ECLI:NL:GHSHE:2022:4673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
200.293.436_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en minderjarige na afwijzing ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, hierna te noemen [minderjarige 1]. De vader had verzocht om een omgangsregeling, maar het hof concludeert dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor contactherstel. Dit oordeel is gebaseerd op een eerder rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin zorgen zijn geuit over de veiligheid van [minderjarige 1] bij omgang met de vader. De rechtbank had eerder het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] afgewezen, omdat niet was gebleken dat het gebrek aan contact met de vader de ontwikkeling van het kind ernstig bedreigde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2022 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad. De moeder heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in een veilige omgang tussen [minderjarige 1] en de vader, vooral gezien de strafrechtelijke veroordelingen van de vader voor mishandeling en belaging. De Raad heeft geadviseerd om het verzoek van de vader tot omgang af te wijzen, omdat de veiligheid van [minderjarige 1] niet kan worden gegarandeerd. Het hof sluit zich aan bij dit advies en wijst het verzoek van de vader af. De vader heeft weliswaar verbeteringen in zijn situatie aangegeven, maar het hof oordeelt dat de risico's en zorgen over de omgang met [minderjarige 1] zwaarder wegen dan de mogelijke voordelen van contactherstel.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het verzoek tot ondertoezichtstelling is afgewezen, en wijst het meer of anders verzochte af. De beslissing is openbaar uitgesproken door A.M. Bossink, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 december 2022
Zaaknummer: 200.293.436/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/358401/ FA RK 20-2108
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.M.J. Schepens,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Geuze,
als vervolg op de beschikking van 9 september 2021.
Deze beschikking gaat over:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 9 september 2021

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke mogelijkheden er zijn voor het veilig kunnen laten plaatsvinden van omgang tussen [minderjarige 1] en de vader, en als die mogelijkheden er zijn, wat daar voor nodig is. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 maart 2022 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de advocaat van de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
De moeder is, met bericht van verhindering, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
6.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad van 14 juli 2022;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 22 juli 2022;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 22 juli 2022;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 9 augustus 2022;
- de brief van de raad van 17 augustus 2022;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 7 november 2022.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Aan het hof ligt voor de beslissing op het verzoek van de vader tot het vernietigen van de bestreden beschikking voor zover het de omgangsregeling betreft en, opnieuw rechtdoende, een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vast te stellen met een door het hof te bepalen opbouw waarbij [minderjarige 1] uiteindelijk gedurende één weekend per twee weken van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij hem zal verblijven, alsmede jaarlijks op Vaderdag en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
Het (gewijzigde) raadsadvies
7.2.
Uit het onderzoek van de raad is gebleken dat de raad zorgen heeft over het ontbreken van contact tussen [minderjarige 1] en de vader, omdat [minderjarige 1] hierdoor geen hechtingsrelatie met zijn vader heeft kunnen opbouwen en geen beeld van zijn vader heeft kunnen vormen. De raad kan echter geen advies geven ten aanzien van de mogelijkheden voor omgang tussen [minderjarige 1] en de vader, omdat er gedurende het raadsonderzoek alleen beperkingen ten aanzien van een mogelijke omgangsregeling naar voren zijn gekomen. Er is door het onderzoek weliswaar meer zicht gekomen op de problematiek van de vader, maar er bestaan zorgen over de wijze waarop de vader op een veilige manier geïntroduceerd kan worden in het leven van [minderjarige 1] en over de wijze waarop contactherstel en later eventueel omgang plaats kan vinden. Deze zorgen zijn met name gelegen in de standpunten die de vader gedurende het raadsonderzoek naar voren heeft gebracht. De kleine opening die er bij aanvang van het raadsonderzoek bij de moeder bestond om mee te werken aan contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader, is door de uitspraken van de vader weggevallen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad aangegeven dat dit de moeder niet te verwijten valt. Zo is de vader veroordeeld voor mishandeling en belaging van de moeder en voor het (tweemaal) overtreden van het contactverbod tussen hem en de moeder, maar hij ontkent deze feiten gepleegd te hebben. Daarnaast heeft de vader aangegeven dat hij, zonder medeweten van de moeder, contact heeft opgenomen met personen uit het netwerk van de moeder met als doel het opvragen van informatie over het leven van de moeder. Wanneer de raad de vader met bovenstaande acties confronteert, geeft de vader onvoldoende blijk van begrip voor het in stand blijven en vergroten van gevoelens van onveiligheid bij de moeder.
