ECLI:NL:GHSHE:2022:4675

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
200.318.458_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzoekt om herstel van haar gezag. De kinderen staan sinds 2018 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zijn sinds 2019 uit huis geplaatst. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder beëindigd, wat zij niet kon accepteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2022 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar standpunten gepresenteerd. De moeder stelt dat zij voldoende stappen heeft gezet om haar situatie te verbeteren en dat er onvoldoende hulpverlening is ingezet om haar te ondersteunen. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling hebben echter aangegeven dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor hen te hernemen. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen wordt bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof wijst ook het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek af, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn en de aanvaardbare termijn reeds is verstreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 december 2022
Zaaknummer : 200.318.458/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/398512 / FA RK 22-2612
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.R.G. Drenth,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
primair: te bepalen dat de moeder in haar gezag over de kinderen wordt hersteld;
subsidiair: te bepalen dat de zaak wordt aangehouden en er een deskundigenonderzoek wordt gelast krachtens artikel 810a lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv);
meer subsidiair: een beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 december 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Drenth namens de moeder;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] (digitaal).
2.3.1.De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 juli 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 1 december 2022 respectievelijk 2 december 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder zijn de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. Tot aan de bestreden beschikking oefende de moeder het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 25 oktober 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 25 oktober 2022. De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 18 januari 2019 uit huis geplaatst. Zij verblijven met ingang van 15 augustus 2020 in het huidige gezinshuis.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder vindt dat zij onvoldoende kans heeft gekregen om een gezagsbeëindigende maatregel af te wenden. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof en uit artikel 8 EVRM vloeit voort dat een maatregel tot beëindiging van het ouderlijk gezag enkel onder zeer exceptionele omstandigheden kan worden opgelegd en dat daarbij dient te worden voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij dient het geven van opvoedondersteunende maatregelen voorrang te hebben op de maatregel van een uithuisplaatsing, waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat een kind zoveel mogelijk bij de ouders kan blijven. Het gegeven dat de kinderen al geruime tijd uit huis zijn geplaatst, betekent niet automatisch dat er sprake is van een overschrijding van de aanvaardbare termijn. In iedere zaak dient sprake te zijn van maatwerk en per kind dient te worden beoordeeld of de maatregel tot gezagsbeëindiging noodzakelijk en in het belang van het kind is. Dit vloeit ook voort uit artikel 3 IVRK. De moeder heeft aan alle eisen voldaan die in het verleden door de GI zijn gesteld. Zij krijgt hulpverlening vanuit [hulpverlening 1] , zij gebruikt geen drugs meer, ze houdt haar huis schoon en komt haar afspraken na. Ten onrechte is er naast [hulpverlening 1] geen verdere hulpverlening bij de moeder ingezet die beter bij haar situatie aansluit, terwijl zij bereid is om alle hulp te accepteren. Dit had wel op de weg van de GI gelegen, aangezien door [hulpverlening 1] is aangegeven dat de hulpverlening niet toereikend zou zijn. De GI heeft ten onrechte al een perspectiefbesluit genomen, waardoor er niet meer is gewerkt aan terugplaatsing van de kinderen, terwijl het perspectief nog niet aan de rechter voor lag en er nog geen onderzoek naar was gedaan. Verder staat niet vast dat een gezagsbeëindigende maatregel er bij de kinderen toe zal leiden dat zij duidelijkheid over hun perspectief zullen ervaren. Voor zover het verzoek van de moeder niet kan worden toegewezen, verzoekt zij het hof om een NIFP-onderzoek te gelasten, dan wel te bepalen dat een intensief traject zoals een ouderschapsbeoordeling dient te worden ingezet.
