[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1984,
blijkens een Informatiestaat SKDB-persoon d.d. 27 juni 2022:
- als huidig BRP-adres: [adres 1] ;
- als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres 2] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 april 2017 te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, een voorwerp, te weten 70.980 Engelse ponden, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 april 2017 te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas, een voorwerp, te weten 70.980 Engelse ponden, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2017 (p. 7-10), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(p. 7)
Op 7 april 2017 omstreeks 20:04 uur reden wij over de parkeerplaats van het
hotel/restaurant [hotel] gevestigd op [adres 3] , gemeente
Horst aan de Maas. Wij zagen dat een personenauto, merk Mercedes, type S320, kleur blauw en voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] de parkeerplaats van voornoemd hotel/restaurant opreed. Wij zagen dat voornoemde personenauto ons passeerde en doorreed naar de grote parkeerplaats van voornoemd hotel/restaurant. Wij zijn vervolgens in ons dienstvoertuig richting voornoemde parkeerplaats gereden. Wij zagen dat voornoemde personenauto geparkeerd werd. Ons is ambtshalve bekend dat op de parkeerplaats van voornoemd hotel/restaurant veelvuldig gestolen en omgekatte voertuigen worden achtergelaten c.q. aangetroffen en drugshandel plaatsvindt.
Wij zagen dat de hierna verder te noemen verdachte [verdachte] aan de bestuurderszijde uitstapte en dat de hierna verder te noemen verdachte [medeverdachte 1] aan de bijrijderszijde uitstapte uit voornoemde personenauto. Wij zagen dat verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 1] gezamenlijk richting de voordeur van voornoemd hotel/restaurant liepen.
(p. 8)
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb voornoemde personenauto, merk Mercedes, kleur blauw en voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] nagetrokken middels integrale bevraging BVI-IB. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag de volgende gegevens bij de kentekenhouder vermeld:
Houder [medeverdachte 2]
Geslacht Man
Geboortedatum [geboortedag 2] 1986
Geboorteplaats [geboorteplaats 2]
Adres [adres 4]
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb hierop de kentekenhouder middels integrale bevraging BVI-IB nagetrokken. Hierbij bleek dat de kentekenhouder [medeverdachte 2] , [medeverdachte 2] gesignaleerd stond voor een gevangenisstraf onder meer vanwege overtreding van de Opiumwet en diefstal.
Vervolgens hebben wij de meldkamer in kennis gesteld dat de kentekenhouder van voornoemde personenauto, merk Mercedes, mogelijk in voornoemd restaurant/hotel zat en dat wij gezamenlijk met politiemedewerkers voornoemde restaurant/hotel zouden binnengaan om de identiteitsgegevens van de beiden mannen te achterhalen die uit voornoemde personenauto waren gestapt.
Hierop zijn wij samen met de politiemedewerkers [verbalisant 3] en [verbalisant 4] het hotel/restaurant ingegaan. De toiletten van het restaurant bevinden zich op de 1e etage boven de ingang van het hotel/restaurant.
Wij troffen op het herentoilet de mannen niet aan. Wij zagen wel dat er vijf toiletdeuren waren afgesloten. Wij hebben ons kenbaar gemaakt met de mededeling dat wij van de politie waren en of de aanwezige personen van het toilet wilden komen. Wij hebben vervolgens enkele minuten gewacht. Er kwam geen reactie. Hierop zijn wij en politiemedewerker [verbalisant 3] naar het hotelgedeelte gelopen en hebben daar in de gangen gekeken of voornoemde mannen daar waren. Wij troffen ze daar niet aan. Vervolgens kregen wij portofonisch van politiemedewerker [verbalisant 4] te horen dat een van de mannen zojuist de trap naar het toiletgedeelte omlaag kwam gelopen. Hierop zijn wij en politiemedewerker [verbalisant 3] teruggekeerd naar de plek waar politiemedewerker [verbalisant 4] zich bevond. Aldaar zagen wij dat politiemedewerker [verbalisant 4] in gesprek was met de verdachte [medeverdachte 1] . Wij zagen dat verdachte [medeverdachte 1] enorm zenuwachtig was. Wij zagen zweetdruppels op het voorhoofd van verdachte [medeverdachte 1] . Wij bevestigden aan politiemedewerker [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dat het een van de mannen was die uit de voornoemde personenauto, merk Mercedes, was gestapt.
