ECLI:NL:GHSHE:2022:4654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
20-001108-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot zware mishandeling met koevoet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1999, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, die op 15 juni 2019 met een koevoet op het hoofd was geslagen. De politierechter had de verdachte veroordeeld, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf heeft geëist. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof heeft de verklaringen van getuigen en het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een koevoet het slachtoffer heeft geslagen, wat heeft geleid tot een ernstige verwonding. Het hof heeft de strafmaat aangepast en een gevangenisstraf van 135 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.191,35, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001108-20
Uitspraak : 8 november 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 2 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-304903-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van:
  • feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen;
  • feit 2 primair:poging tot zware mishandeling,
tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Daarnaast is beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met inbegrip van de schadevergoedingsmaatregel, en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen en voor datzelfde bedrag de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Namens de verdachte is geen verweer gevoerd ten aanzien van feit 1 en integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij primair de niet-ontvankelijkheid bepleit en subsidiair de vordering inhoudelijk betwist en matiging verzocht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, behalve voor wat betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering benadeelde partij alsmede de schadevergoedingsmaatregel en met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit vonnis berust
Het hof zal hierna de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen geheel vervangen, reeds omdat de politierechter in het vonnis de bewijsmiddelen behorend bij feit 1 heeft opgesomd onder feit 2 primair en vice versa voor wat betreft de bewijsmiddelen behorend bij feit 2 primair die zijn opgesomd onder feit 1. Voorts, omdat de meervoudige kamer van het hof is gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en daarom zal het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 primair de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring hierna uitwerken. Ten aanzien van feit 1 daarentegen zal het hof, gelijk de politierechter, op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde onder 1 heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Voorts zal het hof hierna een bewijsoverwegingen opnemen in aanvulling op het vonnis van de politierechter.
De bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam De Kempen, registratienummer PL2100-2019205836, gesloten d.d. 7 oktober 2019, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-110.
Ten aanzien van feit 1
Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 oktober 2022, voor zover inhoudende dat de verdachte het eens is met de bewezenverklaring van feit 1 als weergegeven in het vonnis van de politierechter;
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] (pag. 98 en 99);
  • de verklaring van [betrokkene 1] (pag. 101 t/m 103).
Ten aanzien van feit 2 primair
Het hof acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op navolgende bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2019, pag. 4 /m 6, met bijbehorende fotobijlagen p. 8-9, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
(pag. 4)
Op zaterdag 15 juni 2019 was ik de hele dag op het [school] (het hof begrijpt het [school] , gelegen op het adres als weergegeven onder ‘plaats delict’, te weten: [adres 2] ) om samen met mijn vrienden te chillen. Ik was daar samen met [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [betrokkene 4] .
Omstreeks 19:00 uur die avond waren we nog steeds op het [school] en zag ik een witte Mercedes het schoolterrein op komen rijden. Wij
(pag. 5)
stonden bij gebouw D en ik zag dat de Mercedes onze kant op kwam rijden. De Mercedes stopte vlak voor ons en ik zag dat er 4 jongens uit de auto stapten. Ik hoorde de jongens roepen “wie is [slachtoffer] ?”. Ik zei dat ik [slachtoffer] was en zag dat 1 van de jongens op me af kwam lopen met een koevoet in zijn hand. Ik zag dat de jongen de koevoet in zijn rechterhand vast had. Op dat moment zag ik dat de jongen de koevoet met beide handen vastpakte en me hiermee met kracht tegen de linkerkant van mijn hoofd sloeg. Op dat moment dat ik de klap tegen mijn hoofd kreeg, had ik mijn gsm in mijn linkerhand.
Door de klap ondervond ik een hevige pijn in mijn gezicht. Ik was zo geschrokken en had dit totaal niet zien aankomen.