3.6.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
De kinderen zijn al geruime tijd uit huis geplaatst en er wordt gezien dat de kinderen in het gezinshuis een duidelijke structuur in hun leven hebben en dat zij een goed hechtingspatroon in deze opvoedsituatie laten zien. Alleen hierom is de aanvaardbare termijn al lang overschreden. Het is positief dat de moeder haar leven weer op de rit heeft, maar dit betekent niet dat de moeder in staat is om de zorg over de kinderen weer op zich te nemen. Tijdens de omgangsmomenten wordt gezien dat de moeder onvoldoende in staat is om de tijd met de kinderen voor de duur van een uur en drie kwartier adequaat in te vullen. Verder is gezien dat de moeder onvoldoende in staat is om afspraken rondom de hulpverlening voor haarzelf en voor de kinderen naar behoren na te komen. De moeder is moeilijk benaderbaar en de hulpverlening staat regelmatig voor een dichte deur. De moeder heeft ook moeite om de afspraken rondom de contactmomenten na te komen. Het verkrijgen van structuur in haar leven blijft een kwetsbaar punt van de moeder. Er is voldoende hulpverlening voor de moeder ingezet en [hulpverlening 1] was en is de meest aangewezen instantie. De inzet van [hulpverlening 1] heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. De raad heeft zelfstandig onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van de moeder. Het feit dat er een perspectiefbesluit van de GI ligt betekent niet dat de raad het standpunt van de GI klakkeloos overneemt. De raad acht een nader onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder niet langer relevant. Verder acht de raad het niet haalbaar dat de moeder het gezag behoudt en de kinderen binnen het vrijwillige kader in het gezinshuis verblijven.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Het gaat in principe goed met de kinderen. Ze hebben hun plekje in het gezinshuis gevonden, ze hebben vriendjes en vriendinnetjes en ze doen aan sport en andere activiteiten. De kinderen zijn wel kwetsbaar. Zij volgen een weerbaarheidstraining. Het contact met de moeder verloopt moeizaam. Het is lastig om met de moeder in contact te komen en voor de kinderen is er vaak onduidelijkheid of het contact doorgaat. Dit zorgt voor spanningen bij de kinderen en een terugval na een contactmoment. Er is wel degelijk geprobeerd om de moeder maatwerk en passende hulp te bieden, maar vanwege de problematiek van de moeder is zij niet in staat om de zorgen die er over de kinderen zijn te herkennen. De moeder ziet ook niet in wat een eventueel deskundigenonderzoek (door middel van de opname van de moeder en de kinderen in een daartoe gespecialiseerde instelling) met de kinderen zal doen. De kinderen zijn zich in het gezinshuis aan het hechten en zij hebben aangegeven daar te willen blijven wonen. Het is niet in het belang van de kinderen om dit proces in de war te schoppen. De kinderen wonen al vier jaar niet meer thuis, verblijven al die tijd in onzekerheid en hebben daar last van.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
De motivering van de beslissing
Primair verzoek
3.9.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 sub a BW.
3.10.
Het hof voegt hier op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard nog het volgende aan toe.
3.11.
De kinderen hebben in het verleden een zeer onveilige opvoedsituatie meegemaakt, in eerste instantie bij beide ouders en nadien alleen bij de moeder. Ten aanzien van de moeder waren er niet alleen zorgen over mogelijk drugsgebruik en alcoholgebruik, maar ook over haar pedagogische vaardigheden, mede in het licht van een licht verstandelijke beperking. De kinderen hebben als gevolg van de problematiek van de moeder veel onveiligheid ervaren. Verder is gebleken dat de kinderen als gevolg hiervan en als gevolg van de uithuisplaatsing veel wisselingen hebben meegemaakt in hun opvoedingssituatie, hetgeen heeft geleid tot een verstoorde hechtingsrelatie met de moeder.
Binnen het gezinshuis hebben de kinderen een positieve groei doorgemaakt. Dit betekent echter niet dat er geen zorgen meer zijn. Bij [minderjarige 1] wordt onder meer gezien dat hij veel extra aandacht nodig heeft rondom de bezoekmomenten met de moeder en dat dit soms tot problemen in zijn zindelijkheid leidt. Op school is er bij [minderjarige 1] een achterstand met lezen geconstateerd. [minderjarige 2] laat soms zelfbepalend gedrag en woedeaanvallen zien en zij heeft last van darmklachten en stress rondom de bezoekmomenten. Daarnaast wordt gezien dat ze te lief voor iedereen wil zijn. De omgang met andere kinderen verloopt niet altijd goed. Bij [minderjarige 3] is er eveneens sprake van zindelijkheidsproblemen en zij is vaak moe. Zij richt zich vaak op één persoon, zoals de juf of één van de gezinshuisouders. Er zijn vermoedens van een licht verstandelijke beperking.
3.12.
De afgelopen jaren is er voor de moeder veel hulpverlening ingezet (zie verder hierna in rov. 3.17), maar is gebleken dat de moeder onmachtig is om afspraken na te komen. Niet alleen in het kader van de hulpverlening, maar ook in het kader van de bezoeken met de kinderen. Dit zorgt bij de kinderen voor veel onrust en teleurstellingen, zodat besloten is om pas op het laatste moment tegen de kinderen te vertellen dat er een bezoekmoment met de moeder is. Tijdens die bezoekmomenten is voorts gezien dat de moeder er moeite mee heeft om haar aandacht over de drie kinderen te verdelen en dat zij belastende uitspraken naar de kinderen toe doet.
3.13.
Het voorgaande maakt dat de kinderen (nog steeds) ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
3.14.