(p. 9)
Verdachte [medeverdachte 1] zei in het Engels dat hij alleen was en niets wist van een personenauto van het merk Mercedes.
Verbalisant [verbalisant 1] en politiemedewerker [verbalisant 3] zijn wederom naar de toiletten gelopen op de eerste etage. Wij zagen dat er nog steeds toiletdeuren waren afgesloten. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , luidkeels geroepen: ‘Politie’ en op alle afgesloten toiletdeuren gebonkt met de mededeling ‘open de deur en anders openen wij ze’. Wij hebben vervolgens wederom enkele minuten gewacht. Daarna heeft politiemedewerker [verbalisant 3] met zijn multitool de afgesloten toiletten geopend. In het middelste toilet troffen wij verdachte [verdachte] aan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat verdachte [verdachte] zich erg zenuwachtig gedroeg en enorm nerveus was.
Vervolgens zijn wij en de politiemedewerkers [verbalisant 3] en [verbalisant 4] samen met
[verdachte] en [medeverdachte 1] naar voornoemde personenauto, merk Mercedes, gelopen. Beide verdachten gaven aan in het Engels dat de personenauto niet van hun was en dat ze geen autosleutel hadden. Na het inslaan van een raam van de auto en het openen van de voorportier zagen wij op de achterbank achter de bijrijderstoel een blauwe jas liggen waaronder een Lidl draagtas gedeeltelijk uitstak. In de Lidl draagtas zaten pakketjes omwikkeld met bruine tape.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2017 (p. 14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 7 april 2017 was ik dienstdoende en bevond ik mij op verzoek van de collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op het perceel dat is gelegen aan [adres 3] , Horst aan de Maas. Ik heb een onderzoek ingesteld naar de autosleutel, die nog niet was gevonden. Ik ben naar het herentoilet gelopen. Ik heb vervolgens een onderzoek ingesteld op de toiletten. Ik zag dat de toiletborstelhouder van het middelste toilet (
het hof: het toilet waar [verdachte] is aangetroffen) met de gesloten kant naar de deur stond. Ik draaide deze toiletborstelhouder om en zag dat er een koortje uitstak. Ik heb vervolgens de toiletborstel uit de houder genomen en zag dat er een autosleutel van het merk Mercedes in de toiletborstelhouder lag.
Collega [verbalisant 1] heeft vervolgens de aangetroffen autosleutel op het contactslot van betrokken voertuig gezet. Ik zag dat hiermee de auto op het contact kon worden gezet en betreffende autosleutel dus toebehoorde aan betrokken auto. Betrokken auto betreft een personenauto van het merk Mercedes, type S320, voorzien van Duits kenteken [kenteken] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2017 (p. 20-21), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 2] :
(p. 20)
In de aangetroffen plastic tas van Lidl zaten negen pakjes die helemaal waren ingepakt met bruine verpakkingstape. De inhoud van een van deze pakjes, met opschrift [naam] , bleek volledig te bestaan uit zes bundels Engelse ponden.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2017 (p. 25-27), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :
(p. 25)
Wij telden het in beslaggenomen geld. Dit geld was verpakt in 9 losse pakketjes.
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 1/4 7.9”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam 2] 1/4 7.9”
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £7.900,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 2/4 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam 2] 2/4 8F”
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 3/4 8F’
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam 2] 4/4 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam 2] 4/4 8F”
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
(p. 26)
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam] 1/5 7080”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 1/5 7100—20 SZK 7080”
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £7.080,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam] 2/5 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 2/5 8F”
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij openden het pakketje met het opschrift: “ [naam] 3/5 8F”
In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 3/5 8F”
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Wij telden het pakket met opschrift : “ [naam] 4/5 8F”.