Ook ziet de raad risico’s in de intenties van de vader ten opzichte van het perspectief van [minderjarige 1] . De vader heeft aangegeven onvoldoende vertrouwen te hebben in de opvoedvaardigheden van de moeder en heeft uitgesproken voornemens te zijn om het contactherstel met [minderjarige 1] aan te grijpen om meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie van [minderjarige 1] bij de moeder. De vader wil deze informatie bij [minderjarige 1] zelf gaan opvragen. Wanneer dit in de ogen van de vader noodzakelijk is, wil hij juridische stappen zetten om een wijziging van de gezagssituatie en het hoofdverblijf van [minderjarige 1] te bewerkstelligen. De raad vindt deze stellingen van de vader risicovol, omdat het juist van belang is dat er een vertrouwensband wordt opgebouwd tussen de vader, de moeder en [minderjarige 1] en dat [minderjarige 1] toestemming krijgt voor onbelast contact met de andere ouder. Bovendien, over de opvoedsituatie bij de moeder zijn geen zorgelijke signalen naar voren gekomen.
Een ander risico is gelegen in de onvoorspelbaarheid van het gedrag van de vader. Bij de vader is sprake van emotieregulatie problemen vanwege een ongespecificeerde, disruptieve of andere gedragsstoornis in de impulsbeheersing. Hoewel hij heeft deelgenomen aan verplichte hulpverlening vanuit het reclasseringstraject om hieraan te werken, is uit gesprekken met de GI, die betrokken is in het kader van de ondertoezichtstelling van de zoon van de vader uit een andere relatie ( [minderjarige 2] ), gebleken dat er ook na het volgen van de training meerdere escalaties hebben plaatsgevonden, waarbij vader zich op een intimiderende en bedreigende wijze heeft opgesteld, zijn zelfbeheersing verloor en verbaal agressief overkwam. Verschillende jeugdzorgwerkers hebben zich dermate onveilig gevoeld dat er gedurende bepaalde periodes geen professionele hulpverlener beschikbaar is geweest, met als gevolg dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] (tijdelijk) stil is komen te liggen.
7.3.
Gelet op vorengenoemde beperkingen heeft de raad in eerste instantie, in het raadsrapport, geadviseerd [minderjarige 1] onder toezicht te stellen en binnen deze ondertoezichtstelling nauwkeuriger en langduriger dan tijdens het raadsonderzoek mogelijk was te onderzoeken of en welke mogelijkheden er zijn voor contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader en of (begeleide) omgang met de vader in het belang van [minderjarige 1] is. De raad heeft daarom een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend bij de rechtbank. Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter echter geoordeeld dat niet is gebleken dat [minderjarige 1] door het gebrek aan contact met zijn vader ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter heeft het verzoek van de raad afgewezen. Nu hulpverlening gericht op contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader niet kan plaatsvinden onder toezicht van een jeugdbeschermer acht de raad omgang tussen [minderjarige 1] en de vader niet in het belang van [minderjarige 1] . De veiligheid van [minderjarige 1] kan dan immers niet voldoende gegarandeerd worden. Dit heeft te maken met de beperkingen die de raad tijdens het raadsonderzoek heeft geconstateerd. Naar aanleiding daarvan heeft de raad zijn advies zowel schriftelijk bij brief van 18 augustus 2022 als mondeling tijdens de zitting gewijzigd, in die zin dat de raad nu adviseert om het verzoek van de vader tot omgang met [minderjarige 1] af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De standpunten van partijen
7.4.
De moeder staat achter het gewijzigde advies van de raad. Het vertrouwen van de moeder in de mogelijkheden van begeleide omgang tussen [minderjarige 1] en de vader is in de loop van het raadsonderzoek volledig verdwenen door de houding en de uitspraken van de vader. Zij ziet geen mogelijkheden voor contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader.
7.5.
De vader heeft verzocht een (kort) aanvullend onderzoek te gelasten waarbij de mogelijkheid van een begeleid omgangstraject met [minderjarige 1] wordt onderzocht. Binnen dit onderzoek kan gesproken worden met de jeugdbeschermer die betrokken is bij de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] . Deze jeugdbeschermer is onlangs aangesteld en de samenwerking tussen de vader en deze jeugdbeschermer verloopt goed. Ook kan er contact opgenomen worden met de begeleiding van [instantie] , die de omgang tussen [minderjarige 2] en de vader begeleidt. De vader heeft om de week 2,5 uur contact met [minderjarige 2] en er wordt gekeken naar een uitbreiding van deze contactmomenten. Hij vindt het belangrijk dat ook [minderjarige 1] zijn vader kan leren kennen. De vader werkt aan zijn problematiek en er is verbetering zichtbaar. Hij wordt daarbij ondersteund door zijn eigen netwerk en een professioneel netwerk van bijvoorbeeld de [hulpverlening] . De negatieve beeldvorming uit het verleden lijkt de vader te achtervolgen, terwijl met de juiste hulpverleners wel een samenwerkingsrelatie mogelijk is gebleken. De vader erkent dat bepaalde uitspraken die hij tijdens het raadsonderzoek heeft gedaan ongelukkig waren, maar het is niet zijn bedoeling geweest de moeder angstig te maken. Anders dan in het raadsrapport staat heeft de vader niet aangegeven een relatie met de moeder te willen. Hij heeft wel nog gevoelens voor de moeder en sluit niet uit dat, indien partijen hier een goed gesprek over voeren, dit in de toekomst een mogelijkheid is. De vader is twee jaar geleden in de buurt van de moeder en [minderjarige 1] komen wonen. Niet om dichter bij de moeder, maar om dichter bij [minderjarige 1] te zijn. Sindsdien houdt hij zich op afstand en zijn er geen meldingen van overlast gedaan. Dit toont dat de vader zich aan afspraken en regels kan houden. Gelet hierop denkt de vader dat er wel mogelijkheden zijn voor contactherstel met [minderjarige 1] .
De motivering van de beslissing
7.6.
Het hof overweegt als volgt.
7.6.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
7.6.2.
Het hof overweegt als volgt. Met de raad is het hof van oordeel dat er op dit moment geen mogelijkheden bestaan voor contactherstel en een (begeleide) omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en de vader. Het hof sluit daarbij aan bij de door de raad genoemde risico’s en beperkingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven nog gevoelens te hebben voor de moeder en heeft hij verklaard dat hij bewust in [woonplaats] is gaan wonen om dichter bij [minderjarige 1] te zijn. Daarnaast heeft hij zowel zijn strafrechtelijke veroordeling als de uitspraken die hij gedurende het raadsonderzoek heeft gedaan gebagatelliseerd. De vader ziet niet in wat voor effect zijn uitspraken op de moeder hebben en welke gevoelens deze uitspraken bij de moeder oproepen.
Dat de begeleide omgang met [minderjarige 2] weer is opgestart en de samenwerking met de nieuwe jeugdbeschermer goed verloopt leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat deze omgang pas recent weer is opgestart, nadat deze vanwege een uitbarsting van de vader tegen de toenmalige jeugdbeschermer maanden onderbroken is geweest, en de samenwerking met de nieuwe jeugdbeschermer nog pril is, zijn de gezinssituaties van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verschillend en zijn de zorgen ten aanzien van de omgang van [minderjarige 1] met de vader grotendeels gelegen in de houding van de vader richting de moeder. Bij de moeder van [minderjarige 2] bestaan deze zorgen niet. Ook hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een ander verleden met de vader. [minderjarige 2] heeft een band opgebouwd met de vader en hij en de vader hebben, op de eerder genoemde onderbreking na, al geruime tijd contact met elkaar. Hier is bij [minderjarige 1] geen sprake van. Ook als uit aanvullend onderzoek zou blijken dat de omgang met [minderjarige 2] goed verloopt, heeft dat geen invloed op de omgang met [minderjarige 1] . Het hof zal daarom geen aanvullend onderzoek gelasten.
Conclusie
7.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en N.E.J.M. Stoof en is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2022 door A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.