Ik zag dat mijn linker wenkbrauw was opengesprongen door de klap die ik hierop gehad heb met de koevoet. Ik ben naar de huisartsenpost gegaan en heb daar 5 hechtingen gekregen in mijn wenkbrauw. Volgens de arts heb ik ook een lichte hersenschudding en een zwelling aan de linkerkant van mijn hoofd.
De bestuurder en de bijrijder van de Mercedes hadden een koevoet in hun hand. De andere 2 jongens hadden, voor zover ik kon zien, geen wapens of iets dergelijks bij zich. De bestuurder is degene geweest die me geslagen heeft. Ik ken deze jongen niet en heb ook geen idee waarom hij me geslagen heeft. Ik ken trouwens niemand van deze jongens, ook niet van gezicht.
Het signalement van de jongen die me geslagen heeft is:
- 19-20 jaar oud
- 1,80 lang
- kort bruin stijl haar
- droeg een zwart trainingspak.
Nog diezelfde avond stuurde [naam] mij een foto door van een jongen en vroeg me of dit de jongen was die me met de koevoet geslagen had. Ik herkende de jongen op de foto als zijnde de jongen die me geslagen had. Dit heb ik ook aan [naam] doorgegeven en hoorde van hem dat dit [verdachte] was.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Een geschrift, zijnde medische informatie, pag. 7, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Waarneembericht Huisartsenpost HAP Veldhoven
Patiënt: [slachtoffer]
Waarneembericht van Dienstdoende arts [arts]
Contactdatum: 15-6-2019
Deelcontact: (..) Scheurwond/snijwond
(..) met koevoet op hoofd geslagen, wond wenkbrauw,(..) met koevoet op hoofd geslagen, wond wenkbrauw
(..) Door 4 man aangevallen, waarvan 2 met koevoet > geslagen op hoofd > hard weggerend (..) diepe scheurwond wenkbrauw links
(..) 5 hechtingen
Datum zaterdag 15 juni 2019
Tijdstip begin 21:50
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 3 juli 2019, pag. 20 en 21, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
(pag. 20)
Op 15 juni 2019 stond ik samen met [slachtoffer] bij de [locatie] (het hof begrijpt dat het [school] is gelegen binnen de [locatie] ) te Veldhoven.
Ik zag dat er een witte Mercedes aan kwam rijden. Ik zag dat die Mercedes eerst voorbij reed en daarna omdraaide en bij ons stopte. Ik zag dat er 5 jongens uit de Mercedes stapte en dat een (1) van hen vroeg wie [slachtoffer] was. Ik stond zelf op dat moment naast [slachtoffer] . Ik heb [slachtoffer] niks horen zeggen maar volgens mij maakte hij een beweging met zijn hoofd. Ik zag dat de jongen die naar [slachtoffer] vroeg naar [slachtoffer] toeliep en hem direct een klap gaf. Ik zag dat de jongen [slachtoffer] met een koevoet sloeg. De jongen kwam richting [slachtoffer] rennen en gaf hem meteen bovenhands een klap. Ik zag dat hij de koevoet omhoog haalde en met een zwaai [slachtoffer] tegen zijn hoofd sloeg. Ik zag dat het platte deel van die koevoet geel was en dat de rest zwart was. Ik schat dat de koevoet ongeveer 30 centimeter lang was. Na die klap was [slachtoffer] wat wazig en zag ik dat zijn wenkbrauw opengescheurd was.
We zijn gaan uitzoeken wie de jongen
(pag. 21)
geweest kon zijn en kwamen uit op [verdachte] . We zijn achter de naam van [verdachte] gekomen omdat [slachtoffer] ruzie had met een meisje genaamd [aangever] en [getuige 5] . [verdachte] was de vriend van [aangever] . Ik heb een foto van [verdachte] gezien en ik heb de jongen gezien die [slachtoffer] sloeg en ik zag dat het precies dezelfde jongen was. Ik heb op Instagram de foto van [verdachte] gezien. We zijn op hem uitgekomen omdat [aangever] en [getuige 5] een paar gebouwen verderop stonden te kijken.