In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Het pakketje met het opschrift: “ [naam] 5/5 8F” geopend. In het pakket zat een briefje met de tekst “05.04.17 [naam] 5/5 8F” In dat pakket zaten:
Dit betrof een totaalbedrag van £8.000,-
Het totaalbedrag was: £70.980,-
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2017 (p. 48), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 11 mei 2017 heb ik de gegenereerde rapporten bekeken van het geautomatiseerd uitlezen van de telefoon. Ik zag dat op de telefoon en de simkaart sms-berichten stonden in de Poolse taal. Deze sms-berichten heb ik laten vertalen door een beëdigd tolk. Het rapport 17-0242-001 is afkomstig van de Nokia welke is aangetroffen bij de fouillering van verdachte [verdachte] . De sms-berichten beslaan een periode van 7 december 2016 tot en met 7 april 2017. De communicatie verloopt voornamelijk met nummers welke beginnen met +44 wat het landnummer is van het Verenigd Koninkrijk. In de sms-berichten is te lezen dat verschillende afspraken gemaakt worden om iets af te leveren of op te halen. Het lijkt dat gebruik wordt gemaakt van gesluierd taalgebruik. Zo wordt er gesproken over zakken kwartjes, sandwiches, wodka, volle en lege pizza en ‘anna’ wat volgens de vertaler in slang gebruikt wordt als aanduiding voor amfetamine. Er wordt gesproken over ‘de kennis’ en ‘rijden naar het eiland’.
6.
Een geschrift, met als titel ‘SMS-berichten’ (p. 64), opgenomen als bijlage 2 bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] (bewijsmiddel 5), voor zover inhoudende:
In het rapport 17-0242-001 van de uitgelezen Nokia (
het hof begrijpt: de telefoon die bij de fouillering van [verdachte] is aangetroffen) is te lezen dat op 7 april 2017 om 17:52 uur door de Nokia een sms-bericht werd ontvangen met als inhoud: ‘Weg A67 uitrit 38; er is een hotel aan de ene kant, aan de overkant een McDonalds’. Om 18:53 uur werd vanuit de Nokia verzonden: ‘Ok’. Om 20:06 uur werd door de Nokia ontvangen ‘10 min’.
7.
Het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 8 april 2017 (p. 86-87), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte [medeverdachte 1] :
(p. 87)
Ik weet waarom ik aangehouden ben. Een man, die ik ken uit het verleden, heeft mij
gevraagd een geldtransport te doen. Ik heb gisteren in Venlo van die man een auto,
merk Mercedes, gekregen alsmede een tas met geld. Ik ben samen met een vriend van mij (
het hof begrijpt: de verdachte) naar het hotel in Sevenum (
het hof begrijpt: hotel [hotel] , gelegen aan [adres 3]) gereden. Bij het hotel zou een andere persoon dit geld komen ophalen. Ik zou voor dit transport betaald krijgen.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 april 2017 (p. 96-100), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte [medeverdachte 1] :
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
(p. 97)
V: Met wie was jij gisteren bij het [hotel] hotel te Sevenum?
A: Met [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte). Een kameraad van mij.
V: Hoe zijn jullie naar het hotel gekomen?
A: Met die Mercedes. Dit was een Mercedes S-klasse.
V: Hoe kom je aan die auto?
A: Een man die ik ken van vroeger heeft mij de auto gegeven zodat ik een pakket kon
afleveren. Deze man heeft mij gevraagd of ik het pakket naar het hotel wilde brengen.
Ik zou hier geld voor krijgen.
(p. 97-98)
A: Ik ken deze man van gezicht maar ik ken zijn persoonsgegevens niet.
(p. 98)
A: Ik ken de man een beetje van vroeger.
V: Hoe heb je contact gekregen met deze man?
A: Ik kwam hem toevallig tegen. Toen ik hem toevallig tegenkwam heeft hij mij dat
voorstel gedaan.
V: Wat zou jij krijgen voor het afleveren van het pakket?
A: 500 euro.
V: Je hebt dus met hem afgesproken dat je de auto met het pakket naar het hotel zou
brengen. Hoe zou het verder gaan?
A: Iemand zou op de parkeerplaats naar mij toekomen en zou het ophalen.
V: Wie zou dit zijn?
A: Dat wist ik niet. Hij zou ons herkennen aan de auto.
(p. 99)
V: Vervolgens zijn jullie met het pakket naar het hotel gereden en daar zou iemand de
auto en het pakket van jullie overnemen. Klopt dat?
A: Nee, alleen het pakket.
V: Oke, wat zou er dan met de auto gebeuren?
A: Die zou ik terug moeten brengen naar de parkeerplaats bij de Jumbo en daar achter
moeten laten.
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, d.d. 11 november 2019, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [medeverdachte 1] :
[verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte)wist dat ik geld had.
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe is – op de gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota – primair aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het geld. De pakketten lagen op de achterbank van de auto in een draagtas die onder een jas lag. De pakketten waren dus niet zichtbaar. De verdachte en [medeverdachte 1] verklaren direct bij de politie – afzonderlijk van elkaar – dat de verdachte van niets wist. Op de pakketten zijn geen vingerafdrukken of DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen. Voor zover de verdachte de pakketten had moeten zien liggen, brengt dat niet mee dat de verdachte de inhoud daarvan kende of dat had moeten vermoeden. Voorts bevat het dossier geen aanwijzingen dat de verdachte enige beschikkingsmacht had over de inhoud van de pakketten. Eventueel nerveus en vreemd gedrag van de verdachte kan niet bijdragen aan het vaststellen van wetenschap van het geld. De inhoud van de telefoon die bij de verdachte is aangetroffen kan ook niet tegen hem worden gebruikt; de verdachte heeft deze telefoon slechts gepakt toen hij uit de auto stapte en hij wist niet wat er in de telefoon stond. Bovendien zijn de aangetroffen sms-berichten niet redengevend voor de vaststelling dat hij wist van de geldpakketten, dat hij deze voorhanden heeft gehad en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Het doel van de ontmoeting wordt in de sms-berichten niet genoemd en kan daaruit ook niet worden afgeleid.
Subsidiair dient de verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat er een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor een legale herkomst van het geld is gegeven. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor het geld. Zijn verklaring is met stukken onderbouwd en verificatie van zijn verklaring had kunnen plaatsvinden door het horen van getuigen. Nu het openbaar ministerie heeft verzuimd nader onderzoek te verrichten naar de verklaring van [medeverdachte 1] , kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de verdachte geen wetenschap had van het geld en daarover evenmin beschikkingsmacht had, overweegt het hof als volgt.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat op 7 april 2017 in de auto, merk Mercedes, een geldbedrag van 70.980 Engelse ponden lag. De verdachte en [medeverdachte 1] waren inzittenden in voornoemde auto.