Alhoewel de moeder veel van de kinderen houdt en zij de nodige stappen heeft gezet, waarbij het hof benadrukt dat het voor de kinderen belangrijk is dat de moeder deze positieve ontwikkeling voortzet, betekent dit niet dat de moeder in staat wordt geacht om de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een afzienbare termijn weer op zich te nemen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben nog meer dan een gemiddeld kind behoefte aan voorspelbaarheid, structuur en duidelijkheid. De gezinshuisouders kunnen dit de kinderen bieden. Gebleken is dat de moeder in haar pedagogische vaardigheden tekort schiet.
Daar komt bij dat de aanvaardbare termijn, zoals bedoeld in artikel 1:266 BW is verstreken.
De kinderen zijn inmiddels al bijna drie jaar uit huis geplaatst en zij hebben behoefte aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief, zodat zij weten dat zij niet bij de moeder kunnen opgroeien. Met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren onduidelijkheid over waar zij gaan opgroeien en stellen veel vragen hieromtrent. De verwachting is dat deze duidelijkheid ertoe zal leiden dat de kinderen meer rust zullen ervaren en dat zij beter toe zullen komen aan hun eigen ontwikkeling. Het belang van de kinderen om duidelijkheid te verkrijgen over waar zij in de toekomst zullen opgroeien weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de moeder om haar gezag te behouden.
Het hof neemt hierbij verder in overweging dat de moeder niet kan berusten in de situatie, waarin de kinderen in het gezinshuis opgroeien, zodat een plaatsing van de kinderen op vrijwillige basis niet tot de mogelijkheden behoort. In de situatie waarbij de moeder het gezag over de kinderen behoudt kan de voor de kinderen noodzakelijke rust niet ontstaan.
3.15.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een gezagsbeëindigende maatregel in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk en aangewezen is.
Subsidiair verzoek
3.16.
Het hof overweegt voorts dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Met de invoering van artikel 810a lid 2 Rv is beoogd te bevorderen dat ouders van een minderjarige een standpunt van de raad in een zaak over een maatregel van jeugdbescherming die wezenlijk ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer en het familie- en gezinsleven, desgewenst gemotiveerd kunnen weerspreken.
3.17.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het gelasten van een deskundigenonderzoek moet worden afgewezen. Hoewel de moeder in beginsel met het verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek de mogelijkheid moet krijgen om het standpunt van de raad c.q. de GI gemotiveerd te weerspreken, is uit onder meer het raadsonderzoek gebleken dat er de afgelopen jaren de nodige hulpverlening is ingezet van [hulpverlening 1] , waarbij er hulp is ingezet op gebied van opvoeding, veiligheid en [hulpverlening 3] en vanuit [hulpverlening 3] ( [hulpverlening 3] ). Verder heeft er een systeemonderzoek plaatsgevonden door [instantie] . Op enig moment is de inzet vanuit [hulpverlening 1] tijdelijk gestopt (mei 2021), omdat de moeder de afspraken herhaaldelijk niet nakwam. Er is met behulp van de praktijkondersteuner getracht om intensievere begeleiding voor de moeder in te zetten, maar dit is niet gelukt. Gelet op de problematiek van de moeder wordt, in het licht van de ervaringen uit het verleden, niet verwacht dat de inzet van andere hulpverlening tot een positiever resultaat zou hebben geleid. Met de problematiek van de moeder hangt immers samen dat zij de zorgen over haar en over de kinderen niet herkent en zij hierdoor niet altijd open staat voor hulpverlening. In deze situatie valt na alle jaren waarin er reeds hulpverlening ten behoeve van de moeder is in gezet geen verbetering te verwachten.
Daar komt bij dat het belang van de kinderen zich verzet tegen het nogmaals verrichten van een onderzoek. Zoals hiervoor reeds is overwogen hebben de kinderen vanwege hun hechtingsproblematiek meer dan andere kinderen behoefte aan voorspelbaarheid, structuur en duidelijkheid van hun opvoedomgeving. Bovendien hebben de kinderen, zoals hiervoor reeds is overwogen, een grote behoefte aan duidelijkheid over waar zij verder zullen opgroeien. Een deskundigenonderzoek zal opnieuw een periode van onzekerheid met zich meebrengen, hetgeen niet in het belang van de kinderen is, mede omdat de aanvaardbare termijn reeds ruimschoots is verstreken.
3.18.
Hetgeen de moeder heeft aangevoerd omtrent het EVRM en het IVRK maakt het bovenstaande niet anders. Wat de verwijzing van de moeder naar het EVRM betreft, overweegt het hof hierbij dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, inperking toestaat indien noodzakelijk en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in deze voldaan. Ten aanzien van het beroep op het IVRK overweegt het hof dat in dit verdrag voor alles het belang van het kind voorop staat en het hof van oordeel is dat de beslissing die het hof neemt in het belang van de kinderen is.
3.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 augustus 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, A.J.F. Manders en J.W.P.N. Hermans en is op 29 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.