Zodoende wisten we bijna wel zeker dat het iets met hen te maken zou hebben en zijn we gaan kijken op hun social media. Op Instagram zagen we toen dat bij [verdachte] een reactie van [aangever] stond en dat ze elkaar in foto's hadden getagd. [slachtoffer] en [aangever] hadden ook bij de [locatie] afgesproken om de ruzie uit te praten.
Ik kan [verdachte] als volgt omschrijven. Hij heeft achterovergekamd donkerblond haar wat op zijn achterhoofd een beetje uit elkaar valt. Hij is ongeveer 1.80 meter lang en is ongeveer tussen 18 en 20 jaar oud. Hij heeft een blanke huidskleur.
Op de foto die ik op Instagram zag, zag ik dat de jongen die [slachtoffer] had geslagen
dezelfde haardracht had en dat hij dezelfde gelaatstrekken had als degene die op de
foto stond. Ik weet zeker dat [verdachte] degene is die [slachtoffer] sloeg en twijfel daar
niet aan.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2019, pag. 22, voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven:
Op 13 juli 2019 was ik belast met de opsporing in het onderzoek naar een mishandeling gepleegd bij het [school] te Veldhoven. Ik zag dat getuige [getuige 1] gehoord was. Hij verklaarde dat hij de verdachte die geslagen had, herkende als [verdachte] , aan de hand van een foto van Instagram. Ik verbalisant nam middels een appbericht middels de telefoon contact op met [getuige 1] .
Ik vroeg hem aan de hand van welke foto hij de verdachte had herkend en of hij deze aan mij kon zenden. Ik zag dat hij reageerde en mij bijgevoegde foto stuurde. Ik zag dat hij zei dat op foto 1 de verdachte stond die hij herkende als de verdachte
die geslagen had. Ik voeg de foto bij dit proces-verbaal.
5.
De als bijlage bij het zojuist genoemde proces-verbaal gevoegde foto 1, pagina 23, waarop het hof het volgende waarneemt:
- een blanke jongeman met achterover gekamd (donker)blond haar;
- deze jongeman draagt een trainingspak met witte strepen op de zijden van de broekspijpen en beide mouwen van de sweater, met een witte opdruk ter hoogte van de borstkas ‘BLACK BANANAS’
- links in de bovenhoek is een profielfoto met het hoofd van dezelfde jongeman afgebeeld, met daarnaast de profielnaam ‘ [verdachte] ’.
6.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 oktober 2022 in combinatie met een eigen waarneming van het hof, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, toont mij een still in kleur van de camerabeelden op pagina 70 in het politiedossier en u zegt dat het hof daarop waarneemt dat de voorste van de twee mannen, die -volgens aangever- aangever achterna rennen, een zwart trainingspak en witte sneakers draagt en een langwerpig voorwerp in zijn rechterhand heeft. U vraagt mij daarop te reageren. Dit is niet hetzelfde trainingspak dat ik draag op de foto op pagina 23 in het politiedossier. Daarop is duidelijk te zien dat mijn trainingspak witte strepen heeft op de mouwen en benen en die zijn niet te zien op die still.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 juli 2019, pag. 33 t/m 35, voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
(pag. 34)
Op 16 juni 2019 werd ik gebeld door [aangever] .
[slachtoffer] gaf aan dat [aangever] naar de [locatie] kon komen zodat ze samen een gesprekje konden voeren. Omstreeks 19.00 uur zag ik een witte Mercedes het parkeerterrein van de [locatie] (het hof begrijpt zoals voormeld dat het [school] is gelegen binnen de [locatie] ) oprijden. Het parkeerterrein is aan de voorkant van de school. Wij zaten aan de achterkant van de school. Maar tussen de gebouwen door kan je naar de parkeerplaats kijken. Je mag waar wij zaten niet met de auto komen. Dit trok meteen mijn aandacht. Ik vertrouwde het niet en gaf meteen aan dat we met zijn allen weg moesten. Ik zag dat iedereen bleef zitten. Ik zag dat zowel [getuige 5] als [aangever] uit deze witte Mercedes stapte. Het leek erop dat de twee meisjes van afstand gingen kijken hoe de jongens [slachtoffer] gingen pakken.
Ik zag dat de mannen uit de auto stapten en op ons af gerend kwamen. Ik zag dat een van de manspersonen [verdachte] was. Ik weet dat [verdachte] het vriendje is van [aangever] is. Ik zag dat [verdachte] een koevoet in zijn hand vast hield. Welke hand weet ik niet meer. [verdachte] en nog een jongen hoorde ik vragen: Wie is ‘ [slachtoffer] ’? Op het moment dat ik de vier jongens op ons af zag rennen en zij steeds dichterbij ons kwamen ben ik samen met [betrokkene 2] weggefietst in de richting van [winkel] . Bij het wegfietsen fietsten wij in de richting waar [getuige 5] en [aangever] waren afgezet. Ik zag de twee vrouwen staan.
(pag. 35)
V : Hoe laat kwam die auto aanrijden?
A : Tussen 19.00 uur en 20.00 uur.
V : Hoeveel personen zaten hierin?
A : Eerst met zijn zessen en nadat [getuige 5] en [aangever] waren het vier (4) mannen.
V : Hoe zagen de inzittenden van de auto er uit?
A : [verdachte] die bestuurde de auto. Het waren allemaal jongens die crossen. Deze jongens verdienen hun geld met motorcrossen. Ik ken de overige drie jongens niet maar ik heb ze wel eens eerder gezien en ik weet dat ze dus dat ze aan motorcross doen.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 5 juli 2019, pag. 39 t/m 42, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] , zakelijk weergegeven:
(pag. 40)
Op 15 juni 2019 werd ik in de middag door [slachtoffer] geappt. Blijkbaar had hij de avond tevoren ook ruzie gehad met [getuige 5] en [aangever] . Deze 2 meiden hadden aangegeven dat ze aan het begin van de avond met [slachtoffer] bij het
[school] wilden afspreken. [slachtoffer] dacht dat het was om de ruzie te bespreken. [slachtoffer] vroeg of ik ook mee wilde gaan naar het [school] om hierbij te zijn. Hierop ben ik aan het begin van de avond met wat vrienden naar het [school] gegaan. Toen we bij de verhoging stonden zagen we dat er een witte Mercedes de parkeerplaats op kwam gereden met hoge snelheid. De auto reed ons in eerste instantie voorbij. Ik zag dat de auto omdraaide en met hoge snelheid in onze richting kwam gereden. Op dat moment had ik het idee dat er iets niet klopte. Ik had best wel een beetje angst. Ik kende de auto niet en de manier waarop hij kwam aanrijden vertrouwde ik niet. Ik ben toen op mijn fiets gestapt en weggefietst naar een gedeelte tussen gebouw C en D.
Vanuit hier had ik een goed zicht op de situatie waar de auto uiteindelijk stopte. Ik zag dat er 4 jongens uit de auto stapten. De bijrijder liep naar de voorzijde van de auto en de bestuurder en overige inzittenden liepen in de richting van [slachtoffer] . Ik hoorde iemand met luide stem vragen/roepen: "Wie is [slachtoffer] ". Meteen hierop sprong er een jongen op de verhoging en ik zag dat deze met een koevoet, met opzet en met kracht, vol tegen het hoofd van [slachtoffer] sloeg. De koevoet waarmee geslagen werd betrof een kleine koevoet. Ik zag dat [slachtoffer] hierop meteen omdraaide en wegrende van de groep jongens en in mijn richting kwam gerend. Hierop besloot ik op mijn fiets te springen en ook weg te fietsen. Toen ik
achterom keek zag ik dat [slachtoffer] ook deze kant in kwam gerend en dat zijn gezicht vol met bloed zat. Het gutste er gewoon uit. Ook zag ik dat er nog 2 jongens achter hem aan kwamen gerend.
9.
Het proces-verbaal van verhoor d.d.9 juli 2019, pag. 43 t/m 45, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] , zakelijk weergegeven:
(p. 43)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V : Wil je me eens alles vertellen over wat je hebt gezien van deze openlijke
geweldpleging gericht tegen [slachtoffer] ?
A : Ik heb niet alles mee gekregen maar wij zaten met een hoop man bij het [school] toen er ineens een witte Mercedes het terrein op kwam gereden. Hij stopte in het midden bij gebouw D, dat is het hoofdgebouw van de school. En toen stapten er twee mannen uit de Mercedes. Ik zag dat beide personen een koevoet in hun handen hadden. Eén van die mannen herkende ik als [verdachte] .
Zij vroegen wie [slachtoffer] was en ik zag dat [slachtoffer] reageerde dat hij dat was. Ik zag dat
[verdachte] vervolgens dat [slachtoffer] meteen de koevoet tegen zijn gezicht aan sloeg. Ik zag dat hij
boven zijn rechter wenkbrauw werd geraakt. Ik zag dat er bloed op zijn gezicht zat.
Zover ik het heb gezien werd [slachtoffer] één keer geslagen. Ik zag dat [slachtoffer] ging rennen.
10.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 15 juli 2021, pag. 49 t/m 54, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 5] , zakelijk weergegeven:
(pag. 49)
Bij aanvang van het verhoor deelden wij aan de getuige het volgende mee:
"Ik wil je graag horen als getuige over een mishandeling welke heeft plaats gevonden op zaterdag 15 juni 2019 in Veldhoven.
V= vraag verbalisant
A= antwoord getuige [getuige 5]
O=opmerking verbalisant
(pag. 50)
V=Met wie heeft [aangever] een relatie of een relatie gehad?
A= [verdachte] , ze zijn nog samen.
(pag. 51)
V= Waar was je zaterdagavond 15 juni 2019?
V= Ben jij op de [locatie] geweest die avond?
A= Ik ben hier geweest.
V= Wie was er op de [locatie] bij je?
A= [aangever]
V= Wat heb je gezien?
A= Alleen die Mercedes die wegreed.
(pag. 52)
V= Hadden jullie een afspraak?
A= [aangever] heeft met iemand een afspraak gemaakt.
V= Waar was die afspraak?
A= Bij het [school] .
V= Is de persoon komen opdagen waarmee [aangever] een afspraak had?
A= Ja
V= Wie zaten er in de witte Mercedes op zaterdag 15 juni 2019 omstreeks 20.00 uur toen deze auto in Veldhoven was?
A= Ik denk [medeverdachte] , het is de auto van zijn ouders, [verdachte] dan en de rest ken ik niet.
V=Wie heeft het slachtoffer geslagen?
V= Was dat [verdachte] ?
A= Ja.
V=Waarom werd deze jongen mishandeld, wat had hij misdaan?
A= Door die ruzie de avond ervoor.
A= [slachtoffer] kwam steeds naar ons toe.
(pag. 53)
V: Wat heb je hierover gehoord?
A: We hoorden dat [verdachte] erheen ging.
De bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
III.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de poging tot zware mishandeling van aangever, nu hij niet de desbetreffende persoon zou zijn die deze poging tot zware mishandeling zou hebben gepleegd, wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Alle verklaringen wijzen unaniem in de richting van de verdachte als degene die op 15 juni 2019, als toenmalige vriend van [aangever] -ten overstaan van wie de verdachte twee avonden eerder feit 1 pleegde-, aangever [slachtoffer] met een koevoet krachtig op/tegen diens hoofd heeft geslagen. Een ruzie tussen -in ieder geval- [aangever] [getuige 5] en [slachtoffer] de avond ervoor gaf voor de verdachte klaarblijkelijk voldoende aanleiding zich daarmee te bemoeien. Hij heeft zich die avond, bewapend met een koevoet, met drie andere jongemannen in een witte Mercedes naar het [school] in Veldhoven begeven en heeft [slachtoffer] uit het niets met die koevoet geslagen, waardoor deze een diepe scheurwond in zijn linker wenkbrauw opliep, die met vijf hechtingen moest worden gedicht. Nadat [slachtoffer] daarop meteen wegrende, heeft de verdachte mét wederom die koevoet, de achtervolging ingezet. Dat er ook is verklaard dat er vijf jongens uit die witte Mercedes gestapt zouden zijn, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen omtrent de herkenning van de verdachte niets af. [slachtoffer] heeft van meet af aan eensluidend verklaard, zowel meermalen ten overstaan van de politie als die avond in het ziekenhuis ten overstaan van de behandelend arts die de toedracht volgens [slachtoffer] heeft genoteerd. Ditzelfde geldt voor de overige getuigen; ook zij bleven bij hun verklaring omtrent de herkenning van de verdachte toen zij opnieuw op verzoek van de verdediging als getuige zijn gehoord ten overstaan van de raadsheer-commissaris. Het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting (zowel in eerste aanleg als in hoger beroep) geeft het hof enig aanknopingspunt dat wijst in een andere richting. Het hof heeft dan ook geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en volgt verdachte niet in zijn blote ontkenning.
IV.
Subsidiair is door de verdediging nog aangevoerd dat het voorwerp waarmee is geslagen en dat zichtbaar is op de still niet is aangetroffen, noch dat het letsel dusdanig is dat dit door een koevoet kan zijn toegebracht omdat het letsel dan wel ernstiger zou zijn geweest, waardoor niet duidelijk kan worden vastgesteld dat de dader met een koevoet heeft geslagen.
Ook ten aanzien van dit verweer is het hof van oordeel dat dit reeds wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Zowel aangever als de getuigen die erbij waren verklaren unaniem over een koevoet waarmee de verdachte heeft geslagen en waardoor behoorlijk letsel is ontstaan bij aangever [slachtoffer] en bovendien vindt de aanwezigheid van een koevoet ook bevestiging in de still van de camerabeelden waarop een langwerpig voorwerp in de rechterhand van de verdachte te zien op het moment dat hij aangever [slachtoffer] achterna rent.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij bewapend met een koevoet, gericht op zoek is gegaan naar het slachtoffer: een tot dan toe hem onbekende die klaarblijkelijk in een ruzie met zijn toenmalige vriendin verzeild was geraakt. De verdachte heeft hierbij een min of meer weerloos slachtoffer bewust opgezocht, waarna hij hem krachtig met die koevoet op het hoofd heeft geslagen. Een vorm van zinloos geweld en eigenrichting, dat heeft geleid tot een zeer ernstig strafbaar feit dat bij het slachtoffer letsel en angst heeft veroorzaakt. Zoals in hoger beroep door de moeder van het slachtoffer is toegelicht, heeft het slachtoffer nog lange tijd hinder ondervonden van de nasleep van deze klap. Ook op de vrienden die ooggetuige hiervan waren evenals de familie van het slachtoffer die zich over hem heeft ontfermd nadat hij bloedend thuis kwam, heeft dit feit de nodige impact gehad. Daarnaast heeft de verdachte zich enkele dagen eerder nog schuldig gemaakt aan het vernielen van een raam en ook dat had te maken met zijn toenmalige vriendin, zij het dat het toen de verdachte was die gebrouilleerd was geraakt met haar.
Met de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder ook gelet op de proceshouding van de verdachte, waaruit volgt dat hij geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn gedragingen. De vernieling lijkt hij niet serieus te nemen, aangezien zijn vader de schade al heeft vergoed, en hij ontkent in alle toonaarden dat hij degene was die [slachtoffer] heeft toegetakeld met een koevoet.
Het hof komt evenwel niet toe aan oplegging van een gevangenisstraf voor een duur als door de advocaat-generaal gevorderd.
Daarbij houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met het gegeven dat hij, zoals blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2022, nog niet eerder ter zake van strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ten slotte houdt het hof bij de straftoemeting rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, en met het feit dat sedert het begaan van het bewezen verklaarde inmiddels meer dan vier jaren zijn verstreken.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend.
Met betrekking tot het tijdsverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In eerste aanleg is de verdachte binnen een redelijke termijn berecht.
In hoger beroep is evenwel sprake van een termijnschending. De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop door de verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten op 2 juni 2020. Het einde van de termijn stelt het hof op 8 november 2022, de datum waarop het hof arrest wijst. Het procesverloop in hoger beroep bedraagt aldus twee jaar en ruim vijf maanden. Een gedeelte van die overschrijding is evenwel te wijten aan het horen van de door de verdediging verzochte getuigen. Het hof is derhalve van oordeel dat er sprake is van een geringe termijnoverschrijding die zal worden verdisconteerd in de op te leggen straf.
Gelet op het vorengaande, rekening houdend met de geringe overschrijding van de redelijke termijn, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.953,50. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.203,50, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder feit 2 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 1.203,50 plus wettelijke rente.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Het hof acht het voldoende aannemelijk op basis van de informatie in het politiedossier alsmede de onderbouwing van de vordering dat de kleding van de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde onherstelbaar beschadigd is geraakt terwijl de benadeelde partij deze kleding nog geen jaar in bezit had. Onder die omstandigheden acht het hof het gehele gevorderde bedrag (€ 189,00), ten aanzien van het poloshirt en de jas, toewijsbaar.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt het hof dat die voor toewijzing in aanmerking komen voor zover deze reiskosten zien op bezoeken aan de huisartsenpost en de huisarts (€ 1,51 en € 0,84). Voor zover deze reiskosten zien op het doen van aangifte bij de politie en het voegingsgesprek bij Slachtofferhulp Nederland, zijn deze kosten niet toewijsbaar (€ 5,71 en € 6,44). Ten aanzien van de gevorderde reiskosten voor het doen van aangifte en een gesprek met Slachtofferhulp Nederland overweegt het hof dat dit geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit betreft die voor vergoeding in aanmerking komt. Deze kosten komen evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De reiskosten worden mitsdien slechts tot een bedrag van € 2,35 toegewezen. Het hof zal de materiële schadeposten toewijzen met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf de pleegdatum als de datum waarop de schade is ontstaan.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft letsel opgelopen in de vorm van een diepe scheurwond aan de linker wenkbrauw. De wond werd in het ziekenhuis voorzien van 5 hechtingen en het hof acht het alleszins aannemelijk, zoals gesteld en onvoldoende gemotiveerd betwist, dat de benadeelde partij een litteken hieraan heeft overgehouden dat hem nog lange tijd ongewild aan het voorval zal herinneren. De benadeelde partij heeft bovendien nadien veel last gehad van hoofdpijn en vermoeidheid. Het voorval heeft bij hem ook een gevoel van angst en onveiligheid teweeggebracht. Dat zijn gevolgen die onmiskenbaar aanleiding kunnen zijn om ter genoegdoening een bedrag aan immateriële schade toe te kennen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de aard van het lichamelijke en geestelijke letsel en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend.
Een en ander maakt dat in totaal een bedrag van € 1.191,35 plus de wettelijke rente voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.191,35. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
135 (honderdvijfendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.191,35 (duizend honderdeenennegentig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 191,35 (hondereenennegentig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor wat betreft het resterende immateriële deel af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.191,35 (duizend honderdeenennegentig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 191,35 (honderdeenendertig euro en vijfendertig cent) materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 juni 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Minneboo, griffier,
en op 8 november 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. V.C. Minneboo is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.