Tijdens de inverzekeringstelling heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij voor een ander een geldtransport uitvoerde. Met de auto die [medeverdachte 1] voor het transport in bruikleen kreeg, is hij samen met de verdachte naar het hotel gereden en bij het hotel zou een andere persoon het geld ophalen. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] zijn verklaring herhaald. Op de vraag wie het geld zou ophalen heeft [medeverdachte 1] verklaard: ‘dat wist ik niet. Hij zou ons (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1] en de verdachte) herkennen aan de auto.’ Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [medeverdachte 1] – als getuige – naar voren gebracht dat zijn verklaring bij de politie niet de waarheid betreft. Nu [medeverdachte 1] op 8 april 2017 op twee verschillende momenten gedetailleerd en consistent heeft verklaard, welke verklaringen ook steun vinden in de overige inhoud van het dossier, acht het hof het niet geloofwaardig dat hij zijn verklaring bij de politie heeft verzonnen. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat [medeverdachte 1] na zijn aanhouding uit zichzelf heeft aangegeven dat het om geld ging. [medeverdachte 1] heeft immers naar voren gebracht: ‘u zegt mij dat ik verdacht wordt van mogelijk bezit drugs. Ik dacht het geld was’ (dossierpagina 85). De volgende dag – 8 april 2017 – heeft [medeverdachte 1] vervolgens ook gedetailleerd en consistent verklaard. Bovendien hebben de verbalisanten niet geverbaliseerd dat [medeverdachte 1] tijdens het verhoor angstig of in paniek was. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaringen die [medeverdachte 1] op 8 april 2017 heeft afgelegd. Voorts kan uit de door [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring worden afgeleid dat de verdachte wist van het geld.
De gedragingen van de verdachte en van [medeverdachte 1] op 7 april 2017 passen naar het oordeel van het hof ook niet bij een situatie waarin zij een geldbedrag van de schoonvader van [medeverdachte 1] – zoals [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard – bij zich hadden. Uit de inhoud van het dossier is af te leiden dat de verdachte en [medeverdachte 1] het hotel binnengaan zodra zij de politie op de parkeerplaats zien. Het geldbedrag wordt dan onbeheerd in de auto achtergelaten. Vervolgens verschuilen zij zich op het toilet en wordt de autosleutel van de Mercedes verstopt. Bij de confrontatie verklaren zij niets van het betreffende voertuig te weten. Het hof kan het handelen van de verdachte en van [medeverdachte 1] niet anders duiden dan dat zij niet in verband wilden worden gebracht met de Mercedes en met hetgeen in de auto lag.
Voorts zijn in de telefoon die bij de fouillering van de verdachte is gevonden sms-berichten aangetroffen. Ten aanzien van de sms-berichten die op 7 april 2017 zijn ontvangen en verstuurd, is het hof van oordeel dat de locatiebeschrijving in het sms-bericht betrekking heeft op de plaats waar de verdachte en [medeverdachte 1] uiteindelijk door verbalisanten zijn aangetroffen. In dit verband heeft het hof gebruik gemaakt van de openbare bron www.google.nl.maps. Ingevolge artikel 339, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs. In de regel is een gegeven dat aan een internetbron is ontleend van algemene bekendheid indien dat gegeven geen specialistische kennis veronderstelt en de juistheid daarvan redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Het hof neemt derhalve aan dat het voor eenieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen zonder meer duidelijk is waar het betreffende hotel is gelegen en dat zulks zonder noemenswaardige moeite of specialistische kennis te achterhalen valt, zodat dit gegeven niet bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake gebracht behoefde te worden. Uit raadpleging van voornoemde openbare bron blijkt dat – met de zoekterm ‘ [hotel] ’ – het hotel (thans genaamd [naam hotel] ) – is gelegen bij de afslag 38 van de A67 en dat aan de andere kant van voornoemde snelweg de McDonalds is gelegen. Voorts sluiten de tijdstippen waarop de sms-berichten zijn verstuurd dan wel ontvangen aan bij het tijdstip waarop de verdachte en [medeverdachte 1] door verbalisanten bij het hotel zijn aangetroffen, ter zake waarvan [medeverdachte 1] aldus heeft verklaard dat aldaar iemand het geld zou ophalen.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van het geld niet aannemelijk. Het primaire verweer van de verdediging wordt verworpen.
Met betrekking tot het door de verdediging subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte in het bezit was van 70.980,00 Engelse ponden. Het geld lag achterin in een auto in een plastic boodschappentas en was verpakt in negen verschillende pakketjes. De pakjes waren ingepakt met bruine verpakkingstape. De pakketjes bestonden elk uit meerdere bundels geld met verschillende coupures. Ieder pakketje was voorzien van een ander opschrift, onder andere bestaande uit opeenvolgende cijfers.
