ECLI:NL:GHSHE:2022:4674

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
200.318.960_01 en 200.318.960_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 oktober 2022. De moeder verzoekt om schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking en vernietiging van de eerdere beslissing omtrent de zorgregeling voor haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder is van mening dat de bestaande zorgregeling niet gewijzigd dient te worden, met name wat betreft de overdracht van de kinderen. De gecertificeerde instelling (GI) en de vader hebben de grieven van de moeder betwist en benadrukken dat de huidige regeling niet werkt en dat er behoefte is aan een neutrale overdracht. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, maar de raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft na de behandeling direct uitspraak gedaan en de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met inachtneming van de belangen van de kinderen. Het hof heeft ook een dwangsom verbonden aan de omgangsregeling om de nakoming te bevorderen, gezien de problemen in het verleden tussen de ouders. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 december 2022
Zaaknummers: 200.318.960/01 en 200.318.960/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/310314 / JE RK 22-1792 en C/03/310315 / JE RK 22-1793
in de zaken in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
wonende te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ; en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Limburg, Locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 oktober 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 23 november 2022, heeft de moeder het hof verzocht, om bij wege van voorlopige voorziening de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking waarvan beroep te schorsen (bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.318.960/02) en in de hoofdzaak (bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.318.960/01) voormelde beschikking te vernietigen, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel de GI niet-ontvankelijk te verklaren en de verzoeken van de vader, voor zover daarop is beslist, alsnog af te wijzen, als zijnde ongegrond dan wel de vader niet-ontvankelijk te verklaren. Met compensatie van de kosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 december 2022, heeft de GI het hof verzocht om het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, evenals de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden. Daarnaast verzoekt de GI om de door de moeder gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Albrecht (via CMS);
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader.
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering van 9 december 2022, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het bericht met bijlagen 1-5 van de advocaat van de moeder d.d. 13 december 2022;
  • het bericht met bijlagen 6 en 7 van de advocaat van de moeder d.d. 14 december 2022.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof direct mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking is de schriftelijke weergave daarvan.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 november 2021 heeft de kinderrechter de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
  • De kinderen verblijven van woensdag na schooltijd van [minderjarige 1] tot de volgende woensdagochtend bij de vader, waarbij de vader [minderjarige 1] naar school brengt en [minderjarige 2] naar de opvang / moeder;
  • Eenmaal per veertien dagen (in de even weken) verblijven de kinderen van vrijdag 17:00 uur (na schooltijd) tot zondag 18:00 uur bij de vader, waarbij de moeder de kinderen naar de vader brengt en de vader ze weer terug naar de moeder brengt;
  • Op 5 december verblijven de kinderen bij de moeder (in verband met de verjaardag van opa mz) Pakjesavond vieren de kinderen in overleg bij de vader;
  • Kerstavond verblijven de kinderen bij de moeder;
  • Eerste Kerstdag verblijven de kinderen vanaf 9:00 uur tot Tweede Kerstdag 9:00 uur bij de vader;
  • Oudjaarsavond verblijven de kinderen vanaf 18:00 uur in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • Nieuwjaarsdag verblijven de kinderen in de even jaren vanaf 10:00 uur bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
  • Tijdens Pasen en Pinksteren verblijven de kinderen de eerste dag bij de ouder waar zij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling verblijven en de tweede feestdag vanaf 9:00 uur bij de andere ouder;
  • Moederdag verblijven de kinderen bij de moeder vanaf zaterdag 18:00 uur;
  • Vaderdag verblijven de kinderen bij de vader vanaf zaterdag 18:00 uur;
  • De verjaardagen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen in de even jaren bij de moeder worden gevierd en in de oneven jaren bij de vader;
  • Op de verjaardag van de vader zijn de kinderen bij de vader en op de verjaardag van de moeder bij de moeder, telkens van 10:00 uur tot 18:00 uur (indien ze op dat moment niet bij de betreffende ouder verblijven);
  • Op de verjaardagen van opa en oma worden de kinderen in de gelegenheid gesteld om de verjaardag in de middag bij te wonen ( van na schooltijd tot 18:00 uur);
  • Tijdens schoolvakanties van een week, verblijven de kinderen tot woensdag 12:00 uur bij de ouder waar zij conform de reguliere zorgregeling in dat weekend voorafgaand verbleven;
  • Tijdens schoolvakanties van twee weken verblijven de kinderen aansluitend aan de reguliere zorgregeling een week bij de ene ouder waarna er op zondag om 18:00 uur gewisseld zal worden;
  • Tijdens de zomervakantie verblijven de kinderen in de even jaren de eerste twee weken van de vakantie bij de moeder, de derde en vierde week bij de vader, de vijfde week bij de moeder en de zesde week weer bij de vader. In de oneven jaren omgekeerd.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 12 augustus 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI gesteld van 12 augustus 2022 tot 12 augustus 2023.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de in de voornoemde beschikking van de rechtbank van 26 november 2021 bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd, in die zin dat:
één keer in de twee weken, dit zijn de even weken:
  • de vader op vrijdag de kinderen na schooltijd om 14:30 uur ophaalt bij school;
  • de vader de kinderen op maandagochtend weer naar school brengt;
De rechtbank heeft verder de in de beschikking van 26 november 2021 bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gewijzigd in die zin dat:
  • de kinderen met Sinterklaas in 2022 zijn bij de ouder waar zij op dat moment in het kader van de reguliere zorgregeling verblijven;
  • de kinderen in 2022 in de tweede week van de kerstvakantie bij de vader zijn (en dus ook Oud & Nieuw) de overdracht van de moeder naar de vader zal plaatsvinden op vrijdag 30 december 2022 om 12:00 uur en de overdracht van de vader naar de moeder zal plaatsvinden op vrijdag 6 januari 2023 om 12:00 uur.
De rechtbank heeft bepaald dat alle overdrachten plaatsvinden zoveel mogelijk onder begeleiding van een hulpverlenende instantie, zolang de GI dit nodig acht.
De rechtbank heeft de beslissing voor het overige aangehouden en heeft bepaald dat de nadere mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 5 januari 2023 om 13:00 uur.
De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. Er is volgens de moeder geen reden om de bestaande regeling te wijzigen (althans wat betreft de dag, het tijdstip en de locatie van het terugbrengen van de kinderen).
Haar eerste grief richt zich dan ook tegen de wijziging van het verblijf van de kinderen bij de vader één keer in de twee weken waarbij de vader de kinderen op vrijdag na schooltijd om 14:30 uur ophaalt bij school en op maandagochtend weer terugbrengt naar school. De grief is met name gericht tegen de wijziging op de maandagochtend. Omdat de moeder werkzaam is bij het kinderdagverblijf in hetzelfde gebouw als waar de kinderen naar school gaan zullen de ouders, wanneer de vader de kinderen op de maandagochtend naar school brengt, elkaar zien/met elkaar in contact komen. Volgens de moeder creëert dit een probleem - of spanningssituatie, terwijl er op dit moment bij de overdrachtsmomenten bij de moeder thuis zich geen problemen voordoen.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder daaraan toegevoegd dat op het moment dat de kinderen op de maandag op school aankomen en de moeder zien er geen moment is voor de kinderen om emotioneel te ontladen. Dit hebben de kinderen volgens de moeder wel nodig. De moeder begrijpt niet waarom er een wijziging is aangebracht, volgens haar verliepen de overdrachten door de vader aan de moeder op de zondag goed.
Daarbij komt dat de moeder, omdat zij in het kinderdagverblijf in hetzelfde gebouw werkt, een voorbeeldfunctie heeft. Er mogen zich daar geen (privé)problemen voordoen. Het is beter om dit van elkaar te scheiden en te kijken naar een neutrale overdrachtsplek of een andere neutrale persoon die bij de overdracht op de zondagmiddag aanwezig kan zijn.
Daarnaast heeft de rechtbank volgens de moeder ten onrechte beslist dat alle, althans zoveel als mogelijk, overdrachtsmomenten plaatsvinden onder begeleiding van een hulpverlenende instantie. De moeder benadrukt in haar tweede grief dat GI dit niet heeft verzocht en daartoe kennelijk geen noodzaak ziet.
Tot slot voert de moeder in haar derde grief aan dat de rechtbank ten onrechte voorlopig heeft beslist op het daags voor de mondelinge behandeling van de rechtbank gedane zelfstandige verzoeken van de vader. De GI en de moeder konden zich niet voorbereiden op de door de vader voorgelegde verzoeken. Niettemin heeft de kinderrechter ten onrechte en zonder goede gronden deels al op de gedane verzoeken van de vader beslist en daarmee gehandeld in strijd met de goede procesorde en de beginselen van het procesrecht (hoor en wederhoor in het bijzonder) gehandeld. Bovendien had de kinderrechter de door de vader gedane verzoeken ambtshalve niet-ontvankelijk dienen te verklaren en de man dienen te verwijzen naar de rechtbank. Wijziging van een zorg- en contactregeling op verzoek van een ouder is mede gebaseerd op het bepaalde in artikel 1:377a BW en dient te worden voorgelegd aan de rechtbank en niet aan de kinderrechter. De kinderrechter is buiten de grenzen getreden van zijn competentie.
3.7.
De GI heeft de grieven van de moeder gemotiveerd betwist. De GI benadrukt dat de strijd tussen de ouders tijdens de overdrachtsmomenten een van de redenen voor de raad was om een ondertoezichtstelling te verzoeken. Verder is volgens de GI gebleken dat de overdracht van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder niet heeft gewerkt, zelfs niet met inzet van hulpverlening. Daarom dient te worden ingezet op de overdracht op een neutrale plek waar ouders zich afzijdig houden van elkaar, in dit geval op school.
Op een neutrale plek zoals school is volgens de GI hulpverlening niet nodig. Echter alle andere momenten wanneer de school dicht is worden door de GI gezien als risico op ontwikkelingsbedreigingen bij de kinderen en is alsdan hulpverlening noodzakelijk om de kinderen onbezorgd van de ene ouder naar de andere ouder te laten gaan.
Tot slot beschrijft de GI dat de moeder tijdens de Sinterklaasviering van dit jaar geen uitvoering heeft gegeven aan de bestreden beschikking. Omdat [minderjarige 2] ziek was, was de moeder het niet eens met de instructie van de GI om haar naar school te brengen op het moment van de gestelde overdracht. Tegen de instructie van de GI in en ook tegen hetgeen in de bestreden beschikking is bepaald, vond de moeder dat de vader [minderjarige 2] bij haar thuis moest komen ophalen. Verder heeft de GI een schriftelijke aanwijzing afgegeven aan de moeder op 23 november 2022. Deze komt voort uit het feit dat de moeder heeft nagelaten om een of beide kinderen conform de bestreden beschikking op school af te zetten op de momenten wanneer de omgang met de vader plaats zou vinden.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, ter mondelinge behandeling aan dat de door de rechtbank aangepaste regeling goed verloopt; zolang de moeder niet in beeld is bij de overdrachtsmomenten gaat het goed. De vader heeft desgevraagd verklaard dat de moeder de eerste twee omgangsweekenden na de bestreden beschikking niet heeft meegewerkt aan de regeling en dat de vader de kinderen toen niet heeft gezien. De vader heeft verder Sinterklaas alleen met [minderjarige 1] kunnen vieren omdat de moeder toen niet meewerkte aan de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde regeling.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
In de zaak met zaaknummer 200.318.960/02
3.9.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder het verzoek om bij wege van voorlopige voorziening de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen ingetrokken. Het hof maakt hieruit dat het schorsingsverzoek niet wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de moeder in dat verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
In de zaak met zaaknummer 200.318.960/01
Zorgregeling
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter is bovendien bevoegd om te beslissen op verzoek van een ouder tot wijziging van een zorg- en contactregeling op de voet van art. 1:377a BW.
3.9.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling van het hof is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die nopen tot wijziging van de huidige regeling. Verder acht het hof van groot belang dat er stabiliteit en rust komt voor de kinderen met betrekking tot de omgang. Het hof zit daarom geen reden voor een wijziging in de door de rechtbank vastgestelde (tijdelijke) verdeling in de zorg- en opvoedingstaken. Het hof is van oordeel dat ook de overdracht van de kinderen door de vader op de maandagochtend op school dient te worden gehandhaafd. De door de moeder aangevoerde mogelijke spanningen op school zijn te vermijden, temeer nu gebleken is dat er meerdere ingangen zijn in het schoolgebouw en men elkaar op die manier niet hoeft tegen te komen.
Ook de door de rechtbank bepaalde regeling ten aanzien van de komende kerstvakantie handhaaft het hof, het hof ziet geen reden om de regeling te wijzigen.
Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
3.9.4.
Artikel 1:253a BW voorziet in het geval ouders gezamenlijk gezag hebben in de mogelijkheid voor de rechter om ambtshalve een dwangsom op te kunnen leggen bij niet-nakoming van een contactregeling.
Gelet op de problemen die zich tussen de ouders in het verleden, maar ook onlangs nog hebben voorgedaan waarbij onder meer de moeder niet wilde meewerken aan de door de rechtbank bepaalde regeling en aan de instructies die de GI gaf, acht het hof het verbinden van een dwangsom aan de omgangsregeling in dit geval een passende maatregel.
Het (ambtshalve) opleggen van een dwangsom om daarmee de nakoming van de omgang te bevorderen acht het hof in lijn met het recht dat een ouder en een kind hebben om omgang met elkaar te hebben. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM, artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 Handvest van de Grondrechten van de EU.
3.9.5.
Het hof zal zoals hierboven aangegeven een dwangsom verbinden aan de omgangsregeling van € 100,- voor iedere keer dat een van de ouders niet meewerkt aan de uitvoering van een omgangsmoment conform de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , inclusief de voorlopig vastgestelde regeling, met een maximum van € 5.000,-.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en ambtshalve de hiervoor genoemde dwangsom verbinden aan de omgangsregeling. Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.318.960/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar schorsingsverzoek.
In de zaak met zaaknummer 200.318.960/01
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 26 oktober 2022;
veroordeelt de moeder en de vader tot betaling aan de andere ouder van een dwangsom van
€ 100,- per keer dat een van de ouders in gebreke blijft mee te werken aan de uitvoering van een omgangsmoment conform de door de rechtbank vastgestelde de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , inclusief de voorlopig vastgestelde regeling, tot een maximum van € 5.000,-;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking op 15 december 2022 gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en M.A. Stammes en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. Deze beschikking is daarna op 29 december 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn