betreft, en de dochter is benoemd tot mentor met ingang van 1 januari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 december 2022
Zaaknummer: 200.312.893/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9617486 TE VERZ 22-22
in de zaak in hoger beroep van:
[de dochter],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
tegen
[de zoon],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de zoon,
met betrekking tot de betrokkene:
[de moeder] ,
verblijvende in de instelling [instelling] te [verblijfplaats] ,
hierna ook te noemen: de moeder.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de mentor], h.o.d.n. [bedrijf] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de mentor.
In het kort:
Deze zaak gaat over: de benoeming van een mentor ten behoeve van de betrokkene.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, van 24 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2022, heeft de dochter verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij mw. [de mentor] h.o.d.n. [bedrijf] , tot mentor ten behoeve van [de moeder] is benoemd en opnieuw rechtdoende en doende wat de kantonrechter had moeten doen appelante tot mentor te benoemen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de dochter, bijgestaan door mr. Van Zinnicq Bergmann;
  • de mentor.
2.3.1.
De zoon is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de dochter d.d. 18 augustus 2022;
  • brief van de mentor van 24 augustus 2022;
  • de brief van de advocaat van de dochter van 7 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 8, 9 en 10) van de advocaat van de dochter d.d. 2 december 2022.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de dochter bij brief van 22 december 2022 gemotiveerd verzocht vervroegd uitspraak te doen en zo nodig een provisionele voorziening te treffen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 24 mei 2022 heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant ten behoeve van de betrokkene een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de mentor] tot mentor.
3.2.
De dochter kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.3.
De dochter voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Zij komt op tegen de overweging van de kantonrechter dat zij het niet eens zou zijn met de instelling van een mentorschap. De jaren voorafgaande aan het mentorschap was de dochter mantelzorger en eerste contactpersoon en zijn er nooit zorgen of klachten geweest over haar functioneren. Er was geen enkele aanleiding om verandering te brengen in de situatie. Toen duidelijk werd dat de moeder niet meer zelfstandig kon wonen, kregen de kinderen een meningsverschil over de instelling waar de moeder naar toe zou verhuizen. Als reactie daarop heeft de zoon toen een verzoekschrift tot instelling van een mentorschap ingediend. Op zichzelf heeft de dochter, gezien de gezondheidstoestand van de moeder, geen bezwaar tegen de instelling van een mentorschap. Wel is zij van mening dat zij zelf de meest geschikte persoon is om tot mentor van de moeder te worden benoemd en niet een professional die een vreemde voor de moeder is.
Aan het feit dat de bewindvoerder een voorkeur heeft voor een professionele mentor, mag geen waarde worden gehecht nu de bewindvoerder een geheel andere rol in dezen heeft. De verklaringen die de moeder via een videoverbinding heeft gedaan, zijn niet betrouwbaar gelet op haar mentale toestand. De moeder heeft Alzheimer en is zeer kwetsbaar en ontvankelijk voor haar omgeving. Zij is niet in staat haar eigen wil te bepalen. Van een uitdrukkelijke voorkeur van de moeder kan geen sprake zijn. In dat geval geeft de wet aan dat bij voorkeur een van de kinderen tot mentor wordt benoemd. Nu de dochter haar moeder goed kent, precies weet wat zij wel en niet wil, en altijd goed voor de moeder heeft gezorgd, ligt het voor de hand de dochter tot mentor te benoemen. De dochter benadrukt dat de belangen van de moeder niet gediend zijn met de benoeming van een professionele mentor. De familie wordt op deze manier buiten spel gezet. Temeer nu gebleken is dat de bewindvoerder in overleg met de mentor wenst over te gaan tot verkoop van de woning en inboedel van de moeder. Op deze manier worden er keuzes gemaakt ten nadele van de familiaire belangen.
Meerdere grieven van de dochter zien op de relatie met haar broer, de zoon van de betrokkene. In tegenstelling tot hetgeen de kantonrechter heeft geoordeeld, is het contact met hem tot de zomer van 2021 uitstekend geweest en heeft zij hem bij alle beslissingen aangaande de moeder betrokken. De broer liet de mantelzorg volledig aan de dochter over. Hoewel het contact het laatste jaar is verminderd, is er van animositeit tussen de broer en de dochter geen sprake. De zoon heeft geen enkele bemoeienis met de moeder terwijl de dochter dat wel heeft. De belangen van de moeder zijn het meest gediend bij benoeming van de dochter tot mentor.
3.4.
De mentor voert in haar brief van 24 augustus 2022, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan. Het mentorschap verloopt prima. Het contact met de betrokkene is goed en de betrokkene heeft ingestemd met de benoeming van de mentor. De mentor bezoekt de betrokkene bovengemiddeld vaak en is goed op de hoogte van het dossier. Door haar persoonlijke manier van werken is er voldoende tijd om te bezien of de geleverde zorg, behandeling en begeleiding passend is. Het contact met het zorgpersoneel verloopt goed. De mentor is het niet eens met het standpunt van de dochter dat een familiaire mentor het werk beter kan uitoefenen dan een ‘op afstand staande’ maar professionele mentor. Voor zover de dochter stelt dat de mentor haar buitensluit voor wat betreft de besluitvorming aangaande de moeder, verweert de mentor zich door daar tegenover te stellen dat het niet haar verplichting is de dochter hierin te betrekken. Desalniettemin heeft de mentor met enige regelmaat contact met de dochter. De mentor betwist tenslotte nadrukkelijk dat zij invloed zou hebben op de financiële belangen van de moeder.
De motivering van de beslissing
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.5.2.
Het verzoek in hoger beroep richt zich niet tegen de instelling van een mentorschap als zodanig maar spitst zich uitsluitend toe op de persoon van de te benoemen mentor. De noodzaak voor het instellen van een mentorschap over betrokkene is niet in geschil.
3.5.3.
Ingevolge artikel 1:452 lid 1 BW benoemt de rechter bij het uitspreken van het mentorschap of zo spoedig mogelijk daarna een mentor. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is. Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
3.5.4.
Van een uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene is in hoger beroep geen sprake, althans aan de gedane uitspraken van de moeder kan, gezien haar ziektebeeld en het feit dat zij als gevolg daarvan beïnvloedbaar is, geen (doorslaggevende) betekenis worden gegeven.
De benoeming van een familielid tot mentor heeft op grond van de wet in beginsel de voorkeur boven die van een professionele derde.
3.5.5.
Het hof ziet aanleiding de bestreden beslissing te vernietigen voor zover het de benoeming van de mentor betreft en de dochter tot mentor te benoemen.
3.5.6.
Voldoende aannemelijk is dat de dochter feitelijk al jaren (als mantelzorger) de meeste zorg voor de moeder draagt en tot de instelling van het mentorschap ook eerste aanspreekpunt voor de instelling was. Niet gebleken is dat dit op problemen heeft gestuit. Zij bezoekt de moeder nog steeds regelmatig, heeft telefonisch contact met haar, houdt zicht op de medische situatie van de moeder en kent alle ins en outs van de moeder. Weliswaar is de wijze waarop de mentor invulling geeft aan haar taak niet in geschil, maar evenmin is er twijfel over de vraag of ook de dochter op een goede manier invulling kan geven aan het mentorschap. De omstandigheid dat de manier waarop de mentor uitvoering geeft aan haar taak zal verschillen van de manier waarop de dochter dat zal doen, rechtvaardigt niet de conclusie om af te wijken van voormeld wettelijk uitgangspunt. De zoon van betrokkene heeft kennelijk wel een voorkeur voor een professionele mentor, maar de zoon heeft geen enkel contact met zijn moeder noch met de instelling waar zij verblijft, neemt zelf geen actief contact op met de mentor en heeft ook in hoger beroep geen nadere motivering van zijn voorkeur gegeven. Derhalve acht het hof geen bezwaren aanwezig tegen benoeming van de dochter tot mentor noch is anderszins gebleken dat benoeming van de dochter niet in het belang van betrokkene is.
3.5.7.
Gelet op al deze omstandigheden is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat bij voorkeur een familielid (in dit geval een van de kinderen) tot mentor wordt benoemd en dat de dochter vanwege haar langdurige en intensieve feitelijke betrokkenheid bij de zorg voor de moeder tot mentor van de moeder dient te worden benoemd.
3.5.8.
Het hof zal het verzoek in hoger beroep toewijzen en de dochter tot mentor benoemen.
3.5.9.
Het hof stelt de datum van het ontslag van de mentor en de benoeming van de dochter tot opvolgend mentor vast op 1 januari 2023.
Conclusie
3.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen, de huidige mentor ontslaan en de dochter tot mentor van de betrokkene benoemen. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:452 lid 10 BW zal de taak van de dochter als opvolgend mentor aanvangen op1 januari 2023.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2022, voor zover het de persoon van de mentor betreft met ingang van 1 januari 2023;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontslaat met ingang van 1 januari 2023: [de mentor] , h.o.d.n. [bedrijf] , KvK nummer [KvK nummer] , [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] , als mentor van [de moeder] , geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] 1940, verblijvende in de instelling [instelling] te [verblijfplaats] ;
benoemt met ingang van 1 januari 2023 tot mentor: de dochter, [de dochter] , wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ;
bepaalt dat [de mentor] schriftelijk verslag doet van haar werkzaamheden aan de opvolgende mentor en aan de kantonrechter;
stelt de beloning van de mentor vast op de tarieven die hiervoor zijn bepaald overeenkomstig het bepaalde in de ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerder en mentoren’;
bepaalt dat de mentor jaarlijks een verslag indient omtrent het verloop van het mentorschap;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier en ondertekend door mr. E.P. de Beij.