Gelet op de ongebruikelijke manier van verpakken van het geld en de beschrijvingen en het gegeven dat het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en criminaliteit veelal gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld – al dan niet in vreemde valuta – is het hof van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen van toepassing zijn. Op basis daarvan is zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte gerechtvaardigd.
Vanwege dit vermoeden van witwassen mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag geeft.
De verdachte heeft bij de politie verklaard van niets te weten. Zoals hiervoor overwogen acht het hof dat niet aannemelijk. Voor het overige heeft de verdachte een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte niet verschenen. Ook in hoger beroep was de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig. Gelet hierop stelt het hof vast dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [medeverdachte 1] als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg wel een dergelijke verklaring heeft gegeven. Zoals hiervoor overwogen, gaat het hof evenwel uit van de juistheid van hetgeen [medeverdachte 1] op 8 april 2017 heeft verklaard. Het hof gaat voorbij aan de latere verklaring van [medeverdachte 1] over het ontvangen van een geldbedrag van zijn schoonvader, nu het hof die verklaring op voorhand hoogst onwaarschijnlijk acht. Nader onderzoek naar deze verklaring ligt naar het oordeel van het hof dan ook niet op de weg van het openbaar ministerie. Het hof overweegt hiertoe het navolgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het overzicht wilde bewaren en met de opschriften wilde onthouden hoeveel geld hij bij welk wisselkantoor heeft gewisseld. Om welke reden hij dat wilde onthouden blijft onduidelijk. Later kan [medeverdachte 1] zich niet meer herinneren waar de codes precies voor staan en heeft hij wisselende verklaring afgelegd over de term ‘ [naam 2] ’. Hij heeft eerst verklaard dat ‘ [naam 2] ’ een plaats in Polen is en even later heeft hij verklaard dat het een station betreft. Het hof interpreteert – evenals de rechtbank – het opschrift ‘05.04.17’ van ieder pakket als een datum. De datum van 5 april 2017 is kort voor de aanhouding van de verdachte en [medeverdachte 1] gelegen. Wanneer [medeverdachte 1] het geld op 5 april 2017 zou hebben gewisseld bij een wisselkantoor, dan zou zulks betekenen dat hij twee dagen voorafgaand aan zijn aanhouding nog in Polen was. [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg evenwel verklaard dat hij naar [verdachte] in Nederland is gegaan om feest te vieren en dat hij daar reeds vier à vijf dagen verbleef.
Indien het geldbedrag van de schoonvader van [medeverdachte 1] afkomstig zou zijn – zoals [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard – valt niet in te zien waarom hij dat niet bij de politie heeft verklaard, maar pas ter terechtzitting in eerste aanleg. Zoals hiervoor overwogen passen de gedragingen van de verdachte en van [medeverdachte 1] op 7 april 2017 naar het oordeel van het hof ook niet bij een situatie waarin zij een geldbedrag van de schoonvader van [medeverdachte 1] bij zich hadden. Het hof acht het niet geloofwaardig dat een aanzienlijk geldbedrag van de schoonvader van [medeverdachte 1] onbeheerd in de auto wordt achtergelaten.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van [medeverdachte 1] , zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Nadere verificatie van deze verklaring ligt gelet hierop niet op de weg van het openbaar ministerie. Het hof gaat dan ook voorbij aan de verklaringen van [betrokkene] en [medeverdachte 1] , welke verklaringen bij het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering waren gevoegd en welke stukken ter terechtzitting in eerste aanleg aan het onderhavige dossier zijn toegevoegd.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat het niet anders kan dan dat het bewezenverklaarde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig moet zijn en dat de verdachte dit wist.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve ook in zoverre verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: